Uitspraak 202102272/1/R1


Volledige tekst

202102272/1/R1.
Datum uitspraak: 8 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Kortgene, gemeente Noord-Beveland,

en

de raad van de gemeente Noord-Beveland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Appartementen Beurtschipperstraat Kortgene" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

AVV Beheer B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, is verschenen. Voorts is ter zitting AVV Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 25 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Appartementen Beurtschipperstraat Kortgene" vastgesteld. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een perceel op de hoek van de Beurtschippersstraat en Veerdam in het havengebied van Kortgene. Het plan voorziet onder meer in de realisatie van een appartementencomplex met maximaal 22 wooneenheden en een parkeerplaats. [appellant] woont vlak bij de planlocatie op [locatie] in Kortgene. Hij vreest dat de ontwikkeling waarin het bestemmingsplan voorziet, leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Het voorziene appartementencomplex wordt ontwikkeld door AVV beheer B.V.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden

Stedenbouwkundige visie

3.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan voorziet in een disproportioneel groot en hoog appartementencomplex dat niet in verhouding staat tot de bebouwing in de omgeving, bestaande uit rijtjeswoningen. Mede daarom hoort het in het bestemmingsplan voorziene appartementencomplex volgens hem niet thuis in de omgeving.

3.1.    Anders dan [appellant] betoogt, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het appartementencomplex in verhouding staat tot de bebouwing in de omgeving. De raad heeft van belang kunnen achten, zoals ook blijkt uit de plantoelichting, dat het havengebied een belangrijke entree voor Kortgene vormt, waarbij het wenselijk is om een hoogteaccent op de kop van de haven op de kruising Kaaidijk - Veerdam te realiseren. Ter onderbouwing van de voorziene ontwikkeling heeft de raad gebruik gemaakt van een stedenbouwkundig plan. Uit dit plan volgt dat in het verleden op de planlocatie een graansilo heeft gestaan en dat de voorziene ontwikkeling een nieuw markeringspunt aanbrengt in overeenstemming met de voormalige graansilo. Uit artikel 3.1.2 van de planregels en de verbeelding volgt verder dat er een gebouw is voorzien met een getrapte opbouw en met maximale bouwhoogtes van 11,5 m, 14,5 m en 18 m, gemeten vanaf het peil. De getrapte opbouw begint volgens de verbeelding met een maximale bouwhoogte van 11,5 meter aansluitend op de Kaaidijk. De bestaande bebouwing aan de Kaaidijk heeft een bouwhoogte van circa 10 meter. Aan de andere zijde van de haven bevindt zich het gebouw de "Havenkom". Dit gebouw heeft een bouwhoogte van circa 15 meter. Bezien vanuit de haven is volgens de toelichting van de raad op zitting de "Havenkom" de markering aan de linkerzijde van de haven en de voorziene ontwikkeling de markering aan de rechterkant van de haven.

Het betoog faalt.

Alternatief

4.       [appellant] betoogt dat zijn alternatieve plan beter aansluit bij de omgeving. Het alternatieve plan houdt in dat tussen de Beurtschippersstraat, Veerdam en Loswal een kleiner appartementencomplex kan komen dat geïnspireerd is op het appartementencomplex de Havenkom aan het Havenplein. Aan de Kaaidijk is dan ruimte voor rijtjeshuizen en het restant kan gevuld worden met parkeerplaatsen.

4.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststellingen van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] geen zienswijze heeft ingediend. Daardoor is het alternatieve plan van [appellant] niet op de gebruikelijke wijze betrokken geweest in de belangenafweging. De Afdeling is echter van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het alternatief van [appellant] overeenkomsten vertoont met ontwikkelingsplannen zoals die eerder bestonden voor het gebied. De raad heeft daardoor het belang van [appellant] en zijn alternatief in de besluitvorming betrokken. De raad heeft verder toegelicht dat het alternatief niet in overeenstemming is met het stedenbouwkundig plan, omdat rijtjeshuizen aan de Kaaidijk niet aansluiten bij de wens om de kruising Kaaidijk - Veerdam te markeren met een hoger gebouw. De Afdeling verwijst kortheidshalve naar wat zij hiervoor onder 4.1 heeft overwogen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door hem voorgestelde alternatief, zodanige voordelen heeft dat de raad in redelijkheid niet aan dat alternatief voorbij heeft kunnen gaan. De raad heeft zich gelet hierop op het standpunt kunnen stellen dat het alternatieve voorstel niet wenselijk is.

Het betoog faalt.

Bereikbaarheid/verkeersveiligheid

5.       [appellant] voert aan dat de voorziene ontwikkeling in het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat de Beurtschippersstraat minder of niet meer bereikbaar is en dat door die ontwikkeling de verkeersveiligheid  verslechtert. Hij wijst erop dat de vuilnisophaalwagen achteruit de Beurtschippersstraat moet inrijden, waardoor een verkeersonveilige situatie ontstaat.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat in de huidige situatie de Veerdam direct bereikbaar is vanuit de Beurtschippersstraat. Uit de verbeelding en uit figuur 4.1 uit de plantoelichting blijkt dat het plan voorziet in een omlegging van de Beurtschippersstraat naar de Loswal. Daardoor zal het verkeer uit de Beurtschippersstraat tussen de haven en het voorziene appartementencomplex door moeten rijden naar de Loswal om vervolgens linksaf te gaan op de Veerdam. Dit betekent dat, anders dan [appellant] stelt, de Beurtschippersstraat niet compleet wordt afgesloten. Zijn woning blijft bereikbaar. Dat de route van en naar de woning van [appellant] door de voorziene omlegging van de weg enigszins langer wordt, maakt niet dat al daarom het plan voor vernietiging in aanmerking komt.

Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat zowel de vuilnisophaaldienst als de gemeentelijke verkeersdeskundige de situatie ter plaatse niet als onveilig beschouwen. De raad wijst erop dat de huidige weg doodlopend is en de vuilnisophaalwagens al achteruit terug moeten rijden. Verder zijn de vuilnisophaalwagens voorzien van camera’s zodat er overzicht over de omgeving is, aldus de raad. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de bereikbaarheid van de woning van [appellant] en de verkeersveiligheid in de Beurtschippersstraat.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

6.       [appellant] betoogt dat het appartementencomplex leidt tot een aantasting van zijn uitzicht in oostelijke richting op de Botterlaan.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de voorziene ontwikkeling leidt tot enige aantasting van het uitzicht van [appellant]. Toch is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar verlies van uitzicht gezien de bestaande bebouwing in de directe omgeving van de woning van [appellant]. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de woning van [appellant] noord-zuid is georiënteerd en het plangebied zich op een afstand van circa 30 meter ten oosten daarvan bevindt. Vanuit de woning en tuin van [appellant] is het uitzicht op het plangebied beperkt. Verder acht de Afdeling van belang dat in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1268, r.o. 5).

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

7.       [appellant] betoogt dat de planlocatie is gelegen op een vervuild terrein waardoor het niet geschikt is voor woningbouw. Op de planlocatie zou volgens hem alleen een parkeerterrein mogelijk zijn.

7.1.    De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die nu niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen als de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De raad heeft toegelicht dat de locatie na de watersnoodramp van 1953 gebruikt is als stortplaats. De raad heeft verder uiteengezet dat het perceel onder het vorige planologisch regime al de functie wonen had. Zoals ook blijkt uit paragraaf 5.3 van de plantoelichting, is de bodemgesteldheid eerder onderzocht en is een saneringsplan door het bevoegde gezag  goedgekeurd. In het kader van de inmiddels ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor het appartementencomplex is nader bodemonderzoek verricht. Die omgevingsvergunning is op 3 juni 2021 verleend. Uit boorprofielen blijkt dat de vereiste dikte van de leeflaag niet op alle plekken wordt gehaald omdat er ondergronds bergingen aangelegd worden en de weg verlegd wordt, zoals door de raad ter zitting toegelicht. Op grond van artikel 3.6 van de planregels is daarom een nieuw saneringsplan nodig. Naar aanleiding daarvan is in overleg met de initiatiefnemers een nieuw saneringsplan opgesteld. De raad en de initiatiefnemer hebben ter zitting toegelicht dat het saneringsplan bij het bevoegd gezag is ingediend. Volgens de raad is de initiatiefnemer op de hoogte van de mate van vervuiling en de kosten van sanering en vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging niet zonder meer aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.       De conclusie is dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021

374-989