Uitspraak 202103089/2/R3


Volledige tekst

202103089/2/R3.
Datum uitspraak: 13 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

Nederlandse Vakbond Pluimveehouders, gevestigd te Dronten, en anderen (hierna: de NVP en anderen),

verzoekers,

en

1. het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen,

2. het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

3. de raad van de gemeente Hardenberg,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur het projectplan "Projectplan Waterwet Vechtpark fase 4" vastgesteld.

Bij besluit van 22 maart 2021 heeft het college een ontheffing soortenbescherming verleend op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb-ontheffing).

Bij besluit van 23 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Baalder uiterwaard" vastgesteld.

De NVP en anderen hebben beroep ingesteld tegen de bovengenoemde besluiten van het dagelijks bestuur, het college en de raad. Daarnaast hebben de NVP en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 6 juli 2021, waar de NVP en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [verzoekers], en enkele pluimveehouders via een videoverbinding, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door M. Geerink, vergezeld door M. van der Sluijs, en mr. M. Guijs en B. Reijner via een videoverbinding, bijgestaan door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, het college, vertegenwoordigd door R. Reurink en A. ten Have, via een videoverbinding, en de raad, vertegenwoordigd door I. Hulshof, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       In 2007 is het programma Ruimte voor de Vecht gestart. Met dit programma wordt het Vechtdal ingericht tot een veilige, beleefbare en half natuurlijke laaglandrivier. Baalder Uiterwaard maakt deel uit van het programma en vormt de laatste fase bij de ontwikkeling van het Vechtpark. Het gebied bevindt zich aan de noordzijde van Hardenberg en beslaat ongeveer 39 hectare.

3.       Voor Baalder Uiterwaard zijn drie besluiten genomen. Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. Het gaat om de volgende besluiten:

- het projectplan "Projectplan Waterwet Vechtpark fase 4";

- een ontheffing soortenbescherming op grond van de Wnb;

- het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Baalder uiterwaard".

4.       De NVP en anderen vrezen dat de nieuwe natte natuur waarin het projectplan en het bestemmingsplan voorzien wilde watervogels zal aantrekken en dat er daardoor een verhoogd risico zal zijn op een uitbraak en verspreiding van het vogelgriepvirus bij pluimveebedrijven.

Verzoekers

5.       Het verzoek is mede ingesteld door de in bijlage 3a bij het verzoekschrift genoemde tien pluimveehouderijbedrijven.

Op de zitting hebben de NVP en anderen bevestigd dat het verzoek wordt gesteund door de in bijlage 3b bij het verzoekschrift genoemde 39 pluimveehouderijbedrijven, maar dat het verzoek niet mede namens hen is ingesteld.

Omvang van het geding

6.       De NVP en anderen hebben op de zitting bevestigd dat het verzoek zich richt tegen alle voornoemde besluiten. Zij hebben daarnaast bevestigd dat zij echter geen afzonderlijke gronden hebben aangevoerd tegen de Wnb-ontheffing.

Ontvankelijkheid en relativiteit in de hoofdzaak

7.       De voorzieningenrechter overweegt dat de in bijlage 3a bij het verzoekschrift genoemde tien pluimveehouderijen deels op grote afstand van het plangebied zijn gelegen. In de hoofdzaak kan daarom de vraag aan de orde komen of zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. In het licht van de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, is dat met name van belang voor het beroep, voor zover dat is ingediend door [pluimveehouderij]. Zoals op de zitting is besproken, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [pluimveehouderij] geen zienswijzen over de ontwerpbesluiten naar voren heeft gebracht. Aangezien echter de gronden van het verzoek hoe dan ook moeten worden behandeld omdat het beroep, voor zover dat is ingesteld door de NVP, ontvankelijk is, bestaat in zoverre geen aanleiding om het verzoek af te wijzen.

Voorts zal de Afdeling in de hoofdzaak moeten beoordelen of de beroepsgronden tot vernietiging van de bestreden besluiten kunnen leiden, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.

Spoedeisend belang

8.       Gelet op de stukken en het verhandelde op de zitting, vindt de voorzieningenrechter dat er een spoedeisend belang aanwezig is bij de gevraagde voorziening. Hiervoor is van belang dat het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat het van plan is bij inwerkingtreding van de besluiten te starten met het ontgraven van de zandwerende kades, oevers, slenken, watergangen en grond, zodat deze werkzaamheden kunnen worden afgerond voor het hoogwaterseizoen. Daarbij gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat, zoals op de zitting is bevestigd, de ontgrondingswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op grond van artikel 10 van de planregels van het bestemmingsplan en dat daarvoor geen vergunning op grond van de Ontgrondingenwet nodig is.

Belangenafweging

9.       De NVP en anderen betogen dat de voorziene nieuwe natte natuur zorgt voor een toename van wilde watervogels en daarmee voor een verhoogd risico op besmetting van pluimvee op pluimveehouderijbedrijven in de omgeving van het plangebied. De NVP en anderen betogen dat de risico’s voor insleep van het vogelgriepvirus via wilde watervogels door verweerders ten onrechte in twijfel worden getrokken, nu over deze risico’s een wetenschappelijke consensus bestaat. Ter onderbouwing hebben zij de "Roadmap strategische aanpak vogelgriep" van december 2018 (hierna: de Roadmap) overgelegd.

10.     Wat de NVP en anderen hebben aangevoerd in hun verzoek om een voorlopige voorziening vereist nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent. De voorzieningenrechter zal daarom met een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.

11.     De belangen van de NVP en anderen zijn erin gelegen dat zij willen voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen optreden voor de pluimveehouderijbedrijven in de omgeving van het plangebied, als gevolg van besmetting van pluimvee met het vogelgriepvirus door wilde watervogels. Het risico hierop neemt volgens hen toe door de vernatting die het projectplan en het bestemmingsplan mogelijk maken.

Daar staan tegenover de belangen van verweerders bij een spoedige aanvang van de in die besluiten voorziene werkzaamheden. Die bestaan eruit dat de doelen die verweerders met de besluiten beogen, waaronder die over de waterveiligheid en natuurbeheer, kunnen worden gerealiseerd, extra kosten worden voorkomen en de werkzaamheden kunnen worden afgerond voor het hoogwaterseizoen.

12.     De voorzieningenrechter acht het niet uitgesloten dat de vernatting die het bestemmingsplan en het projectplan mogelijk maken kan leiden tot een toename van watervogels en daarmee tot een verhoging van een al bestaand risico op besmetting en verspreiding van het vogelgriepvirus. Dat is echter niet op zichzelf reden om de besluiten te schorsen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de toename van open water waarin het projectplan en het bestemmingsplan voorzien, beperkt is tot 0,57 hectare. Het plan is ook niet specifiek gericht op het aantrekken van watervogels. Uit paragraaf 3.2 van het projectplan en paragraaf 4.1 bij de toelichting bij het bestemmingsplan volgt dat de inrichting van delen van het gebied als foerageergebied is gericht op weidevogels, zoals de Grutto en de Kievit, en niet op wilde watervogels waarop het betoog van de NVP en anderen betrekking heeft.

De voorzieningenrechter acht verder van belang dat verweerders onderzoek hebben laten doen door advies- en ingenieursbureau Ecogroen, wat heeft geleid tot de notitie van Ecogroen van 15 juni 2021. In dat onderzoek is geoordeeld, mede op grond van een analyse van de plaatselijke situatie en op basis van wetenschappelijke literatuur, dat als gevolg van het project bij pluimveehouderijen in de omgeving van het project geen verhoogd risico ontstaat op besmetting met vogelgriep. De NVP en anderen hebben in reactie hierop volstaan met een verwijzing naar de Roadmap, en hebben niet naar ander onderzoek verwezen of een tegenrapport overgelegd. De voorzieningenrechter weegt voorts mee dat niet is gebleken dat de pluimveehouderijbedrijven van de NVP en anderen dichter bij open water komen te liggen door de afgravingen die het project- en bestemmingsplan mogelijk maken. Ook is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de pluimveehouderijbedrijven van de NVP en anderen zijn gelegen binnen de op de zitting besproken afstand van 500 m van open water, waarbinnen pluimveehouderijen volgens verweerders extra kwetsbaar kunnen zijn voor vogelgriepuitbraken. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat de acht dichtstbijzijnde pluimveehouderijbedrijven van de NVP en anderen geen vrije uitloop hebben en dat de twee pluimveehouderijbedrijven die wel beschikken over een vrije uitloop, op meer dan 5 km afstand zijn gelegen.

Gelet op het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verweerders bij een spoedige uitvoering van de werkzaamheden, met het oog op verwezenlijking van de doelen over waterveiligheid en natuurbeheer en op afronding van de werkzaamheden voor de start van het hoogwaterseizoen, waarbij ook financiële belangen een rol spelen, in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van de NVP en anderen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in wat de NVP en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en proceskosten

13.     Gelet op wat hiervoor is overwogen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Dit betekent dat alle besluiten in werking treden.

14.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021

271-933