Uitspraak 201904067/1/A1


Volledige tekst

201904067/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal,

en

Het dagelijks bestuur van Avri,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2019 heeft het dagelijks bestuur locatie W034R, ter hoogte van de kruising bij de [locatie] en de Fazantstraat 118 te Beneden-Leeuwen, aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).

Bij besluiten van 29 april 2019, 13 juni 2019 en 10 juli 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant A] en [appellant B] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de locatie W034R 16 m verplaatst.

Tegen deze besluiten hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

[appellant A] en [appellant B] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2020, waar [appellant A], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordig door mr. J.B. van Doorn, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Bij de besluiten op bezwaar is locatie W034R verplaatst naar de groenstrook langs de westkant van perceel [locatie], 16 m ten zuiden van de kruising van de Reigerstraat en de Fazantstraat. Inmiddels is de ORAC daar geplaatst. [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie] en zijn het niet eens met de plaatsing van de ORAC op deze locatie.

1.1.    Bij de aanwijzing van locatie W034R heeft het dagelijks bestuur de "Richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen" van 19 april 2018 gehanteerd. Hierin zijn 19 eisen vastgelegd waaraan een locatie voor de plaatsing van een ORAC moet voldoen.

1.2.    In de memo van Antea Group van 16 juli 2019 is toegelicht dat locatie W034R vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid is verplaatst ten opzichte van de bij besluit van 24 januari 2019 aangewezen locatie, waardoor de locatie op ruim 16 m vanaf het kruispunt Reigerstraat-Fazantstraat is komen te liggen. In de memo wordt ook uitgelegd dat bij de plaatsing van de andere restafvalcontainers in de omgeving Avri tegen diverse problemen is aangelopen en dat om die reden een totale herindeling van diverse locaties en bijbehorende gebieden heeft plaatsgevonden. In de memo is verder ingegaan op de door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde alternatieve locaties, de risico’s voor de in de buurt van de ORAC aanwezige bomen en de verkeersveiligheid van de gekozen locatie. Daarbij is verwezen naar de door het dagelijks bestuur gehanteerde richtlijnen.

2.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat een boom op 8 m afstand van de ORAC een gevaar vormt, waardoor het dagelijks bestuur niet in redelijkheid die locatie kon aanwijzen.

2.1.    In richtlijn 10 van de Richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen van Avri is bepaald dat de inzamellocaties zich bij voorkeur niet in beeldbepalend openbaar groen, waaronder begrepen bomen, bevinden en dat bij het bepalen van de inzamellocaties bij bomen rekening wordt gehouden met de uiteindelijke grootte van de bomen en de te verwachten kroonprojectie.

In de memo van Antea Group van 16 juli 2019 staat dat rekening is gehouden met de kroonprojectie en de kwetsbare boomzone om de veiligheid van de naastliggende boom te behouden. De kwetsbare boomzone is de zone direct rond de stamvoet van de boom tot 1,5 m buiten de kroonprojectie. De aangewezen locatie bevindt zich daarbuiten. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de plaatsing van de ORAC op 8 m afstand van de boom, en dus buiten de kwetsbare boomzone daarvan, een gevaar vormt. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur om deze reden niet in redelijkheid de locatie kon aanwijzen.

Het betoog faalt.

3.    [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat ook op de aangewezen locatie de verkeersveiligheid in het geding komt door de ORAC. Volgens hen heeft het dagelijks bestuur niet onderkend dat de Reigerstraat en de Fazantstraat niet slechts een verblijfskarakter hebben, maar door hun centrale ligging de verkeersader van de wijk vormen. Ter zitting hebben zij toegelicht dat mensen hun huisvuil met de auto naar de ORAC brengen en daarbij hun auto op de weg, in de berm of op de stoep parkeren en geen gebruik maken van de twee parkeerplaatsen bij de ORAC.

3.1.    In het besluit van 29 april 2019 heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat sprake is van een kleine, rustige woonwijk met overwegend bestemmingsverkeer waarin een snelheidslimiet van 30 km/u geldt. Mede gelet op de remmende werking van de scherpe bochten in de Fazantstraat acht het dagelijks bestuur een gemiddelde snelheid van maximaal 30 km/u een geloofwaardige limiet. In de memo van Antea Group van 16 juli 2019 staat dat het een woongebied betreft waar een gemotoriseerd voertuig extra aandacht moet hebben voor langzaam verkeer zoals voetgangers en fietsers. Op de foto's in de memo is te zien dat naast de weg een brede grasstrook en daarnaast een stoep ligt.

De door [appellant A] en [appellant B] gestelde omstandigheid dat bijna al het verkeer in de wijk over de Reigerstraat en de Fazantstraat rijdt en mensen hun huisvuil met de auto naar de ORAC brengen, betekent, gelet op het rustige karakter van de wijk, de snelheidslimiet van 30 km/u en de breedte van de weg, de grasstrook en de stoep, niet dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt door de plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie.

Het betoog faalt.

4.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de door hen voorgestelde alternatieve locaties gunstiger zijn gelegen dan de aangewezen locatie. Volgens hen heeft het dagelijks bestuur het voorgestelde alternatief op de parkeerplaats aan de Fazantstraat ten onrechte ongeschikt geacht vanwege de aanwezigheid van bomen, terwijl vlakbij de aangewezen locatie ook bomen staan.

4.1.    In de memo van Antea Group van 16 juli 2019 zijn door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde alternatieve locaties bezien. Op de voorgestelde locatie in de groenstrook tegenover Fazantstraat 86 is locatie W035R aangewezen in aanvulling op locatie W034R. Locatie W034R is daarbij behouden om een betere verdeling van de gebieden rondom de aangewezen locaties te krijgen en te streven naar een maximale loopafstand van een woning tot een ORAC van 250 m.

In de memo staat verder dat het voorgestelde alternatief op de parkeerplaats aan de Fazantstraat, nabij de kruising met de Gruttostraat, niet mogelijk is vanwege de aanwezigheid van kabels, leidingen en bomen. Verder wordt deze locatie ongeschikt bevonden, omdat het inzamelvoertuig daarvoor achteruit de parkeerplaats op zou moeten rijden het dagelijks bestuur als richtlijn hanteert dat achteruit rijden door het inzamelvoertuig zoveel mogelijk moet worden vermeden. Ook als de aanwezigheid van bomen op deze locatie geen probleem zou zijn, dan is deze locatie vanwege de aanwezige kabels en leidingen en de noodzaak voor het inzamelvoertuig om achteruit te rijden, niet geschikter dan de aangewezen locatie.

Gelet hierop geven de door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde alternatieve locaties geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de aangewezen locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen ook dat de aangewezen locatie in strijd is met de door het dagelijks bestuur gehanteerde richtlijn om inzamellocaties bij voorkeur niet te situeren aan de zuidwestzijde van tuinen. Ter zitting hebben zij toegelicht dat de ORAC stankoverlast veroorzaakt in hun tuin en in hun woning. Volgens [appellant A] en [appellant B] is de afstand van de ORAC tot hun perceel 3 m en tot hun woning 8 m.

5.1.    Richtlijn 3 luidt: "De inzamellocatie bevindt zich bij voorkeur niet voor een deur en ook niet onder een raam of balkon van een woonhuis Bij voorkeur niet te situeren aan de zuid-westzijde van tuinen i.v.m. overheersende windrichting."

Aanvankelijk zou de ORAC aan de noordwestzijde van het perceel en de woning worden geplaatst. Zoals hiervoor, onder 1.2, is overwogen, is de locatie uit het oogpunt van de verkeersveiligheid 16 m vanaf het kruispunt Reigerstraat-Fazantstraat verplaatst. De aangewezen locatie ligt daardoor ten westen van de woning met het daarnaast gelegen stuk tuin, ten noordwesten van de achtertuin en ten zuidwesten van de voortuin en de oprit. Volgens het dagelijks bestuur is deze ligging niet in strijd met de richtlijn om inzamellocatie bij voorkeur niet te situeren aan de zuidwestzijde van tuinen. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur verder toegelicht dat de ORAC geen stankoverlast zal veroorzaken, omdat hij is uitgevoerd met een dubbelschalige trommel en goede afsluiting en bovendien frequent wordt geleegd. Mede in aanmerking genomen dat de ligging van de ORAC ten opzichte van de woning is ingegeven door de verkeersveiligheid, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid kon besluiten tot aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

6.    [appellant A] en [appellant B] betogen tenslotte dat het dagelijks bestuur in strijd met het verbod van 'reformatio in peius' heeft gehandeld doordat de nu aangewezen locatie dichter bij hun perceel en hun woning ligt dan de bij het besluit van 24 januari 2019 aangewezen locatie. Volgens hen bedraagt de afstand van de aangewezen locatie 3 m tot hun perceel en 8 m tot hun woning, terwijl bij het besluit van 24 januari 2019 die afstand 4 m tot hun perceel en 12 m tot hun woning bedroeg.

6.1.    Het verbod van 'reformatio in peius' houdt in dat degene die opkomt tegen een voor hem nadelig besluit daardoor niet in een nog nadeliger positie mag komen te verkeren. Het dagelijks bestuur heeft niet in strijd met dit verbod gehandeld, alleen al omdat het los van de bezwaarprocedure bevoegd was om de locatie te verplaatsen. Voorts is met de verplaatsing van de locatie tegemoetgekomen aan het bezwaar van [appellant A] en [appellant B], dat de bij het besluit van 24 januari 2019 aangewezen locatie nabij de kruising ten koste van de verkeersveiligheid zou gaan.

Het betoog faalt.

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Kors
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020

687.