Uitspraak 201903618/1/A3


Volledige tekst

201903618/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2019 in zaak nr. 18/3355 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2017 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 29 maart 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 14 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van de uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellant] heeft op 6 oktober 2017 verzocht om afgifte van een VOG voor zijn aanvraag van een chauffeurskaart.

Besluitvorming

3.    De minister heeft bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 2017, 68620; hierna: de beleidsregels). Daarnaast heeft de minister het Screeningsprofiel "taxibranche; chauffeurskaart" van toepassing verklaard. De minister heeft de aanvraag van [appellant] op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) afgewezen, omdat uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS) blijkt dat hij op 5 oktober 2017 is veroordeeld wegens het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs was gevorderd en nog niet was teruggegeven tot twintig uur taakstraf subsidiair tien dagen hechtenis, dat hij op 11 september 2017 is veroordeeld wegens overschrijden van de maximumsnelheid tot een geldboete van € 2.100 subsidiair 31 dagen hechtenis waarvan € 1.100 subsidiair 21 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en dat hij op 13 oktober 2014 is veroordeeld wegens het niet voldoen aan de rijbewijsplicht tot een voorwaardelijke geldboete van € 115,00 subsidiair twee dagen jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren. Volgens de minister is aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2. van de beleidsregels en het subjectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.3. voldaan.

Aangevallen uitspraak

4.    De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan, omdat [appellant] gedurende de terugkijkperiode in aanraking is geweest met justitie wegens meerdere verkeersdelicten. De drie verkeersdelicten zijn allemaal relevant en passen volgens de rechtbank niet bij de functie als taxichauffeur.

De rechtbank heeft voorts overwogen dat de minister zich ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan. De minister heeft daarbij het belang van de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG.

Hoger beroep

Objectieve criterium

5.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat de drie door de minister genoemde feiten uit het JDS alle relevant zijn. Van belang is dat twee feiten met elkaar samenhangen en het andere feit is begaan op een scooter. De rechtbank heeft daaraan onvoldoende waarde gehecht. Ten tijde van het feit met de scooter was hij bovendien nog minderjarig zodat dat feit niet mee mocht worden genomen in de beoordeling, aldus [appellant].

5.1.    Op grond van paragraaf 3.2 van de Beleidsregels wordt met toetsing aan het objectieve criterium bepaald of de strafbare feiten die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Volgens paragraaf 3.2.3 is het risico voor de samenleving uitgewerkt in een screeningsprofiel. Volgens het hier van toepassing zijnde screeningsprofiel taxibranche; chauffeurskaart is de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag of agressief gedrag. Er geldt een terugkijktermijn van vijf jaar.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan het objectieve criterium is voldaan, omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn in aanraking is geweest met justitie wegens meerdere verkeersdelicten. De drie verkeersdelicten zijn allemaal relevant en passen niet bij de functie als taxichauffeur. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de minister alle drie de feiten bij zijn beoordeling mocht betrekken. Dat twee strafbare feiten enige samenhang vertonen, omdat het gaat om een ontzegging van de rijbevoegdheid en het vervolgens toch besturen van een motorrijtuig, betekent niet dat aan die feiten minder gewicht toekomt. De enige samenhang tussen deze feiten is dat eerst het rijbewijs van [appellant] vanwege een snelheidsovertreding is ingenomen en hij vervolgens zonder dat rijbewijs is gaan rijden. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de feiten op verschillende data zijn gepleegd en het een afzonderlijk wilsbesluit van [appellant] was om te gaan rijden zonder rijbewijs. Dat [appellant] ten tijde van het strafbare feit uit 2014 nog minderjarig was, is niet relevant in het kader van de beoordeling van het objectieve criterium. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1656), houdt de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan een objectieve toets in, waarbij de omstandigheden waaronder een strafbaar feit is begaan niet van belang zijn. Dit komt omdat deze beoordeling losstaat van de persoon van de aanvrager. De Afdeling zal de door [appellant] genoemde omstandigheden derhalve betrekken in de behandeling van het subjectieve criterium.

Het betoog faalt.

Subjectieve criterium

6.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan. Hij voert hiertoe aan dat hij de verkeersveiligheid nooit in gevaar heeft gebracht. Dit wordt ondersteund door de recensies op Uber. Volgens [appellant] wordt aan zijn gedragingen in de privésfeer meer belang toebedeeld dan in andere vergelijkbare gevallen waarin chauffeurs zich niet aan de wet houden. Chauffeurs die bijvoorbeeld de Opiumwet hebben overtreden, worden anders beoordeeld terwijl ook dergelijke feiten en gedragingen van invloed kunnen zijn op gedragingen in het verkeer als chauffeur. Verder voert hij aan dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat hij als jonge gezonde man makkelijk aan een baan zou kunnen komen. Hij heeft grote financiële problemen, voornamelijk als gevolg van het intrekken van de VOG. Bovendien lijkt het appellant ook door culturele verschillen niet gemakkelijk te worden gemaakt om zijn onmiskenbare talenten op andere wijze aan de samenleving te kunnen aanbieden. Hij wil daarom verder leren om zijn kansen op de arbeidsmarkt in de toekomst te vergroten, maar was van plan dit te financieren met het aanbieden van taxiritten. Dit is door het afwijzen van zijn aanvraag onmogelijk. Gelet op deze omstandigheden had de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in zijn voordeel moeten uitvallen, aldus [appellant].

6.1.    Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels kan de minister oordelen dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Paragraaf 3.3.1 van de beleidsregels vermeldt welke omstandigheden altijd in de beoordeling betrokken moeten worden, te weten de afdoening van de zaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.

Hoewel het minder eenvoudig kan zijn voor [appellant] om gelet op zijn kwalificaties een nieuwe baan te vinden zonder VOG , weigering van afgifte van een VOG financiële gevolgen heeft en hij goede recensies heeft op Uber, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van [appellant] uitvalt en daarmee onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat tot afgifte van een VOG moet worden overgegaan. Hierbij heeft de rechtbank terecht de ernst en de hoeveelheid van de verkeersgerelateerde strafbare feiten in aanmerking genomen en daarnaast het relatief korte tijdsverloop tussen de aanvraag, de strafbare feiten waarvoor [appellant] op 11 september 2017 en 5 oktober 2017 is veroordeeld en het besluit van 29 maart 2018. Het gaat om forse overtredingen die niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur, waaronder een snelheidsovertreding waarbij [appellant] 200 km/uur reed op een weg waar hij 120 km/uur mocht rijden. Dat [appellant] heeft toegelicht wat de reden voor deze snelheidsovertreding was, neemt niet weg dat een dergelijke grote snelheidsovertreding een groot risico op een ongeval en letsel oplevert en een veroordeling daarvoor heel zwaar weegt. Ondanks de door [appellant] gestelde verklaring voor deze overtreding is hij door de strafrechter tot een forse straf, waaronder een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid veroordeeld. Dat [appellant] ten tijde van het strafbare feit uit 2014 nog minderjarig was, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel aan de omstandigheid dat hij toen minderjarig was gewicht toekomt, is gelet op de andere twee strafbare feiten niet slechts sprake van een jeugdzonde waardoor [appellant] onnodig wordt belemmerd in zijn resocialisatie, als bedoeld in paragraaf 3.1.1, onder het kopje " minderjarigheid", van de Beleidsregels.

Dat chauffeurs die Opiumwetdelicten hebben gepleegd door de minister anders zouden worden behandeld, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Zoals de minister in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht staat in het screeningsprofiel taxibranche; chauffeurskaart vermeld dat houders van de chauffeurskaart in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking komen met mensen in het uitgaanscircuit en dat overtredingen van de Opiumwet daarom onverenigbaar zijn. [appellant] heeft ook geen voorbeelden heeft genoemd van gevallen waarin chauffeurs die Opiumwetdelicten hebben gepleegd zijn bevoordeeld wat betreft de afgifte van een VOG ten opzichte van chauffeurs die zijn veroordeeld wegens andere delicten.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Veenboer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

730.

BIJLAGE

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 28

Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit

een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke

persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving

in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van

het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die

natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 35

1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag,

indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een

strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de

samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel

waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal

staan.

Beleidsregels VOG-NP-RP 2018

Paragraaf 3.2.

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan

aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling

of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen,

indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering

vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid

waarvoor de VOG is aangevraagd.

Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder

nader worden uitgewerkt:

1. justitiële gegevens (strafbaar feit);

2. indien herhaald;

3. risico voor de samenleving en

4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de

functie/taak/bezigheid.

Paragraaf 3.2.3.

Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een

onderverdeling gemaakt in risico's voor informatie, geld, goederen, diensten,

zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp

van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke

screeningsprofielen worden de risico's nader uitgewerkt. Op basis hiervan

kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden

beschouwd voor het doel van de aanvraag.

Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het

belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder

weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door

middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving.

In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het

objectieve criterium.

[...]

Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe

kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de

samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een

weigering van de afgifte van de VOG.

Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken

zijn:

- de afdoening van de strafzaak;

- het tijdsverloop;

- de hoeveelheid antecedenten.

[…]