Uitspraak 202003333/1/R3 en 202003333/2/R3


Volledige tekst

202003333/1/R3 en 202003333/2/R3.
Datum uitspraak: 13 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Zuidland, gemeente Nissewaard,

en

de raad van de gemeente Nissewaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Koninginnehof, Zuidland" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Woonstichting De Zes Kernen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juni 2020, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door D. Stok, G. van Pienbroek, T. Schoones en M. Jonker, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord Woonstichting De Zes Kernen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, en Herkon B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.    Het plan voorziet in de realisatie van 49 nieuwe woningen in de dorpskern van Zuidland, gelegen in de gemeente Nissewaard. Het plangebied grenst aan de Julianastraat, de Emmastraat, de Wilhelminastraat en de Welkomkerk. In het plangebied stonden voorheen een schoolgebouw en 27 verouderde seniorenwoningen. Deze gebouwen zijn begin 2017 gesloopt. Het plangebied is nu braakliggend.

3.    [appellant] woont aan de Wilhelminastraat nabij het plangebied. Hij vreest onder meer dat de realisatie van de nieuwe woningen leidt tot een toename van de parkeerdruk rondom het plangebied en tot een verslechtering van de verkeersveiligheid. Ook kan hij zich niet verenigen met de bouwhoogte van een deel van de nieuwe woningen en wijst hij op aspecten die betrekking hebben op de waterhuishouding en de flora en fauna.

Procedureel

4.    [appellant] stelt dat hij zich in de procedure voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan niet serieus genomen voelt. Volgens hem heeft de raad het bestemmingsplan hoe dan ook willen vaststellen, zonder dat voorafgaand aan de planvaststelling goed overleg mogelijk is geweest. In dit verband stelt [appellant] dat zijn zienswijze en inspraakreactie niet volledig zijn behandeld. Volgens hem ontbreken onderdelen in de verslaglegging en worden in de verslaglegging de argumenten ter onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes regelmatig gewijzigd.

4.1.     Voorafgaand aan de planvaststelling hebben in 2019 een voorontwerp- en een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. De inspraakreactie en zienswijze van [appellant] zijn van een reactie voorzien in de nota van inspraak en de zienswijzennota. Daarnaast heeft voorafgaand aan de planvaststelling nog een overleg plaatsgevonden met [appellant], de betrokken wethouder en een ambtenaar van de gemeente, in welk gesprek [appellant] zijn inspraakreactie en zienswijze heeft kunnen toelichten. De stelling van [appellant] dat voorafgaand aan de planvaststelling geen goed overleg mogelijk is geweest, deelt de voorzieningenrechter gelet hierop niet.

4.2.    Dat in de nota van inspraak, de zienswijzennota en het gespreksverslag mogelijk niet op ieder argument ter ondersteuning van de inspraakreactie en zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van [appellant] niet in de overwegingen zijn betrokken. Ook geeft de omstandigheid dat de inspraakreactie en zienswijze tot weinig aanpassingen in het bestreden besluit hebben geleid op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de beantwoording van de inspraakreactie en zienswijze in strijd is met het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel.

4.3.    Voorts ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheid dat de beantwoording van de inspraakreactie en zienswijze in de verschillende verslagen mogelijk op bepaalde punten van elkaar afwijkt evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Bij de beantwoording kan in aanvulling op een eerder gegeven reactie op basis van nieuwe of gewijzigde inzichten een aanvullende onderbouwing worden gegeven voor de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. In het onderstaande zal de voorzieningenrechter deze onderbouwing aan de hand van de beroepsgronden van [appellant] beoordelen.

4.4.    De betogen falen.

5.    [appellant] betoogt tevens dat zijn inspraakreactie tijdens de raadsvergadering waarin het bestemmingsplan is vastgesteld van weinig tot geen betekenis is geweest, omdat de stemming over het bestemmingsplan voorafgaand aan zijn inspraakreactie al had plaatsgevonden.

5.1.    Uit de openbare stukken van de raadsvergaderingen van de gemeente Nissewaard blijkt dat de besluitvorming over de vaststelling van het bestemmingsplan oorspronkelijk was geagendeerd voor de raadsvergadering van 16 april 2020. Blijkens de geluidopname van de raadsvergadering zijn tijdens deze vergadering vanwege de uitbraak van het coronavirus geen raadsleden verschenen. Deze raadsvergadering kon daarom op grond van artikel 20, eerste lid, van de Gemeentewet geen doorgang vinden. In dit artikellid is namelijk bepaald dat de vergadering van de raad niet wordt geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

De burgemeester van Nissewaard heeft op grond van artikel 20, tweede lid, van de Gemeentewet een nieuwe raadsvergadering belegd met dezelfde agendapunten als voor de raadsvergadering van 16 april 2020. Tijdens deze raadsvergadering, die heeft plaatsgevonden op 20 april 2020, zijn vanwege de uitbraak van het coronavirus uitsluitend twee raadsleden verschenen. [appellant] heeft in de vergadering ingesproken. Naar aanleiding hiervan hebben de twee aanwezige raadsleden tijdens de vergadering aan de betrokken wethouder enkele vragen gesteld. Vervolgens heeft een stemming plaatsgevonden waaraan de twee aanwezige raadsleden hebben deelgenomen. Zij hebben beiden ingestemd met de vaststelling van het bestemmingsplan. Deze stemming is, hoewel daaraan maar twee raadsleden hebben deelgenomen, niet ongeldig. De voorzieningenrechter verwijst ter onderbouwing naar artikel 29, tweede lid, van de Gemeentewet. In dit artikellid is bepaald dat het eerste lid, waarin is vereist dat aan de stemming meer dan de helft van het aantal raadsleden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, heeft deelgenomen, niet van toepassing is in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het onderwerpen betreft die in de daaraan voorafgaande niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld. In dit geval betreft de raadsvergadering van 20 april 2020 een raadsvergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Gemeentewet, omdat de vergadering is belegd nadat de vergadering van 16 april 2020 niet kon worden geopend en dezelfde punten zijn geagendeerd als voor de vergadering van 16 april 2020.

Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat uitsluitend twee raadsleden hebben deelgenomen aan de stemming in de raadsvergadering niet betekent dat de andere raadsleden geen kennis hebben genomen van de bezwaren van [appellant]. Zoals ter zitting is toegelicht en ook door de burgemeester is vermeld tijdens de raadsvergadering van 20 april 2020, is de zienswijze van [appellant] onder alle raadsleden verspreid, waarbij aan de raadsleden voorafgaand aan de raadsvergadering de mogelijkheid is geboden schriftelijk vragen te stellen aan het college van burgemeester en wethouders. De fracties hebben vervolgens voorafgaand aan de raadsvergadering een advies uitgebracht over de agendapunten, waaronder over de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan. De twee raadsleden hebben overeenkomstig dit advies gestemd. De stelling van [appellant] dat gelet hierop zijn inspraakreactie tijdens de raadsvergadering van geen betekenis meer is geweest, deelt de voorzieningenrechter niet. De officiële stemming in de gemeenteraad heeft pas plaatsgevonden nadat [appellant] heeft ingesproken. Dat de twee aanwezige raadsleden hierin geen aanleiding hebben gezien af te zien van de vaststelling van het bestemmingsplan, betekent niet dat zij de inspraakreactie van [appellant] niet in hun afweging hebben betrokken. De voorzieningenrechter verwijst hierbij ook naar de vragen die de twee raadsleden tijdens de raadsvergadering naar aanleiding van de inspraakreactie nog hebben gesteld aan de betrokken wethouder.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

Parkeren

6.    [appellant] vreest dat na de realisatie van het plan de parkeerdruk in de aan het plangebied grenzende straten onaanvaardbaar toeneemt. Ter onderbouwing stelt hij dat in de Wilhelminastraat op dit moment tien openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn die als gevolg van de realisatie van de nieuwe woningen zullen komen te vervallen. Deze parkeerplaatsen worden volgens [appellant] in de huidige situatie gebruikt door de bezoekers van de aan de Wilhelminastraat gelegen kerk. Met de parkeerbehoefte van de kerk is volgens [appellant] in de planvorming ten onrechte geen rekening gehouden.

6.1.    In de plantoelichting is op basis van de kencijfers van de CROW berekend dat de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen 76 parkeerplaatsen bedraagt. In de plantoelichting is voorts vermeld dat in het plangebied in totaal 81 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, namelijk 43 parkeerplaatsen op het nieuwe parkeerterrein aan de achterzijde van de nieuwe woningen en 38 langsparkeerplaatsen in de Wilhelminastraat, Emmastraat en Julianastraat aan de zijde van de nieuwe woningen. De realisatie van deze parkeerplaatsen is geborgd in artikel 8, lid 8.2, van de planregels. Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd vermeld dat hij de berekende parkeerbehoefte van de nieuwe woningen al zodanig niet bestrijdt.

6.2.    Het beroep van [appellant] heeft betrekking op de vraag of na de realisatie van het plan ook voldoende parkeerruimte resteert voor de bezoekers van de aan de Wilhelminastraat gelegen kerk. Daarbij heeft [appellant] gewezen op de huidige tien parkeerplaatsen in de Wilhelminastraat die volgens hem door de bezoekers van de kerk worden benut. Deze parkeerplaatsen zijn blijkens het verhandelde ter zitting openbare parkeerplaatsen die in de situatie voorafgaand aan de sloop van de bestaande bebouwing in het plangebied werden benut voor onder meer de parkeerbehoefte van de school en de woningen die voorheen in het plangebied stonden. Bezoekers van de kerk konden deze openbare parkeerplaatsen gebruiken op het moment dat een parkeervak niet bezet was. Dit zal in de situatie na de realisatie van het plan niet anders zijn. Na de realisatie van het plan zullen aan de zijde van de nieuwe woningen ongeveer 38 nieuwe langsparkeervakken worden gerealiseerd, waarvan wederom ongeveer tien in de Wilhelminastraat. Deze parkeerplaatsen kunnen evenals in de oude situatie worden benut door de bezoekers van de kerk op het moment dat deze parkeerplaatsen niet bezet zijn. Dit geldt ook voor de parkeerplaatsen die ter plaatse van het nieuwe parkeerterrein in het plangebied zullen worden gerealiseerd, bestaande uit in totaal ongeveer 43 parkeerplaatsen.

6.3.    De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk als gevolg van de beoogde woningbouw. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat een nieuw bestemmingsplan geen bijdrage hoeft te leveren aan het oplossen van het mogelijk al bestaande parkeertekort voor de bezoekers van de kerk (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3056, overweging 8.4).

Het betoog faalt.

7.    [appellant] wijst erop dat de bewoners van de bestaande woningen aan de Wilhelminastraat en de Emmastraat de auto op de weg kunnen parkeren langs hun bestaande woningen. Met de realisatie van de nieuwe woningen en de bijbehorende langsparkeervakken aan de zijde van de nieuwe woningen, zal na de realisatie van het plan aan beide zijden van de Wilhelminastraat en de Emmastraat sprake zijn van langsparkeren. Dit leidt volgens [appellant] tot een onoverzichtelijke en onveilige verkeerssituatie. Volgens hem had daarom in de Wilhelminastraat en de Emmastraat moeten worden gekozen voor een andere wijze van parkeren, namelijk dwarsparkeren, ook wel genoemd haaksparkeren, aan één zijde van de weg. Dit zorgt voor een overzichtelijker straatbeeld, is verkeersveiliger, biedt meer parkeermogelijkheden en waarborgt dat de straat alsmede de uitritten van de huidige bewoners goed toegankelijk blijven, aldus [appellant].

7.1.    Niet in geschil is dat na de realisatie van het plan in de Wilhelminastraat en de Emmastraat aan beide zijden van de weg auto’s in de lengterichting zullen zijn geparkeerd. Evenmin is in geschil dat op het moment dat aan beide zijden een auto is geparkeerd, de overgebleven beschikbare ruimte in de straat te beperkt is om deze met een fietser en een auto naast elkaar te gebruiken. De omstandigheid dat een auto en een fietser elkaar in de straat niet meer kunnen passeren, betekent volgens de raad echter niet dat sprake is van een verkeersonveilige situatie. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de Wilhelminastraat en de Emmastraat woonstraten zijn waar een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan. Verwacht mag worden dat in een woonstraat een fietser en auto achter elkaar rijden, aldus de raad.

Daarnaast stelt de raad dat het vanuit verkeersveiligheidsoogpunt in dit geval niet wenselijk is om bij de realisatie van het nieuwe plan de langsparkeervakken in de Wilhelminastraat en de Emmastraat te vervangen door haakse parkeervakken. Ter onderbouwing stelt de raad dat bij een haaks parkeervak, waar voornamelijk vooruit ingeparkeerd wordt, het zicht op de aankomende weggebruikers bij het verlaten van het parkeervak slechter is dan bij langsparkeren. Omdat de wegen rondom het plangebied onderdeel zijn van verschillende fietsroutes en dus sprake is van relatief veel fietsverkeer, acht de raad het realiseren van haakse parkeervakken in dit geval niet wenselijk. Hierbij heeft de raad tevens gewezen op de parkeeroverlast die kan ontstaan bij de realisatie van haakse parkeervakken. Vanwege de nodige uitrijruimte vanuit een haaks parkeervak kunnen aan de overzijde van de weg gelet op de beperkte breedte van de Wilhelminastraat en de Emmastraat namelijk geen auto’s meer worden geparkeerd, aldus de raad. Dit is volgens de raad voor de weggebruiker vaak onduidelijk waardoor het plaatsen van parkeerverboden en handhaving hierop noodzakelijk zal zijn. Gelet op de momenten waarop deze overlast zou kunnen ontstaan, namelijk vooral tijdens de avonduren en de zondagen, is het vanuit de gemeente niet gewenst om deze overlast gevende situatie te realiseren, aldus de raad.

7.2.    De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding vorenstaande belangenafweging onredelijk te achten. Er bestaat dan ook geen aanleiding van de raad te vereisen dat wordt toegezegd dan wel planologisch wordt geborgd dat in de Wilhelminastraat en de Emmastraat na de realisatie van het plan haakse parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De omstandigheid dat volgens [appellant] elders in de gemeente wel sprake is van haaksparkeren, vormt voor de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel. Blijkens voorgaande overweging hebben namelijk de specifieke omstandigheden in de Wilhelminastraat en de Emmastraat, waaronder het grote aantal fietsers en de eventuele handhavingsproblemen, in dit geval voor de raad de doorslag gevormd om niet te kiezen voor haaksparkeren.

7.3.    De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat langsparkeren aan beide zijden van de straat in dit geval leidt tot verkeersonveilige situaties dan wel bereikbaarheidsproblemen. Zo ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de raad niet te volgen in zijn standpunt dat in een woonstraat, zoals de Wilhelminastraat en de Emmastraat, mag worden verwacht dat auto’s en fietsers achter elkaar rijden en elkaar dus niet noodzakelijkerwijs tussen twee geparkeerde auto’s hoeven te kunnen passeren. Daarnaast kan tegemoetkomend verkeer, zoals de raad heeft gesteld, elkaar passeren ter plaatse van kruispunten, uitritten of lege parkeervakken. Verder is evenmin gebleken dat bij langsparkeren aan beide zijden van de straat de uitritten van de bestaande woningen niet meer goed toegankelijk zouden zijn.

7.4.    De betogen falen.

Ontsluiting van het nieuwe parkeerterrein

8.     Op de verbeelding is aan de achterzijde van de nieuwe woningen een groot gedeelte van het plangebied bestemd als "Verkeer - Verblijfsgebied". Ter plaatse is blijkens de plantoelichting een nieuw parkeerterrein voorzien. Dit parkeerterrein wordt ontsloten op de Emmastraat. Hiermee kan [appellant] zich niet verenigen. Volgens hem had vanwege de beperkte breedte van de Emmastraat het parkeerterrein moeten worden ontsloten op de Julianastraat om zo een toename van het aantal verkeersbewegingen in de Emmastraat zo veel mogelijk te voorkomen.

8.1.    In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad gesteld dat een ontsluiting van het parkeerterrein op de Julianastraat onder meer vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de Julianastraat een gebiedsontsluitingsweg is die onder meer wordt gebruikt door de lijndienst van het openbaar vervoer en waar, vanwege de gebiedsontsluitingsfunctie, sprake is van een hogere verkeersintensiteit dan op de Emmastraat. Gelet hierop is volgens de raad vanuit verkeerskundig oogpunt de voorkeur gegeven aan een ontsluiting van het parkeerterrein op de Emmastraat. Daarnaast leidt een ontsluiting van het parkeerterrein op de Julianastraat volgens de raad onder meer tot een ongewenste onderbreking in de stedenbouwkundige bebouwingslijn van de nieuwe woningen aan de Julianastraat.

8.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het standpunt van de raad dat vanwege onder meer de lagere verkeersintensiteit op de Emmastraat ervoor is gekozen om het parkeerterrein te ontsluiten op de Emmastraat in plaats van op de Julianastraat, onredelijk te achten. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat de ontsluiting van het parkeerterrein op de Emmastraat leidt tot verkeersonveilige situaties. Ter onderbouwing wijst de voorzieningenrechter erop dat blijkens de zienswijzennota de ontsluiting van het parkeerterrein op de Emmastraat in vergelijking met het oorspronkelijke ontwerpplan op kortere afstand van de Julianastraat is gesitueerd, namelijk op een afstand van ongeveer 25 m. Dit betekent dat het verkeer van en naar het parkeerterrein richting de Julianastraat uitsluitend over een beperkte afstand van de Emmastraat gebruik maakt. In de zienswijzennota, die onderdeel is van de door de raad vastgestelde planstukken, is toegezegd dat de Emmastraat op het gedeelte tussen de Julianastraat en het nieuwe parkeerterrein zal worden verbreed, zodat op dit gedeelte ruimte beschikbaar is voor verkeer in twee rijrichtingen.

8.3.    Het betoog van [appellant] dat de raad had moeten kiezen voor een ontsluiting van het nieuwe parkeerterrein op de Julianastraat deelt de voorzieningenrechter gelet op het vorenstaande niet.

Het betoog faalt.

Bouwhoogte van de nieuwe woningen

9.    Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte van de nieuwe woningen in het plangebied begrensd. Voor nieuwe woningen aan de Julianastraat en voor een deel van de nieuwe woningen aan de Emmastraat is een maximale bouwhoogte toegestaan van 10,5 m. Voor de overige woningen aan de Emmastraat en de woningen aan de Wilhelminastraat is de toegestane maximale bouwhoogte 7 m.

Met de toegestane bouwhoogte van 10,5 m kan [appellant] zich niet verenigen. Volgens hem had moeten worden aangesloten bij de maximale bouwhoogte van de bestaande bebouwing nabij het plangebied van maximaal 9 m. Daarbij wijst hij erop dat een groot deel van de bestaande woningen nabij het plangebied nog lager is dan 9 m. De raad heeft onvoldoende onderbouwd waarom een maximale bouwhoogte van 10,5 m noodzakelijk is, aldus [appellant].

9.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor een deel van de nieuwe woningen in het plangebied een maximale bouwhoogte van 10,5 m is toegestaan, om zo de mogelijkheid te bieden om op de derde woonlaag van deze woningen een of meer kamers te realiseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om deze keuze van de raad met het oog op de belangen van [appellant] onredelijk te achten. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat aan de Wilhelminastraat, waar [appellant] woont, de maximale bouwhoogte van de nieuwe woningen beperkt is tot 7 m. De nieuwe woningen aan de Julianastraat, waar wel een maximum bouwhoogte is toegestaan van 10,5 m, bevinden zich op ruim 90 m van de woning van [appellant]. Verder heeft [appellant] vanuit zijn woning mogelijk uitsluitend zicht op de zijkant van de nieuwe woningen aan de Emmastraat. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het standpunt van de raad dat de toegestane maximale bouwhoogte van 10,5 m geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant], onredelijk te achten.

Het betoog faalt.

Flora en fauna

10.    [appellant] stelt voorts dat voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan afspraken zijn gemaakt met de projectontwikkelaar op het gebied van flora en fauna. Deze afspraken worden volgens hem ten onrechte niet concreet gemaakt.

10.1.    Ter zitting is gebleken dat [appellant] op dit punt doelt op de vermelding in de zienswijzennota dat de ontwikkelaar van het plan, Woonstichting De Zes Kernen, heeft vermeld de mogelijkheden te verkennen om op een aantal plaatsen "natuurinclusief" te bouwen. Het belangrijkste doel daarvan is het aanbieden van een aantal nestplaatsen voor huismussen en gierzwaluwen door het aanbrengen van speciale inmetselstenen en/of het opschuiven van de vogelschroot en het realiseren van nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen door het toegankelijk maken van de spouwmuur en/of het inmetselen van speciale vleermuisstenen.

10.2.    De raad en de Woonstichting De Zes Kernen hebben ter zitting toegelicht dat de keuze om "natuurinclusief" te bouwen een vrijwillige keuze is van de Woonstichting waarvoor geen wettelijke verplichting bestaat. Dit heeft [appellant] als zodanig niet weersproken. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om van de raad te vereisen dat hierover nadere eisen worden opgenomen in de planregels. Overigens heeft de Woonstichting ter zitting verklaard het vermelde in de zienswijzennota over "natuurinclusief" bouwen ook te zullen uitvoeren.

Het betoog faalt.

Waterhuishoudkundige effecten

11.    [appellant] heeft in zijn beroepschrift gewezen op de toename aan verharding die het plan tot gevolg heeft en de eventueel benodigde watercompensatie voor deze extra verharding. Zijn beroepsgrond heeft hij op dit punt ter zitting ingetrokken.

12.    [appellant] heeft in zijn beroepschrift ook gesteld dat het merendeel van de bestaande bebouwing nabij het plangebied, waaronder zijn woning, is gefundeerd op staal. Ter zitting heeft [appellant] op dit punt betoogd dat hij vreest dat de nieuwe woningen over een aantal jaar vanwege een andere wijze van fundering hoger zijn gesitueerd dan de omliggende bebouwing, met risico’s op overstromingsgevaar bij de omliggende bebouwing tot gevolg.

12.1.    In zijn beroepschrift heeft [appellant] uitsluitend gesteld dat het merendeel van de huidige bebouwing op staal is gefundeerd. Hij heeft in zijn beroepschrift niet gesteld noch onderbouwd dat gelet hierop een risico op overstromingsgevaar bestaat na realisatie van de nieuwe woningen. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanknopingspunten om [appellant] in deze vrees te volgen. Overigens heeft de raad in dit verband ter zitting vermeld dat in en nabij het plangebied extra afvoerbuizen zullen worden aangelegd om het hemelwater ook in de nieuwe situatie na realisatie van het plan op toereikende wijze te kunnen afvoeren.

Conclusie en proceskosten

13.    Het beroep is ongegrond.

14.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2020

810.