Uitspraak 201908613/1/R1


Volledige tekst

201908613/1/R1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en anderen, wonend te Amstelveen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2019 in zaak nr. 19/2048 in het geding tussen:

[appellant A] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Dauphine Investments B.V. voor het oprichten van acht dakwoningen op een bestaand kantoorgebouw op de locatie Asserring 188 E,F,G,H,K,L,M en N in Amstelveen.

Bij besluit van 25 februari 2019 heeft het college het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 oktober 2019 heeft de rechtbank het door

[appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2020, waar [appellant A] en anderen, bij monde van [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door N. Lindeman zijn verschenen. Voorts is op de zitting als partij gehoord Dauphine Investments, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant A] en anderen vrezen voor een aantasting van hun woongenot. De reden daarvoor is dat het college omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van acht dakwoningen op een bestaand kantoorgebouw op de locatie Asserring 188 waar zij schuin tegenover wonen. [appellant A] woont op [locatie 1]. [appellant B] op [locatie 2] en [appellant C] op het perceel [locatie 3].

2.    De omgevingsvergunning is verleend in afwijking van het geldende bestemmingsplan "Amstelveen Zuid-West 2014". In dit bestemmingsplan heeft het perceel Asserring 188 de bestemming "Centrum-1". Binnen deze bestemming zijn woningen boven de begane grondbouwlaag alleen toegestaan als de gronden op de verbeelding de aanduiding "wonen" hebben. Het perceel heeft niet de aanduiding "wonen". Daarnaast wordt met het bouwplan de maximaal toegestane bouwhoogte van 20 m overschreden.

Conclusie

3.    De Afdeling is van oordeel dat het hoger beroep van [appellant A] en anderen ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Afdeling zal hieronder uitleggen waarom zij tot dit oordeel is gekomen.

Mocht het college afwijken van de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan?

4.    [appellant A] en anderen betogen dat het college ten onrechte is afgeweken van de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan. Volgens hen kon het college niet afwijken van de maximale bouwhoogte op grond van artikel 4, aanhef en onder 4, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), omdat de dakwoningen niet kunnen worden aangemerkt als bouwdelen van ondergeschikte aard.

4.1.    In artikel 4, aanhef en onder 4, van Bijlage II bij het Bor is voor zover relevant bepaald dat in aanmerking komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken:

- een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw;

- een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

- de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard;

- voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.

4.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college mocht afwijken van de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan op grond van artikel 4, aanhef en onder 4, van Bijlage II bij het Bor. De dakwoningen zijn dakopbouwen als bedoeld in die bepaling. Het is niet van belang dat deze opbouwen niet gering zijn in oppervlakte of volume. In het Bor is geen nadere beschrijving opgenomen van wat onder een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw moet worden verstaan. Er bestaan geen aanknopingspunten voor een uitleg daarvan in die zin dat het alleen kan gaan om bouwwerken van geringe omvang. Uit deze bepaling blijkt ook niet dat is beoogd de toepassing van de daarin opgenomen bevoegdheid te beperken tot planologisch ondergeschikte gevallen. Het is niet relevant of de dakwoningen bouwdelen van ondergeschikte aard zijn. Alleen indien het bij een bouwplan om andersoortige uitbreiding van een gebouw gaat moet worden bezien of dat bouwplan "van ondergeschikte aard" is. De Afdeling besliste al eerder hierover. Zie daarvoor onder 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:702.

Het betoog slaagt niet.

Leidt het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot van [appellant A] en anderen?

5.    [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van hun woongenot. Zij vrezen dat het bouwplan de bezonning op hun woningen en hun privacy zal aantasten.

5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot van [appellant A] en anderen. Dauphine Investments heeft een bezonningsonderzoek uitgevoerd waarin de huidige situatie, het bouwplan en een bouwplan dat voldoet aan de maximale bouwhoogte van 20 m met elkaar zijn vergeleken. Uit dit onderzoek volgt dat het bouwplan nauwelijks meer effect heeft op de bezonning van de woningen van [appellant A] dan een bouwplan dat op grond van het bestemmingsplan sowieso had gemogen. [appellant A] en anderen hebben op de zitting erkend dat het bezonningsonderzoek deugdelijk is uitgevoerd. Het bouwplan heeft ook een gering effect op hun privacy, omdat de afstanden van het kantoorgebouw tot hun woningen ongeveer 55 m tot 75 m bedragen en tussen hun woningen en het kantoorgebouw bovendien bomen staan.

Het betoog slaagt niet.

Beroepsgronden die eerder hadden moeten worden aangevoerd

6.    [appellant A] en anderen betogen dat de dakwoningen niet nodig zijn, omdat het kantoorpand niet leegstaat.

6.1.    Deze beroepsgrond kan niet inhoudelijk worden behandeld.

[appellant A] en anderen hebben deze beroepsgronden en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er is geen reden waarom [appellant A] en anderen deze beroepsgronden niet al bij de rechtbank konden aanvoeren. Zij hadden dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen moeten doen.

7.    [appellant A] en anderen betogen dat de dakwoningen zullen leiden tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

7.1.    De rechtbank heeft deze beroepsgrond niet inhoudelijk behandeld, omdat [appellant A] en anderen deze beroepsgrond pas op de zitting naar voren hebben gebracht. De rechtbank hoefde deze beroepsgrond niet inhoudelijk te behandelen vanwege strijd met de goede procesorde. Omdat het hoger beroep, zoals hierboven al gezegd, is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, kan deze beroepsgrond ook in hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld.

Proceskosten

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020

703.