Uitspraak 202106846/2/R2


Volledige tekst

202106846/2/R2.
Datum uitspraak: 4 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

Vereniging tot Behoud van Anna's Hoeve e.o. (hierna: de Vereniging), gevestigd te Hilversum,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-­Holland (hierna: de rechtbank) van 22 oktober 2021 in zaken nrs. 21/4191 en 21/3026 in het geding tussen:

de Vereniging

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college).

Openbare zitting gehouden op 4 november 2021 om 11:00 uur.

Tegenwoordig:

staatsraad: mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter

griffier: mr. F. Nales

Verschenen:

de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde 1], vergezeld van [gemachtigde 2], te Hilversum;

het college (Omgevingsdienst Noord-Holland Noord), vertegenwoordigd door mr. F. Sassen, vergezeld van J.C. van der Veldt.

Tevens is de provincie Noord-Holland, vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. T.C. Leemans, advocaat te Haarlem, vergezeld van E.A. van der Grift, P.M. Nijmeijer en J.M. Smit, als partij gehoord.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Bij uitspraak van 22 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroep van de Vereniging tegen de op 12 mei 2021 door het college op grond van de Wet natuurbescherming verleende ontheffing, ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de Vereniging hoger beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek heeft betrekking op de schorsing van de ontheffing voor zover deze betrekking heeft op de das. De Vereniging is van opvatting dat door de ontheffing die mede nodig is vanwege een voorgenomen ontgraving van een weiland, foerageergebied van de das afneemt en dat daardoor de staat van instandhouding van de das zo verslechtert dat de ontheffing daarom in strijd is met de Wnb.

Het college betwist dit onder verwijzing naar onder meer het memo van de bioloog en roofdierenexpert J.L. Mulder. In dit memo staat dat ter plaatse dassen voorkomen, maar dat het aantal beperkt is omdat het functioneel foerageergebied voedselarm is. Door afgraving van weiland zal foerageergebied verdwijnen, maar dit zal volgens Mulder niet of nauwelijks invloed hebben op de dassenpopulatie. De omvang van die populatie wordt volgens Mulder bepaald door de omstandigheid dat de dassen in voedselarm gebied leven. Overigens wordt verlies aan foerageergebied gecompenseerd door een akker voor twee derde in te zaaien met voor dassen als voedsel geschikte vegetatie. Volgens Mulder zal er ook geen vermindering het aantal dassen optreden omdat als gevolg van de bouw van het ecoduct het aantal verkeersslachtoffers onder dassen sterk zal afnemen. Ten slotte wijst Mulder erop dat de populatie dassen in het Gooi en ook in Nederland nog steeds uitbreidt.

De Vereniging doet een beroep op door haar overgelegde stukken, in het bijzonder de verklaring van ir. I. Meijer, bioloog, ecoloog. Daarin wordt gesteld dat de dassenclan Monnikenberg een op zich zelf staande populatie is die alleen al door de gevolgen van het afgraven van het weiland kleiner kan worden. Volgens Meijer wordt dit niet ondervangen door het voorziene extra voedselaanbod op de nabijgelegen akker. Al daarom verslechtert volgens hem de gunstige staat van instandhouding.

Partijen worden in dit geding in de eerste plaats verdeeld gehouden door de vraag hoe hier de populatie dassen moet worden bepaald. De voorzieningenrechter is anders dan de Vereniging van oordeel dat de populatie dassen in dit geding niet is beperkt tot het territorium van de dassenclan in het gebied Monnikenberg-West.

Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval, waarin territoria van meerdere dassenclans, aan elkaar grenzen en onder meer met een faunapassage met elkaar in verbinding staan, de populatie wordt gevormd door de in het projectgebied aanwezige dassenclans.

Dat het foerageergebied van de dassenclan in het gebied Monnikenberg-West als gevolg van de ontgronding van het weiland vermindert, betekent dat er uitgaande van het projectgebied, een tijdelijke, beperkte, achteruitgang zal zijn in het voedselaanbod voor de dassen. Hiermee is niet gezegd dat dit gebied daardoor zijn functionaliteit als foerageergebied verliest.

In aanmerking genomen dat wordt voorzien in de verbetering van de foerageermogelijkheden door een nabijgelegen akker voor twee derde te voorzien van voor dassen geschikt voedsel en de aanleg van een ecoduct waardoor de kans dat in het projectgebied aanwezige dassen slachtoffer worden van het verkeer vermindert, staat voor de voorzieningenrechter vast dat aan het verdwijnen van foerageergebied door het ontgronden van het weiland de gunstige staat van instandhouding van de dassen niet verslechtert.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor het treffen van een ordemaatregel bestaat daarom geen aanleiding.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021

680