Uitspraak 201901691/1/R3


Volledige tekst

201901691/1/R3.
Datum uitspraak: 19 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Noorden, gemeente Nieuwkoop,

en

de raad van de gemeente Nieuwkoop,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Visvijver Ons Stekkie, Noordse Buurt" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2020, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant] en [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door A. van Luijk, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    In 2009 heeft de raad besloten om het plangebied, een voormalig glastuinbouwgebied, te transformeren naar een natuurgebied. Het bestemmingsplan "Noordse Buurt" voorzag hiertoe in de bestemming "Natuur" met de mogelijkheid van onder meer extensief agrarisch, recreatief en educatief medegebruik. Het thans voorliggende plan voorziet in de herontwikkeling van circa 1,5 hectare tot een recreatieve voorziening in de vorm van visvijvers met beperkte bouwmogelijkheden. De beoogde voorziening bestaat uit maximaal vijf visvijvers. Het plangebied is gesitueerd op de hoek van de Ir. J. Nysinghweg en de Veenweg. De toegang naar het vijvercomplex is aan de zijde van de Ir. J. Nysinghweg voorzien. Hier zullen ook de beoogde bijbehorende voorzieningen zich bevinden: een gebouw voor ondersteunende horeca, ondersteunende detailhandel en een parkeerterrein. Nabij het gebouw is de schoonmaakplaats voor de gevangen vis en een ruimte om vis te roken beoogd.

[appellant] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied en zij vrezen dat de beoogde horecavoorziening als openbare gelegenheid zal worden gebruikt, waar alcoholische dranken worden geschonken. Een dergelijke horecavoorziening zal, zoals zij stellen, voor hun woonomgeving overlast opleveren en ten koste gaan van de aanwezige rust.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Overlast

3.    [appellant] en anderen betogen dat de horecavoorziening die binnen het plangebied gerealiseerd mag worden overlast zal opleveren. [appellant] en anderen zijn bewust in een rustige omgeving gaan wonen. De komst van een horecavoorziening waar alcohol wordt geschonken zal deze rust volgens hen op bepaalde tijden verstoren. In de omgeving van het plangebied wordt veel gewandeld en gefietst. [appellant] en anderen voeren aan dat wandelaars en fietsers ook gebruik zullen maken van de horecavoorziening en vrezen voor een openbare horecavoorziening.

3.1.    De raad stelt dat er geen sprake zal zijn van een openbare (zelfstandige) horecavoorziening bij de visvijvers, waarvoor [appellant] en anderen kennelijk vrezen, omdat binnen het plangebied uitsluitend een ondersteunde horecavoorziening is toegestaan, zoals blijkt uit artikel 1, lid 1.15, van de planregels. Een openbare (zelfstandige) horecavoorziening is niet wat de initiatiefnemers voor ogen hebben en wordt door de raad niet toegestaan. Binnen het bouwvlak mag in totaal niet meer dan 150 m2 worden bebouwd (artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder b, van de planregels). Dit betreft niet alleen de bebouwing voor de ondersteunende horeca maar ook de bebouwing voor de ondersteunende detailhandel. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bebouwingsmogelijkheden voor de ondersteunende voorziening zeer beperkt zijn, aldus de raad. Daarnaast mag de ondersteunende horecavoorziening alleen gerealiseerd worden binnen het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding - 1’ en dit vlak ligt op ongeveer 30 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning van derden.

3.2.    Ingevolge artikel 1, lid 1.15, van de planregels wordt onder ‘ondersteunende horeca’ verstaan:

"1.15 Ondersteunende horeca:

Gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit (visvijvers). Deze consumptieve gelegenheid richt zich op het verstrekken van kleine eetwaren voor directe consumptie ter plaatse met daarnaast het afzonderlijk verstrekken van (alcoholische) dranken voor directe consumptie ter plaatse."

Artikel 3 van de planregels bij het bestemmingsplan luidt:

"Artikel 3 Recreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. dagrecreatie, in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van visvijvers;

b. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor zover ten dienste van de in 3.1 onder a genoemde dagrecreatie, zoals:

[…]

3. Ondersteunende horecavoorziening, al dan niet met ongebouwd (gevel)terras;

[…]."

3.3.    Artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels luidt:

"3.2 Bouwregels

3.2.1. Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen ten dienste van de in artikel 3.1, sub b genoemde functies mogen uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen ‘specifieke bouwaanduiding - 1’ gebouwd worden;

b. het bebouwingsoppervlak aan gebouwen binnen de ‘specifieke bouwaanduiding - 1’ mag niet meer bedragen dan 150 m2."

3.4.    De Afdeling overweegt dat uit artikel 1, lid 1.15, in combinatie met artikel 3, lid 3.1, van de planregels blijkt dat binnen het plangebied alleen ondersteunende horeca is toegestaan. Deze ondersteunende horecavoorziening dient slechts ter ondersteuning van de hoofdactiviteit, te weten de visvijvers. Naar het oordeel van de Afdeling staan de planregels daarmee niet toe dat het gebruik van de horecavoorziening wordt uitgebreid tot zelfstandige horeca, waarvoor [appellant] en anderen vrezen. Voor zover in de praktijk zou blijken dat de horecavoorziening in strijd met de planregels wel wordt gebruikt voor zelfstandige horeca betreft dit een handhavingskwestie die in deze procedure niet aan de orde is. De binnen het aanduidingsvlak toegestane ondersteunende horecavoorziening zal ongeveer 30 meter van de dichtstbijzijnde woning van derden verwijderd zijn. De raad heeft zich - gelet op de afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en de plaats waar op grond van het plan horeca mogelijk is en de kleinschaligheid van de ondersteunende horecavoorziening - in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onaanvaardbare geluidhinder daarvan niet te verwachten is.

Het betoog faalt.

Belangenafweging

4.    [appellant] en anderen betogen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de bewoners van de Noordse Buurt. Zij vrezen dat vissers ’s ochtends vroeg willen vissen en dat dit zal leiden tot verkeersbewegingen in de vroege ochtend. [appellant] en anderen voeren tevens aan dat er onvoldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd in het plangebied en dat de waterpompen voor de visvijvers geluidoverlast zullen veroorzaken. De raad heeft het (financiële) belang van de initiatiefnemers van de beoogde ontwikkeling van het plangebied ten onrechte zwaarder laten wegen dan dat van de omwonenden, aldus [appellant] en anderen.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de belangen wel zorgvuldig zijn afgewogen. Dat de initiatiefnemers een commercieel doel hebben is niet relevant voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, aldus de raad. De raad voert aan dat er voldoende rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden. Zo is in het plan de maximale bouwhoogte van de binnen het aanduidingsvlak toegestane te realiseren gebouwen ten opzichte van het ontwerpplan teruggebracht van 7 m naar 5 m en blijkt uit artikel 6, lid 6.3, van de planregels dat er binnen het plangebied minimaal 30 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd om parkeerdruk voor de omgeving te voorkomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de waterpompen voor de visvijvers zodanig binnen het aanduidingsvlak kunnen worden geplaatst dat deze niet buiten het terrein hoorbaar zullen zijn. Ook is de raad uit de plannen van de initiatiefnemers gebleken dat de visvijvers niet voor 7.30 uur ’s ochtends voor vissers toegankelijk zullen zijn. Er zal door de aanwezigheid van de visvijvers dus geen sprake zijn van extra verkeersbewegingen in de vroege ochtend, aldus de raad.

4.2.    De raad heeft beleidsruimte bij de vaststelling van een plan en moet de betrokken belangen afwegen. De raad heeft in dit geval een groter gewicht toegekend aan het binnen het plangebied realiseren van de beoogde visvijvers met bijbehorende voorzieningen dan aan de bezwaren van [appellant] en anderen. Met de belangen van [appellant] en anderen, als omwonenden van het plangebied, is door de raad onder andere rekening gehouden door voor de binnen het aanduidingsvlak toegestane bebouwing de bouwhoogte te beperken tot ten hoogste 5 m en in de planregels te waarborgen dat er voldoende parkeergelegenheid zal zijn bij de visvijvers. Er moeten minimaal 30 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, terwijl er binnen het plangebied ruimte is voor meer parkeerplaatsen als dit nodig is. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat de waterpompen voor de visvijvers ter plaatse van de op 30 meter dichtstbijgelegen woning van derden niet tot onaanvaardbare geluidsoverlast zullen leiden. Tevens zullen de visvijvers naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied in de vroege ochtend dat dit voor de verkeersafwikkeling tot een onaanvaardbare situatie zal leiden. Hierbij betrekt de Afdeling de beperkte omvang van de toegestane activiteit. De Afdeling is van oordeel dat de raad onder de genoemde omstandigheden bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het plan als zodanig heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

Inspraak en informatievoorziening

5.    [appellant] en anderen betogen dat er te weinig overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente en de omwonenden. De dialoog is volgens hen uitgebleven, dan wel summier geweest.

5.1.    De raad stelt dat er bijeenkomsten zijn georganiseerd, onder andere kort voor de vaststelling van het plan. Hierbij waren bewoners van de Noordse Buurt, de initiatiefnemers van de visvijvers en vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig en is er uitvoerig over de verschillende aspecten van het plan van gedachten gewisseld. Tevens zijn de omwonenden persoonlijk op de hoogte gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpplan en de mogelijkheid om zienswijzen bij de gemeenteraad in te dienen. De raad stelt dat de bewoners voldoende zijn geïnformeerd door middel van nieuwsbrieven, bewonersbrieven, informatieavonden en de gemeentelijke website.

5.2.    De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase zou daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan hebben. De raad heeft de omwonenden echter wel bij de procedure betrokken, onder andere door middel van brieven en het organiseren van informatieavonden.

Het betoog faalt.

Herhalen en inlassen zienswijzen

6.    [appellant] en anderen verzoeken om hun tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen. Zij betogen dat het gemeentebestuur inhoudelijk onvoldoende is ingegaan op de ingediende zienswijzen.

6.1.    De raad stelt dat de door [appellant] en anderen tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen uitgebreid zijn beantwoord in de nota van zienswijzen. [appellant] en anderen hebben volgens de raad niet aangetoond dat de beantwoording onjuist is.

6.2.    Voor zover [appellant] en anderen verzoeken om de inhoud van hun zienswijzen als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de nota van zienswijzen en wijzigingen behorende bij het bestreden besluit uitgebreid is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook is niet gebleken dat de beantwoording van de zienswijzen onvoldoende is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

8.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020

159-944.