Uitspraak 202102188/2/R2


Volledige tekst

202102188/2/R2.
Datum uitspraak: 15 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Bosschenhoofd, gemeente Halderberge,

en

de raad van de gemeente Halderberge,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Esdoornlaan Bosschenhoofd" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft in de bodemprocedure een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juni 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.A. Bouman, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door A.M.C. Coppens-Timmermans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       De raad heeft bij besluit van 11 februari 2021 het bestemmingsplan "Esdoornlaan Bosschenhoofd" vastgesteld. Dit plan maakt mogelijk dat er 20 grondgebonden woningen worden gerealiseerd aan de rand van de dorpskern. Het plangebied ligt aan de westzijde van Bosschenhoofd, op de overgang met het buitengebied. Op grond van het huidige bestemmingsplan "Kom Bosschenhoofd" heeft het plangebied de enkelbestemming "Tuin-Landschappelijke tuin" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 2". Het plangebied is nu een braakliggend terrein waar tot voor kort bomen stonden. Deze bomen zijn in februari 2021 gekapt om de grond bouwrijp te maken. Tegen het besluit van 11 februari 2021 heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Hij woont aan de [locatie], direct naast het plangebied.

Het verzoek om een voorlopige voorziening

3.       [verzoeker] heeft binnen de beroepstermijn verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de werking van het bestemmingsplan op grond van artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening is opgeschort. [verzoeker] heeft verzocht om een voorlopige voorziening waarbij de werking van het bestemmingsplan opgeschort blijft totdat er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Hiermee wil hij voorkomen dat het bestemmingsplan het toetsingskader vormt voor het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen, wat er volgens hem toe zou leiden dat er nadelige gevolgen ontstaan die niet meer kunnen worden ongedaan gemaakt.

Spoedeisend belang

4.       Ter zitting is gebleken dat op 30 maart 2021 een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van 18 grondgebonden woningen in het plangebied. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

Ladder voor duurzame verstedelijking

5.       [verzoeker] betoogt dat de raad de behoefte aan de woningen onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet goed is toegepast, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Volgens het woningbouwprogramma 2018-2028 voorziet de gemeente in een plancapaciteit van 1.052 woningen, waarvan 136 in de kern Bosschenhoofd. Hiermee wordt ruim voldaan aan de behoefte aan woningen in de gemeente. Daarnaast kan aan de behoefte worden voldaan binnen bestaand stedelijk gebied, aldus [verzoeker].

5.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

5.2.    De raad heeft een onderbouwing gegeven van de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking en toegelicht waarom de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen wel in een behoefte voorzien. Volgens het woningbouwprogramma 2018-2028 is er in de gemeente Halderberge behoefte aan 1.053 nieuwe woningen. Voor 731 woningen zijn er al bouwplannen, zodat er ruimte is voor 322 woningen. Van de 322 woningen worden er 120 toebedeeld aan het dorp Hoeven. De resterende opgave van 202 woningen wordt verdeeld over de overige kernen, waaronder Bosschenhoofd. In Bosschenhoofd zijn er in de periode 2018-2028 volgens het woningbouwprogramma 136 woningen voorzien op basis van "harde" plancapaciteit (reeds vastgestelde plannen) en "zachte" plancapaciteit (nog in voorbereiding zijnde plannen), met dien verstande dat in het plan Centrum Bosschenhoofd uiteindelijk geen 52 woningen zijn gerealiseerd die tot de harde plancapaciteit werden gerekend in het woningbouwprogramma 2018-2028, maar 39. Dit betekent dat de plancapaciteit 123 woningen is, terwijl de behoefte 202 woningen bedraagt, aldus de raad. Verder heeft de raad toegelicht dat de behoefte aan nieuwe woningbouw groter is dan het aantal woningen dat op potentiële inbreidingslocaties kan worden voorzien.

5.3.    Door deze toelichting van de raad ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat het plan, als het gaat om het door [verzoeker] aangevoerde over de ladder voor duurzame verstedelijking, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Er bestaat voorshands geen twijfel over de behoefte aan ongeveer 80 woningen in Bosschenhoofd, en in ieder geval geen aanleiding voor het oordeel dat er geen behoefte is aan de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte 20 woningen. [verzoeker] heeft weliswaar alternatieve locaties voor bouwmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied genoemd, maar een aantal daarvan is niet concreet of op die locaties zijn al woningbouwplannen in ontwikkeling.

Dit betoog geeft geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Kwaliteitsverbetering landschap

6.       [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 3.9, eerste lid, van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Dit omdat de omgevingskwaliteit door het verdwijnen van de ter plaatse aanwezige landschappelijke tuin achteruit gaat, terwijl een ruimtelijke ontwikkeling volgens dit artikellid gepaard dient te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Het opstellen van een landschappelijk inpassingsplan en het storten van een geldbedrag in het landschapsfonds zijn onvoldoende om aan dit artikellid te voldoen, aldus [verzoeker].

6.1.    Artikel 3.9, eerste lid, van de Interim omgevingsverordening luidt:

"Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving."

6.2.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er in landelijk gebied, anders dan [verzoeker] lijkt te veronderstellen, wel degelijk ontwikkelingen mogelijk zijn, zolang die ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van het gebied of de omgeving. Volgens de raad zijn de woningen op grote kavels voorzien en bevat het plan een groene afronding aan de westzijde van het plangebied. Verder wijst de raad erop dat in artikel 5.4.2 van de planregels een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en instandhouding van de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschapsmaatregelen is opgenomen. Volgens dit artikel dienen de landschapsmaatregelen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing" binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor bouwen te worden gerealiseerd. Daarnaast wordt volgens de raad voldaan aan het regionale afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap, op grond waarvan de waarde van het landschappelijk inpassingsplan bij voorkeur 1% van de uitgifteprijs is. Dit bedrag is vastgelegd in het landschappelijk inpassingsplan en zal deels aan beplanting en beheer worden besteed en deels in het landschapsfonds van de gemeente worden gestort.

6.3.    In het door [verzoeker] aangevoerde over artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De raad mocht zich op het standpunt stellen dat de ruimtelijke ontwikkeling door het opstellen van het landschappelijk inpassingsplan gepaard gaat met een fysieke verbetering in het plangebied. Het landschappelijk inpassingsplan voorziet onder meer in de aanleg van een bomenrij langs de turfvaart, een wadi met bloemenmengsel en de aanplanting van struiken. Door het in het inpassingsplan vastleggen van de kosten voor aanleg en beheer en het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels is ook de uitvoering van de fysieke verbetering geborgd in het plan. Bovendien wordt door het storten van een bedrag in het landschapsfonds voldaan aan het vierde lid van artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening.

Dit betoog geeft dus geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Natuur

7.       [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan ertoe zal leiden dat vleermuizen verstoord worden. Ook had de raad onderzoek moeten laten doen door een onafhankelijk ecoloog, want de ecoloog die in dit geval onderzoek heeft verricht is betaald door de projectontwikkelaar. Omdat de bomen kort na vaststelling van het bestemmingsplan zijn gekapt en de gemeente onbereikbaar was, kon [verzoeker] de kap niet voorkomen en was er geen gelegenheid meer om nader onderzoek te doen naar de vleermuizen.

7.1.    De voorzieningenrechter onderkent dat de kap van de bomen waarvoor een melding bij de provincie is gedaan, snel na de vaststelling van het plan door de raad plaatsvond en dat de gang van zaken voor [verzoeker] onbevredigend is. Maar deze omstandigheid is niet van belang is bij de in de bodemprocedure te beantwoorden vraag of het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het in het kader van het bestemmingsplan verrichte ecologisch onderzoek naar vleermuizen is vermeld dat redelijkerwijs is uit te sluiten dat de geplande werkzaamheden een negatief effect hebben op vleermuizen. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoeksrapport niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering niet begrijpelijk is of de daarin getrokken conclusies daar niet op aansluiten. In het door [verzoeker] aangevoerde over natuurwaarden en het vleermuisonderzoek ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De enkele omstandigheid dat het onderzoeksrapport in opdracht van de projectontwikkelaar is uitgevoerd, doet niet op voorhand af aan de inhoudelijke merites van dat onderzoek.

Dit betoog geeft dus geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Bouwhoogte

8.       [verzoeker] betoogt dat de in het bestemmingsplan opgenomen maximale bouwhoogte van 11 meter ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Daartoe voert hij aan dat de bouwhoogte in het naastgelegen bestemmingsplan "Kom Bosschenhoofd" 9 meter is. Aangezien de woningen aan de rand van het dorp zijn voorzien, wordt er door de extra hoogte geen passende overgang gecreëerd naar het buitengebied. Dit is volgens [verzoeker] in strijd met de Structuurvisie Halderberge 2025.

8.1.    De raad heeft toegelicht dat het plangebied in een gebied ligt dat in de structuurvisie is aangewezen als uitloopgebied. In uitloopgebieden zijn volgens de structuurvisie op termijn ontwikkelingen mogelijk. De voorzieningenrechter stelt vast dat de structuurvisie wat betreft bouwhoogten geen "harde" normen bevat. Gelet op de afstand van het perceel van [verzoeker] tot de locatie waar bebouwing mogelijk wordt gemaakt, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een situatie waarvan de raad had moeten oordelen dat die zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op de woon- en leefomgeving van [verzoeker]. De conclusie is dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwhoogte in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. In het door [verzoeker] aangevoerde over de bouwhoogte ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

Dit betoog geeft dus ook geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Overige gronden

9.       In het overigens door [verzoeker] aangevoerde ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

Conclusie

10.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021

191-855.