Samenvatting advies initiatiefwetsvoorstel ‘Werken waar je wilt’

Gepubliceerd op 16 maart 2021

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamerleden Van Weyenberg en Smeulders over de zogenoemde Wet werken waar je wilt. Het wetsvoorstel is op 16 maart 2021 bij de Tweede Kamer ingediend. Daarmee is ook het advies van de Afdeling advisering openbaar geworden.

Inhoud initiatiefwetsvoorstel

Het wetsvoorstel wijzigt de Wet flexibel werken. Het regelt dat een werkgever een verzoek van een werknemer om aanpassing van de werkplek alleen nog maar kan afwijzen als sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.

Wie is aan zet?

De Afdeling advisering werpt de vraag op waarom de initiatiefnemers nu al met een wetsvoorstel komen. In het Nederlandse arbeidsbestel is het in eerste instantie aan werkgever en werknemer om afspraken te maken over arbeidsaangelegenheden. De huidige praktijk rondom thuiswerken en werken op de bedrijfslocatie sluit hierbij aan. Ook is het gebruikelijk dat in cao’s op sector- en ondernemingsniveau afspraken worden gemaakt over zulke aangelegenheden. Wetgeving komt pas in beeld als zich structureel knelpunten voordoen waar de praktijk niet goed uitkomt. De Afdeling advisering constateert dat vooralsnog niet duidelijk is dat er een zodanig probleem is dat de wetgever moet ingrijpen. Verder heeft de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd dat hij in samenwerking met de Sociaal-Economische Raad het gesprek met de samenleving wil aangaan om te onderzoeken hoe we ons werk in de toekomst optimaal vormgeven en wat een goede balans is tussen werken op kantoor en thuiswerken. De Afdeling advisering geeft daarom in overweging mee om de uitkomsten hiervan af te wachten.

Faciliteren van de dialoog

De initiatiefnemers geven aan dat het wetsvoorstel een bijdrage levert aan het faciliteren van de dialoog tussen werkgever en werknemer, maar dat is de Afdeling advisering op voorhand niet duidelijk. Het bestaande wettelijke kader regelt al dat de werkgever met de werknemer moet overleggen als de werknemer verzoekt om zijn werkplek aan te passen. Het wetsvoorstel beperkt alleen de afwijzingsmogelijkheden voor de werkgever. Hiermee wordt het gesprek tussen werkgever en werknemer gestuurd in een bepaalde richting, maar faciliteert het de dialoog niet zonder meer. Het wetsvoorstel veronderstelt ook dat het in beginsel aan de werknemer is om te bepalen waar hij zijn werkzaamheden verricht. Dit roept de vraag op of het wetsvoorstel voldoende recht doet aan de taak van de werkgever die primair verantwoordelijk is voor het organiseren van de arbeid.

Ontwikkelingen volop in beweging

De ontwikkelingen rondom het evenwicht tussen thuiswerken en het werken op een werklocatie zijn nog volop in beweging. Thuiswerken kan grote voordelen hebben voor zowel werknemers als werkgevers. Maar er zijn ook nadelen. De Afdeling advisering vindt dat meer concreet inzicht nodig is in de lasten van het voorstel voor werkgevers. In het verlengde daarvan moet ook duidelijk zijn in welke situaties kosten een aanvaardbare reden kunnen zijn om een verzoek tot wijziging van de werkplek af te wijzen. Dit geldt ook voor de gevolgen voor belastingen en sociale verzekeringen als een werknemer een woonadres heeft in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Keuze werkplek

De keuze voor de werkplek wordt met het wetsvoorstel beperkt tot het werken op de bedrijfslocatie of het woonadres van de werknemer. Dit is een aanzienlijke beperking in de mogelijkheden ten opzichte van de bestaande wetgeving en praktijk. De wetgeving is immers niet beperkt tot deze locaties.

Aanpassing

Met het oog op deze bezwaren bij het initiatiefwetsvoorstel adviseert de Afdeling advisering om het voorstel pas in de Tweede Kamer te behandelen nadat de indieners het hebben aangepast.


Lees hier de volledige tekst van het advies en de reactie van de initiatiefnemers.