Uitspraak 201900633/1/A2


Volledige tekst

201900633/1/A2.
Datum uitspraak: 1 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Hindoe Onderwijs Nederland (hierna: SHON), gevestigd te 's-Gravenhage,

appellante,

en

1. de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, en

2. de raad van de gemeente Den Haag,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2018 heeft de raad het plan van scholen basisonderwijs 2019-2022 vastgesteld.

Bij besluit van 6 december 2018 heeft de minister het plan van scholen voor de periode 2019-2021 goedgekeurd.

Tegen deze besluiten heeft SHON beroep ingesteld.

De raad en de minister hebben verweerschriften ingediend.

Stichting SEVA World School (hierna: SEVA) heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2020, waar SHON, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.H.G. Blankenstein, zijn verschenen. Voorts is ter zitting SEVA, vertegenwoordigd door mr. W. Lindeboom, advocaat te Den Haag, bijgestaan door [gemachtigde C], verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.    SEVA heeft bij de raad een verzoek ingediend tot opneming van de algemeen bijzondere school ChaRita in het plan van scholen 2019-2021 met als vestigingsplaats het Laakkwartier. Het schoolbestuur wil in 2019 starten met de school in een integraal kindcentrum volgens het concept van de Steve Jobsschool.

3.    Het bevoegd gezag van de gewenste school dient met een leerlingenprognose aan te tonen dat wordt voldaan aan de stichtingsnorm. Een prognose dient inzicht te geven in het te verwachten aantal leerlingen en bevat daartoe onder meer gegevens over het voedingsgebied (het gebied waaruit de school ten minste 70% van zijn leerlingen betrekt) en het belangstellingspercentage voor een basisschool van een bepaalde richting. Met het belangstellingspercentage en de basisgeneratie (het aantal 4- tot en met 11-jarigen en 30% van de 12-jarigen) in het voedingsgebied kan vervolgens het aantal te verwachten leerlingen voor de gewenste school worden berekend, waarbij leerlingen voor wie ruimte is op een al bestaande school van dezelfde richting niet meegeteld worden en daarom van de prognose afgetrokken moeten worden.

4.    Bij de aanvraag heeft SEVA een prognose van Pronexus van januari 2018 gevoegd. De prognose gaat uit van het stadsdeel Laak als voedingsgebied. Volgens deze prognose bedraagt het leerlingenpotentieel in 2024 4.879, waarvan er naar verwachting 574 de te stichten school zullen bezoeken. Ook zal tot 2039 de stichtingsnorm, die ten tijde van de aanvraag voor de gemeente Den Haag 333 leerlingen bedroeg, worden gehaald. Als bij de prognose rekening wordt gehouden met een aftrek van 17 leerlingen uit het voedingsgebied Laak, die al algemeen bijzonder onderwijs volgen, wordt volgens de prognose nog steeds de stichtingsnorm gehaald.

5.    Bij besluit van 12 juli 2018 heeft de raad een verzoek van SEVA tot opneming van een algemeen bijzondere school in het plan van scholen 2019-2022 toegewezen. Zoals de raad tijdens de zitting van de Afdeling heeft bevestigd, gaat het hierbij om een plan van scholen voor drie achtereenvolgende schooljaren, te weten 2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022.

6.    De minister heeft bij besluit van 6 december 2018 het aan hem voorgelegde plan van scholen voor de periode 2019-2021 goedgekeurd, omdat op basis van de overgelegde gegevens aannemelijk is dat de door SEVA gewenste school binnen vijf jaar vanaf de voorgestelde datum van ingang van bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door ten minste het wettelijk vereiste aantal leerlingen.

7.    SHON kan zich niet vinden in deze besluitvorming. SHON is een overkoepelende stichting van vijf scholen voor primair onderwijs in de Randstad, waaronder de Shri Vishnu School in Den Haag. Dit betreft een basisschool van hindoeïstische richting. Kern van het betoog van SHON is dat de minister zijn goedkeuring aan het plan van scholen had moeten onthouden, omdat de school die SEVA voor bekostiging in aanmerking wil brengen feitelijk het geven van basisonderwijs uitgaande van de hindoeïstische richting ten doel heeft, zodat geen sprake is van een school van de richting algemeen bijzonder onderwijs. Verder is volgens SHON een onjuiste prognose aan het verzoek ten grondslag gelegd.

Relativiteit

8.    Volgens SEVA staat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit, omdat de bepalingen waarop SHON zich beroept niet strekken tot bescherming van de belangen van SHON, maar uitsluitend zijn geschreven in het belang van een juiste en doelmatige besteding van overheidsmiddelen door de gemeentelijke - en rijksoverheid.

8.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

8.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927), geldt in het Nederlandse recht een rechtsnorm die ertoe strekt dat bij de verdeling van schaarse vergunningen door het bestuur op enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. Deze rechtsnorm is gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen. Naar het oordeel van de Afdeling is deze rechtsnorm ook van toepassing op de bekostiging van onderwijs op grond van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo), omdat deze wet voorziet in een stelsel van gereguleerde concurrentie tussen schoolbesturen. Anders dan SEVA stelt zijn dus regels aan de orde die mede strekken tot bescherming van de belangen van bestaande scholen zoals die van SHON.

Datum aanvraag

9.    SHON kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat de aanvraag van SEVA voor opneming in het plan van scholen van 2019-2021 mogelijk te laat is ingediend en om die reden al had dienen te worden afgewezen.

9.1.    Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wpo moet een aanvraag tot opneming in het plan van een bijzondere school bij de gemeenteraad worden ingediend voor 1 februari van het jaar van de vaststelling van het plan.

9.2.    Volgens het raadsbesluit heeft SEVA op 29 januari 20187 (lees: 2018) een aanvraag ingediend voor opneming in het plan van scholen van 2019-2021. Uit een ontvangstbewijs van de gemeente Den Haag blijkt dat de aanvraag op 29 januari 2018 om 15.05 uur bij de receptie in ontvangst is genomen. Dat de aanvraag vervolgens op 1 februari is voorzien van een stempel van ontvangst door de verantwoordelijke dienst, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel om aan te nemen dat de aanvraag niet tijdig is ingediend. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag tijdig is ingediend. Ook de minister mocht daarvan uitgaan.

Richting

10.    SHON betoogt dat de minister en de raad hebben miskend dat reden bestaat om aan te nemen dat SEVA de richting algemeen bijzonder oneigenlijk gebruikt en in werkelijkheid beoogt een school van hindoeïstische richting te stichten. Volgens SHON bieden de statuten van SEVA daartoe ook de ruimte.

SHON wordt niet in dit betoog gevolgd. Daartoe wordt het volgende overwogen.

10.1.    Ingevolge artikel 76, tweede lid, van de Wpo vermeldt de aanvraag de richting van de te stichten school. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3706, zijn voor de beantwoording van de vraag naar de richting van een bijzondere school in de eerste plaats de statuten van de aanvragende vereniging of stichting en een eventuele toelichting daarop van belang. Verder is van betekenis dat de geestelijke stroming die aan het op de school te geven onderwijs ten grondslag wordt gelegd ook op andere terreinen van het maatschappelijk leven doorwerkt en zich als zodanig openbaart in een binnen Nederland waarneembare beweging of stroming.

10.2.    In artikel 2 van de statuten van SEVA is het volgende bepaald:

"1. De Stichting heeft als doel het geven van primair en ander onderwijs op algemeen bijzondere grondslag vanuit de Steve Jobs aanpak (ontwikkeld door Stichting Onderwijs 4 Nieuwe Tijd (O4NT) en het daartoe in stand houden en oprichten van scholen voor primair en ander onderwijs op algemeen bijzondere grondslag.

2. De stichting gaat bij het geven of doen geven van onderwijs uit van gelijkwaardigheid van alle levensbeschouwingen en maatschappelijke stromingen voor onderwijs, waarbij de normen- en waardenoverdracht erop is gericht dat de leerling in aanraking komt met een levensbeschouwing, daardoor gevormd wordt en van daaruit een eigen identiteit kan ontwikkelen, een en ander met respect voor de levens- en maatschappelijke beschouwing van anderen.

3. De stichting wil handelen volgens de onderstaande algemene principes en richtsnoeren van de Steve Jobs scholen: (…)

4. De stichting tracht haar doel te bereiken langs wettige weg en wel door:

a. het stichten en beheren van scholen voor algemeen bijzonder onderwijs;

(…)".

10.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO5738) is het niet aan de minister om in het kader van een aanvraag als deze een eigen, van hetgeen uit de statuten blijkt afwijkend, oordeel te geven over de godsdienstige of levensbeschouwelijke aard of doelstelling van de stichting. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de statuten niet blijkt dat het doel van SEVA het geven van onderwijs op hindoeïstische grondslag is. Blijkens de statuten gaat de school uit van de richting algemeen bijzonder onderwijs, omdat daaruit volgt dat in het onderwijs een levensbeschouwelijke visie op mens en maatschappij tot uitdrukking wordt gebracht. De nadruk wordt gelegd op gelijkwaardige aandacht voor de levensbeschouwelijke en maatschappelijke stromingen voor onderwijs. SHON wijst erop dat algemeen bijzonder onderwijs niet gegrond zou moeten zijn op enige godsdienst of levensbeschouwing terwijl in de statuten is opgenomen dat de normen- en waardenoverdracht erop is gericht de leerling in aanraking te laten komen met een levensbeschouwing. Volgens SHON is niet uit te sluiten dat is beoogd leerlingen uitsluitend in aanraking te laten komen met de hindoeïstische levensbeschouwing en daardoor te vormen. Voor zover SHON in dit verband wijst op de achtergrond van de bestuurders van SEVA, de grondslag van de bestaande door SEVA Kinderopvang B.V. geëxploiteerde kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang en de beoogde naam van de school, zijn dit aspecten die, wat daarvan ook zij, niet van doorslaggevende betekenis kunnen zijn. Voorts heeft de minister tijdens de zitting toegelicht dat de formulering van de doelstelling van de stichting in de statuten aansluit bij de gebruikelijke statutaire formulering van algemeen bijzonder onderwijs. De minister heeft daarbij onder meer gewezen op de formulering van de doelstelling in de statuten van Stichting Vrije Scholen Rijnstreek die gelijkluidend is. De aanvraag en de prognose berusten op de algemeen bijzondere richting die in de statuten is opgenomen. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de school uitgaat van de richting algemeen bijzonder onderwijs.

Voedingsgebied

11.    Het betoog van SHON dat de door SEVA aangeleverde prognose onduidelijk is en niet aansluit bij het ruime voedingsgebied dat SEVA in zijn aanvraag heeft vermeld, faalt.

11.1.    Uit artikel 77, eerste lid, van de Wpo volgt dat op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens over de prognose van het te verwachten aantal leerlingen, zoals het voedingsgebied, aannemelijk dient te zijn dat de gewenste school binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.

11.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2530) bepaalt de instelling die om plaatsing van een school op het plan verzoekt, de omvang van het voedingsgebied. Tussen het gekozen voedingsgebied en de gewenste plaats van vestiging van de school dient in zoverre een relatie te bestaan, dat aannemelijk moet zijn dat daadwerkelijk en in voldoende mate leerlingen uit het gekozen gebied door de gewenste school zullen worden aangetrokken om binnen vijf jaar aan de door de gemeente geldende stichtingsnorm te voldoen.

11.3.    In de aanvraag is vermeld dat het vestigingsgebied het Laakkwartier zal zijn. Bij de beschrijving van het voedingsgebied heeft SEVA aangegeven dat het voedingsgebied groot is doordat zij busvervoer zal aanbieden en verwacht leerlingen uit diverse stadsdelen en aangrenzende kernen en de tussen de school en deze stadsdelen en kernen gelegen gebieden te kunnen vervoeren. De beschrijving gaat daarmee uit van een groot voedingsgebied gelegen rondom de op te richten school. In de bij de aanvraag van SEVA gevoegde prognose is een kleiner gebied betrokken en is uitgegaan van stadsdeel Laak als voedingsgebied. In dit stadsdeel is het beoogde vestigingsgebied Laakkwartier, dat SEVA in de aanvraag heeft vermeld, gelegen. Het in de prognose gekozen voedingsgebied wijkt dus niet af van hetgeen in de beschrijving is vermeld maar betreft het deel van het beschreven voedingsgebied dat direct aansluit bij de gewenste plaats van vestiging van de school. Het stond SEVA vrij om in de prognose het voedingsgebied op deze wijze te trechteren en daarin dit kleinere gebied te betrekken. Bij de beoordeling van het verzoek mocht de minister van het door SEVA in de prognose betrokken voedingsgebied uitgaan. De in de beschrijving vermelde verwachting dat vanwege de inzet van busvervoer de school leerlingen zal aantrekken uit een groter voedingsgebied heeft de minister bij die beoordeling voor kennisgeving kunnen aannemen.

Openbare scholen

12.    Het betoog van SHON dat bij de berekening van het belangstellingspercentage en de plaatsruimte ten onrechte geen rekening is gehouden met openbare scholen, faalt.

12.1.    De Wpo maakt onderscheid tussen openbare scholen en bijzondere scholen. Een school is bijzonder als deze niet van de overheid uitgaat. Voor bijzonder onderwijs is in artikel 23, vijfde lid, van de Grondwet de vrijheid van richting neergelegd. Een algemeen bijzondere school wordt geacht van een richting uit te gaan, neutraal en los van de overheid. Gelet op de wettelijke grondslag en aard van openbaar onderwijs, kan algemeen bijzonder onderwijs niet als van gelijke richting daarvoor in de plaats worden gesteld. Het belangstellingspercentage en de plaatsruimte op openbare scholen kan daarom niet worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om opneming van een algemeen bijzondere school in het plan van scholen.

Plaatsruimte andere scholen

13.    SHON betoogt verder dat in de door SEVA bij de aanvraag aangeleverde prognose niet op juiste wijze toepassing is gegeven aan artikel 78 van de Wpo. Volgens SHON is geen rekening gehouden met de werkelijke plaatsruimte op scholen van de richting van de verlangde school binnen redelijke afstand van het beoogde vestigingsgebied. Dit leidt ertoe dat een hoger aantal leerlingen in de correctie van artikel 78 moet worden betrokken en dat dit tot gevolg heeft dat niet wordt voldaan aan de stichtingsnorm.

De Afdeling deelt deze opvatting niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.

13.1.    Op grond van artikel 78 van de Wpo moet het aantal leerlingen dat woont binnen redelijke afstand van een bijzondere school van dezelfde richting voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is, in mindering worden gebracht op het berekende aantal leerlingen voor de nieuw op te richten school. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 1 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783) volgt dat voor de in artikel 78  bedoelde plaatsruimte moet worden uitgegaan van de feitelijke plaatsruimte ten tijde van het indienen van het verzoek om opneming in het plan van scholen.

13.2.    Zoals hiervoor onder 11.3 overwogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de minister ten onrechte van het in de door SEVA in de prognose betrokken voedingsgebied is uitgegaan.

Binnen redelijke afstand van de door de aanvrager gekozen vestigingsplaats is een school van de richting van de verlangde school gelegen, AB basisschool Kronenburgh. In de prognose is rekening gehouden met 17 leerlingen uit het voedingsgebied die op het moment van de aanvraag deze school bezochten. Gelet op de tekst van artikel 78 van de Wpo, dient niet te worden uitgegaan van het feitelijk aantal leerlingen dat de bestaande scholen van dezelfde richting op het moment van indienen van de aanvraag bezocht, maar van de bestaande capaciteit van de voor die scholen beschikbare lokalen. Volgens de minister wordt, indien voor de correctie op de prognose op grond van artikel 78 de aanwezige normatieve plaatsruimte op de AB basisschool Kronenburgh wordt meegeteld, nog steeds de stichtingsnorm gehaald. De minister heeft aangegeven dat de school op 1 oktober 2017, de laatste teldatum voor de aanvraag van SEVA, door 282 leerlingen werd bezocht. Het schoolgebouw, waarin de school is gevestigd aan de Broekslootkade in Rijswijk, heeft een capaciteit van 14 lokalen. Dat staat volgens de minister voor 350 leerlingen. Daarbij is de minister uitgegaan van een gemiddelde van 25 leerlingen per lokaal. Dit aantal is niet onredelijk. De minister heeft vastgesteld dat de school eerder tevens was gevestigd aan de mr. D. Fockstraat maar dat dat gebouw sinds 1 augustus 2018 niet meer in gebruik is. Nu niet gebleken is dat dit gebouw in eigendom is van het bevoegd gezag van AB basisschool Kronenburgh, is de capaciteit daarvan, anders dan SEVA veronderstelt, niet beschikbaar voor primair onderwijs van algemeen bijzondere richting. Een en ander betekent dat de plaatsruimte op AB basisschool Kronenburgh ten tijde van de aanvraag van SEVA 68 leerlingen bedroeg.

13.3.    SHON kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de plaatsruimte op de Cosmicus school. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:782) moeten de minister en de gemeentebesturen zich bij besluiten die worden genomen op aanvragen waarbij de richting van een school van belang is, primair oriënteren op de registratie in de Basisregistratie Instellingen (hierna: BRIN). Dat geldt dus ook voor het in het kader van de opneming in het plan van scholen vaststellen van de juiste uitgangspunten voor de leerlingenprognose. De raad en de minister dienden daarom in beginsel uit te gaan van de richting van een school zoals deze is geregistreerd is in de BRIN. Uit de registratie van de BRIN van de school Cosmicus blijkt dat deze school is geregistreerd met de richting ‘rooms-katholiek’. Hoewel de school een samenwerkingsschool is van Stichting Lucas Onderwijs en Stichting Cosmicus, valt de school uitsluitend onder het bevoegd gezag van Stichting Lucas Onderwijs. Stichting Lucas Onderwijs is een samenwerkingsverband dat onderwijs wenst vorm te geven vanuit waarden die zijn ontleend aan de christelijke geloofsgemeenschap. Omdat Cosmicus niet onder het gezag van Stichting Cosmicus Onderwijs valt, kan aan hetgeen in de statuten van Stichting Cosmicus Onderwijs is opgenomen geen gewicht toekomen. Dat op de website van de school staat vermeld dat Cosmicus haar leerlingen wil opvoeden en onderwijzen tot Wereldburgers, is niet specifiek voor de algemeen bijzondere richting en heeft gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden onvoldoende gewicht om de juistheid van de BRIN-registratie van Cosmicus in twijfel te trekken. Gelet hierop heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat geen rekening hoefde te worden gehouden met de plaatsruimte op de Cosmicus school, omdat deze school niet van dezelfde richting is als de door SEVA gewenste school.

13.4.    Verder ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de minister het leerlingenpotentieel van de Internationale basisschool Stichting Haagse Schoolvereeniging niet buiten beschouwing mocht laten. Zo deze school al binnen een redelijke afstand van het vestigingsgebied van de door SEVA gewenste school is gelegen, gaat het om een internationale school met speciale toelatingsregels, als bedoeld in artikel 39, tiende lid, van de Wpo. De minister heeft toegelicht dat de Nederlandse afdeling een wachtlijst heeft. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat van plaatsruimte op deze school geen sprake kan zijn.

13.5.    Op grond van het voorgaande bedraagt het aantal te verwachten leerlingen, na aftrek van plaatsruimte op andere scholen van dezelfde richting als bedoeld in artikel 78 van de Wpo - 68 leerlingen - van het leerlingenpotentieel van 574, ten minste 506 leerlingen. De minister heeft daarom op juiste gronden geoordeeld dat de stichtingsnorm in 2024 zal worden gehaald en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen volgens de stichtingsnorm. Dat de minister in het goedkeuringsbesluit is uitgegaan van een wettelijke vereiste van minimaal 208 leerlingen in plaats van de op grond van de in artikel 77, tweede lid, van de Wpo bedoelde ministeriële regeling voor de gemeente Den Haag geldende stichtingsnorm van 333 leerlingen, berust, naar tussen partijen niet in geschil is, op een kennelijke verschrijving. SEVA heeft aangetoond te voldoen aan de voor haar geldende stichtingsnorm van 333.

Conclusie

14.    Het beroep is ongegrond.

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020

343.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet op het primair onderwijs

Artikel 74. Plan van nieuwe scholen

1. De bekostiging van een openbare en een bijzondere school kan slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een voor de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen. De bekostiging van een nevenvestiging neemt slechts een aanvang op grond van artikel 85. De artikelen 74, tweede lid, tot en met 83 zijn niet van toepassing op nevenvestigingen, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde bijzondere school van een andere richting, bij uitbreiding van het onderwijs aan een school met onderwijs van een of meer andere richtingen, en bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool. De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

2. De gemeenteraad stelt het plan, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, al dan niet in samenwerking met de raad van een of meer andere gemeenten, elk jaar voor 1 augustus vast. Het plan bestrijkt 3 achtereenvolgende schooljaren volgende op het jaar van de vaststelling en vermeldt in elk geval welke scholen bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komen en de reden waarom de overige scholen daarvoor niet in aanmerking komen. Het plan vermeldt verder van elke school de plaats van vestiging en de te verwachten omvang. Het plan behoeft de goedkeuring van Onze minister, bedoeld in artikel 79.

3. Bij de goedkeuring van Onze minister van het plan, treden voor de toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht burgemeester en wethouders in de plaats van het bevoegd gezag van de bijzondere scholen.

Artikel 76. Verzoek om opneming in plan van bijzondere school

1. Een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school moet voor 1 februari van het jaar van de vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.

2. De aanvraag vermeldt de richting van de school en naam en adres van het bevoegd gezag en gaat vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, onder 6° en 7°, de prognose gegevens bevat omtrent:

a. indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente, of

b. indien het betreft een school van een richting waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente. .

(…)

Artikel 77. Opneming bijzondere school in plan

1. De gemeenteraad neemt een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor elke gemeente een stichtingsnorm vastgesteld welke 10/6 bedraagt van de voor de gemeente geldende opheffingsnorm berekend op grond van artikel 154. De uitkomst wordt afgerond, waarbij de decimalen worden verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5 en de decimalen worden verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5. De stichtingsnorm bedraagt minimaal 200.

3. (…)

4. (…)

5. (…)

Artikel 78. Berekening aantal leerlingen

Bij de berekening van het aantal leerlingen dat een openbare of een bijzondere school zal bezoeken, worden niet meegeteld leerlingen die wonen binnen redelijke afstand van een openbare school, onderscheidenlijk van een bijzondere school van de desbetreffende richting of richtingen en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is.

Artikel 79. Goedkeuring plan door minister

1. Aan het plan wordt toegevoegd een overzicht van de aanvragen die niet zijn ingewilligd en de motivering daarvan. In het plan wordt aangegeven op welke wijze artikel 78 ten aanzien van de op het plan geplaatste scholen is toegepast. Deze stukken worden door de gemeenteraad binnen 2 weken na de vaststelling van het plan aan alle aanvragers gezonden met vermelding van de datum waarop het plan ter goedkeuring aan Onze minister is gezonden. Het plan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis.

2. Binnen 2 weken na de vaststelling wordt het plan ter goedkeuring aan Onze minister gezonden. Het gaat vergezeld van de ingewilligde aanvragen en de stukken genoemd in het eerste lid. Indien de bij de aanvraag gevoegde gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, deelt Onze minister voor 15 september volgend op de in de eerste volzin bedoelde datum aan burgemeester en wethouders mede dat de gegevens voor 15 oktober daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 15 oktober zijn verstrekt, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.

3. Onze minister besluit voor 1 januari voorafgaande aan de planperiode. Afschrift van het besluit wordt binnen 2 weken aan de gemeenteraad gezonden. Indien Onze minister niet voor 1 januari heeft besloten, wordt het plan geacht te zijn goedgekeurd.

4. Onze minister onthoudt zijn goedkeuring voor zover:

a. de in artikel 75, vierde lid, eerste volzin, omschreven situatie zich voordoet en geen openbare school in het plan werd opgenomen;

b.

1°. op grond van de bij de aanvraag tot goedkeuring overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen, dan wel

2°. indien het in een zodanig geval betreft een openbare school de stichting daarvan niet noodzakelijk is, omdat de in artikel 75, vierde lid, eerste volzin, omschreven situatie zich niet voordoet;

c.

1°. wegens een in het plan opgenomen andere school of een in een plan van een andere gemeente opgenomen school, die voor bekostiging in aanmerking zal worden gebracht, niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen, dan wel

2°. indien het in een zodanig geval betreft een openbare school de stichting daarvan niet noodzakelijk is, omdat de in artikel 75, vierde lid, eerste volzin, omschreven situatie zich niet meer zal voordoen;

d. niet is voldaan aan het bij en krachtens deze wet bepaalde met betrekking tot de prognoses;

e. is uitgegaan van kennelijk ondeugdelijke prognoses, of

f. ten aanzien van een op het plan geplaatste school ten onrechte niet is bepaald dat zij voor bekostiging in aanmerking komt bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode.

5. Bij onthouding van de goedkeuring op grond van het vierde lid onder a, draagt Onze minister de gemeenteraad op alsnog een openbare school in het plan op te nemen. Indien goedkeuring wordt onthouden op grond van het vierde lid onder f draagt Onze minister de gemeenteraad op in het plan alsnog te vermelden dat de betrokken school bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komt.

6. Indien ten gevolge van een besluit van Onze minister op grond van het vierde lid een school uit het plan moet vervallen, maakt Onze minister dit besluit binnen 2 weken bekend aan de indiener van de aanvraag tot opneming in het plan van de betrokken school.

7. Indien tegen een besluit van Onze minister als bedoeld in het zesde lid beroep is ingesteld en de uitspraak dan wel het naar aanleiding daarvan genomen besluit van Onze minister strekt tot het voor bekostiging in aanmerking brengen van de school, neemt de gemeenteraad de school op in het na de uitspraak onderscheidenlijk het besluit vast te stellen plan.

8. Zodra de bekostiging van een in het plan opgenomen school een aanvang kan nemen, maakt Onze minister dit bekend aan het bevoegd gezag.