Uitspraak 202104234/1/V3


Volledige tekst

202104234/1/V3.
Datum uitspraak: 21 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 25 juni 2021 in zaak nr. NL21.9093 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 25 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling klaagt in de derde grief dat de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat hij bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen reële mogelijkheid heeft gekregen om zich te laten bijstaan door een advocaat, maar de maatregel van bewaring toch in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat hij zou hebben ingestemd met het beginnen van het gehoor zonder aanwezigheid van een advocaat. Gezien zijn eerdere verklaringen en die van zijn gemachtigde heeft de rechtbank ten onrechte die conclusie getrokken. Het gehoor is om 19.19 uur begonnen, terwijl pas om 18.48 uur een deugdelijke piketmelding is gedaan. Het gehoor is dus te vroeg begonnen, terwijl bekend was dat de advocaat onderweg was, aldus de vreemdeling.

1.1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de omstandigheden waaronder mag worden aangenomen dat de vreemdeling afstand doet van zijn recht om door een advocaat te worden bijgestaan bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, heeft de Afdeling in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2021:1571, beantwoord. In de feiten die zich bij deze vreemdeling voordoen ziet de Afdeling geen aanleiding om de belangenafweging anders te laten uitvallen dan in die uitspraak.

1.2.    De grief slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 25 juni 2021 in zaak nr. NL21.9093;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;

V.       kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 4.200,00 over de periode 10 juni 2021 tot en met 21 juli 2021, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Schipper
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021

371-907