Uitspraak 201809790/1/R2


Volledige tekst

201809790/1/R2.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Vianen, gemeente Vijfheerenlanden,

2.    [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Vianen, gemeente Vijfheerenlanden,

en

de raad van de gemeente Vijfheerenlanden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Sluiseiland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2019, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door mr. J. Witvoet, advocaat te Langbroek, [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van dan wel vertegenwoordigd door [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.G. van Keulen, advocaat te Zaltbommel, en de raad, vertegenwoordigd door J. Adriaans en mr. J.A. Duijster-de Boef, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de bouw van maximaal 184 woningen op het Sluiseiland in Vianen.

Het plan maakt de realisatie van een appartementengebouw mogelijk op het noordelijke gedeelte van dit eiland. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wonen op het perceel [locatie]. Het appartementengebouw op het noordelijke gedeelte van het Sluiseiland is voorzien ten oosten van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], gescheiden door een weg en een groenstrook. De afstand van hun woning tot het bouwvlak voor het appartementengebouw is ongeveer 15 m.

Het plan maakt ook de realisatie van woningen mogelijk op het zuidelijke gedeelte van het Sluiseiland. [appellant sub 2] en anderen wonen allen aan de straat Merenborch, die parallel aan het Sluiseiland ligt. De woningen op het zuidelijke gedeelte van dit eiland zijn voorzien ten oosten van de woningen van [appellant sub 2] en anderen.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]

-Ligging plangebied

3.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de raad er in de zienswijzennota ten onrechte vanuit is gegaan dat het plangebied in een stedelijk gebied ligt. Zij stellen dat ter plaatse sprake is van een landelijke omgeving.

3.1.    Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Vianen. Aan weerszijden van het plangebied liggen bestaande woonwijken. Op de kaarten behorende bij de gemeentelijke Structuurvisie Vianen is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied' van Vianen.

Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plangebied ligt in stedelijk gebied.

Het betoog faalt.

3.2.    Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat en beogen te betogen dat het plan ten onrechte voorziet in het appartementencomplex op het noordelijk deel van het Sluiseiland, waardoor hun privacy onaanvaardbaar zal worden verminderd en het vrije uitzicht vanuit hun woning zal verdwijnen, overweegt de Afdeling als volgt.

Het Sluiseiland ligt binnen bestaand stedelijk gebied en is een onbebouwde locatie temidden van bestaande woonwijken. In het voorheen geldende bestemmingsplan "De Hagen" had het eiland een agrarische bestemming.

In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Aan het deel van het plangebied ten oosten van het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], zijn de bestemming "Wonen" en de bestemming "Groen" toegekend. Op grond van de planregels mogen binnen de woonbestemming maximaal 45 wooneenheden worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van het appartementencomplex bedraagt maximaal 10,5 m onderscheidenlijk 15.5 m. De afstand van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tot het plangebied bedraagt ongeveer 15 m. Hoewel een aantasting van het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet is uitgesloten, heeft de raad zich, mede gegeven de ligging van het plangebied in een bestaand stedelijk gebied, temidden van woonwijken en gezien de omvang van en de afstand tot de omliggende bebouwing, naar het oordeel van de Afdeling onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy en het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].

Het betoog faalt.

-Bezonning en windklimaat

4.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het plan leidt tot vermindering van daglichttoetreding in hun woning en tot windhinder door het nieuwe hoge appartementencomplex. Volgens hen zijn de terzake uitgevoerde onderzoeken ondeugdelijk uitgevoerd en heeft de raad deze niet aan het plan ten grondslag mogen leggen. Bij de bezonningsstudie is volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ten onrechte de schaduwwerking van de bestaande bomen in aanmerking genomen. Bij het onderzoek naar de windhinder is volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ten onrechte niet in aanmerking genomen dat hun woning een historisch pand is en niet berekend is op zware windhinder.

4.1.    Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een onderzoek naar de bezonning als gevolg van de in het plan beoogde nieuwbouw laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het door bureau Rijnboutt opgestelde rapport "Bezonningstudie" van 11 september 2018. Dit rapport is als bijlage 16 bij de plantoelichting gevoegd. Bij de bezonningsstudie is uitgegaan van de maximaal toegestane nokhoogtes om inzicht te geven in de schaduwwerking voor de directe omgeving.

Bij de bezonningsstudie is gekeken naar een dag in het voorjaar, zomer, najaar en winter en daarbij de schaduwwerking op een aantal tijdstippen per dag inzichtelijk gemaakt. Aan de hand van de visualisaties van de schaduwwerking is geconcludeerd dat de woning op het perceel [locatie] schaduwwerking zal ondervinden van het appartementencomplex op het noordelijk deel van het eiland. Deze zal voornamelijk in het voor- en najaar plaatsvinden in de ochtend tot ongeveer 10.00 uur.

Dit betekent dat bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in het voor- en najaar gedurende het grootste gedeelte van de dag geen sprake zal zijn van schaduwwerking. In de zomer en winter zal volgens de bezonningsstudie ter plaatse ook geen sprake zijn van schaduwwerking.

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van daglichttoetreding bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het rapport "Bezonningsstudie" niet aan het plan ten grondslag mocht leggen. Dat er bij de conclusie is opgemerkt dat op de beoogde bouwlocatie thans een aantal hoge bomen staan die in de huidige situatie ook al schaduw op de woning op het perceel [locatie] werpen, maakt dit niet anders. Immers, deze opmerking is slechts ter aanvulling gemaakt. De conclusie over de schaduwwerking bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wordt volledig gedragen door de visualisaties.

Het betoog faalt.

4.3.    Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een onderzoek naar windhinder als gevolg van de in het plan beoogde nieuwbouw laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het door bureau Peutz opgestelde rapport "Beoordeling windklimaat bestemmingsplan Sluiseiland Vianen" van 18 september 2018. Dit rapport is als bijlage 15 bij de plantoelichting gevoegd. Bij dit onderzoek is als beoordelingsmethodiek de NEN-norm 8100 "Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving" gehanteerd. Bij het onderzoek is uitgegaan van de in het plan maximaal toegestane hoogtes.

Op basis van de uitgevoerde analyse is geconcludeerd dat nergens in de omgeving van het appartementenbouw een beoordeling 'slecht' is te verwachten volgens de systematiek van de NEN-norm 8100.

Over het windklimaat bij de woning op het perceel [locatie] is geconcludeerd dat als gevolg van de beoogde bebouwing zowel een beperkte toename van de wind als een afschermend effect is te verwachten. Daarom is voor die woning per saldo geen wezenlijke verslechtering van het windklimaat te verwachten. Bij andere bestaande woningen in de directe omgeving zijn eveneens geen grote wijzigingen van het windklimaat te verwachten, zo staat in de conclusie.

4.4.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare windhinder bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het rapport over het windklimaat niet aan het plan ten grondslag mocht leggen. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] er op wijzen dat hun woning een historisch pand is en daardoor, naar zij stellen niet bestand is tegen zware windhinder, overweegt de Afdeling dat de raad, mede gelet op de conclusie dat voor die woning geen wezenlijke verslechtering van het windklimaat is te verwachten, in redelijkheid geen aanleiding hoefde te zien voor nader onderzoek.

Het betoog faalt.

-Verkeer en parkeren

5.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het beoogde appartementengebouw op het noordelijk deel van het Sluiseiland leidt tot een onaanvaardbare toename van verkeer en tot een verkeersonveilige situatie bij hun perceel. Zij stellen dat de verkeerstoename leidt tot een onaanvaardbare toename van geluidbelasting bij hun woning.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen verder dat de uitgang van de parkeergarage ten onrechte is voorzien recht tegenover hun woning.

Daarnaast leidt het plan, voor zover het betreft het beoogde appartementengebouw op het noordelijke gedeelte van het Sluiseiland, volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tot een onaanvaardbare toename van parkeerdruk.

5.1.    Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een onderzoek naar de verkeerseffecten als gevolg van de herinrichting van het Sluiseiland laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het door bureau DTV Consultants B.V. opgestelde rapport "Verkeerseffecten Sluiseiland" van februari 2010. Dit rapport is als bijlage 2 bij de plantoelichting gevoegd. Paragraaf 5.3 van de plantoelichting vermeldt dat in 2016 opnieuw een verkeerstelling is uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het door DTV Consultants in 2010 opgestelde rapport nog steeds actueel is.

Uit deze onderzoeken blijkt dat met de beoogde ontwikkeling op het Sluiseiland de verkeersaantrekkende werking met 1.320,7 motorvoertuigen per etmaal toeneemt en dat deze toename op een verkeersveilige manier kan worden afgewikkeld op de bestaande omliggende wegen. De omliggende wegen zijn berekend op deze toename. Hierbij is ook rekening gehouden met vervoersbewegingen uit het verleden die komen te vervallen en worden vervangen door nieuwe vervoersbewegingen. Dit heeft voor de omliggende wegen geen onaanvaardbare toename tot gevolg. Daarnaast liggen de geprognosticeerde verkeersintensiteiten nog ruim onder de beschikbare capaciteit van zowel de wegvakken als de kruispunten in de omgeving van het Sluiseiland, zo staat in het rapport "Verkeerseffecten Sluiseiland".

Ten aanzien van de verkeersveiligheid wordt in het rapport "Verkeerseffecten Sluiseiland" aanbevolen om een aantal inrichtingseisen te treffen en de rotonde tussen de Kanaalweg en de Aimé Bonnastraat te behouden.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van verkeer en tot een verkeersonveilige situatie bij het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het het rapport "Verkeerseffecten Sluiseiland" niet aan het plan ten grondslag mocht leggen. Overigens heeft de raad erop gewezen dat de aanbevelingen uit het rapport "Verkeerseffecten Sluiseiland" bij de uitvoering van het plan worden betrokken. Zo zal ter verbetering van de verkeersveiligheid onder meer een aantal wegen in en rond het plangebied zullen worden ingericht als 30 kilometer per uur wegen.

Het betoog faalt.

5.3.    Over het betoog dat de verkeerstoename leidt tot een onaanvaardbare toename van geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], overweegt de Afdeling als volgt.

Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, bestemmingsplan Sluiseilland" van 11 juni 2018 (hierna: het geluidsrapport). Het geluidsrapport is als bijlage 8 opgenomen bij de plantoelichting. Het geluidsrapport vermeldt dat in het kader van een goede ruimtelijk ordening onder meer de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de bestaande woningen is onderzocht. Hierbij is voor het bepalen van de maximaal toelaatbare geluidbelasting verwezen naar de Wet geluidhinder (hierna: Wgh).

Voor Sluiseiland is sprake van stedelijk gebied, gelegen binnen de bebouwde kom. Voor de gezoneerde wegen is sprake van bestaande wegen. Het geluidsrapport vermeldt dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting 48 dB bedraagt en dat de hoogst toelaatbare geluidbelasting vanwege de beoogde ontwikkeling 63 dB bedraagt.

Het geluidsrapport vermeldt dat de geluidsbelasting op de gevels van de woning op het perceel [locatie] in de bestaande situatie tussen de 49 en 51 dB bedraagt. In de nieuwe situatie zal de geluidsbelasting tussen 49 en 52 dB bedragen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting op de gevels van de woning [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en dat hun woon- en leefklimaat, voor zover het betreft het aspect geluid, niet onaanvaardbaar door het plan wordt aangetast. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het geluidsrapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het geluidsrapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.

Het betoog faalt.

5.4.    Over het betoog terzake van de uitgang van de parkeergarage overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft in de zienswijzennota aangegeven dat, anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen, de ontsluiting van de parkeergarage niet recht tegenover hun woning is beoogd. Juist vanwege mogelijke hinder is de ontsluiting van de parkeergarage beoogd op 20 m afstand ten noorden van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. Dit is planologisch ook mogelijk. Bovendien, zo heeft de raad verklaard, is verplaatsing van de ontsluiting naar de andere mogelijke locatie niet wenselijk vanwege bouwtechnische aspecten, waterschapsbelangen en uit het oogpunt van verkeersveiligheid.

Het betoog faalt.

5.5.    Artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder e, van de planregels heeft betrekking op de gronden met de bestemming "Verkeer" met de functieaanduiding "parkeerterrein" en de aanduiding "aantal parkeerplaatsen".

Artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder e, van de planregels luidt:

"De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

e. ter plaatse van de functieaanduiding "parkeerterrein" in ieder geval voor een parkeervoorziening, waarbij minimaal de ter plaatse van de aanduiding "aantal parkeerplaatsen" aangegeven aantallen parkeerplaatsen worden gerealiseerd en/of in stand gehouden dienen te blijven."

In artikel 14, lid 14.3, van de planregels is een voorwaardelijke verplichting over parkeren opgenomen.

Artikel 14, lid 14.3.1, van de planregels luidt:

"Het gebruik op grond van de regels in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is slechts toegestaan, als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en/of ruimte voor laden en lossen, zoals bepaald in de Nota Parkeren 2013 waarbij de normen uit het CROW (publicatie 317) worden gehanteerd en voldaan wordt aan de eis uit artikel 5.1 sub e (behoud openbare parkeerplaatsen)."

5.6.    In het eerder genoemde door bureau DTV Consultants B.V. opgestelde rapport "Verkeerseffecten Sluiseiland", is ingegaan op het aspect parkeren. Daarbij is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie nr. 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".

Het rapport vermeldt ten aanzien van het aspect bewonersparkeren dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen in en om de te realiseren appartementengebouwen. Daarnaast wordt aanbevolen om de parkeerplaatsen P1 en P2 op het Sluiseiland, gelegen binnen het plangebied, te behouden voor voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers van de binnenstad van Vianen.

Volgens de plantoelichting, paragraaf 5.1.3 t/m 5.3, voorziet het plan in overeenstemming het gemeentelijk parkeerbeleid in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied, op eigen terrein en/of in het openbaar gebied. Dit is vastgelegd in artikel 14, lid 14.3.1, van de planregels. Bij de beoogde woningbouw, waaronder mede begrepen het appartementengebouw op het noordelijke gedeelte van het Sluiseiland, wordt voldaan aan de parkeerbehoefte in de bijbehorende parkeervoorzieningen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hiervoor ook voldoende ruimte bestaat binnen het plangebied.

Daarnaast is in het plan de aanbeveling uit het rapport "Verkeerseffecten Sluiseiland" overgenomen om de openbare parkeerplaatsen P1 en P2 op het Sluiseiland, gelegen binnen het plangebied, te behouden voor voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers van de binnenstad van Vianen. Dit is vastgelegd in artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder e, van de planregels, gelezen in samenhang met de aanduiding "parkeerterrein" en de aanduiding "aantal parkeerplaatsen" op de verbeelding.

Mede gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk als gevolg van het beoogde appartementengebouw op het noordelijke gedeelte van het Sluiseiland.

Het betoog faalt.

-Peil

6.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het plan onduidelijk is wat betreft het peil. Onduidelijk is ten opzichte van welk peil de bouwhoogte wordt gemeten.

6.1.    De raad stelt zich onder verwijzing naar in artikel 1, lid 1.30, van de planregels, op het standpunt dat het plan op dit punt duidelijk is.

6.2.    Artikel 1, lid 1.30, van de planregels luidt:

"Peil

a. voor bouwwerken op gronden binnen een afstand van 20 m vanuit de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde bouwgrens: de kruin van de weg;

b. voor bouwwerken op gronden elders dan bedoeld onder a: het aan een bouwwerk aansluitende, afgewerkte terrein."

Artikel 7 heeft betrekking op de gronden met de bestemming "Wonen".

Artikel 7, lid 7.2.1, aanhef en onder f, luidt:

"Op deze gronden mogen hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

(…)

f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkend peil", geldt, in afwijking van het bepaalde in het begrip 'peil' in artikel 1.30, het peil zoals aanwezig ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - peil"."

Uit de verbeelding blijkt dat aan de gronden tegenover de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkend peil" is toegekend.

6.3.    Naar het oordeel van de Afdeling is in het plan voldoende duidelijk vastgelegd van welk peil de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten. De raad heeft uitgelegd dat voor deze specifieke aanduiding is gekozen vanwege het peilverschil tussen de Zomerdijk en de Brugdijk. Hiermee is voor het appartementengebouw een relatie gelegd met de kruin van de weg van de Zomerdijk. Dit is ook op de verbeelding vastgelegd.

Het betoog faalt.

-Watercompensatie

7.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat in het plan de watercompensatie onvoldoende is onderbouwd. Zij vrezen dat het hemelwater door de bebouwing en de verharding als gevolg van het plan niet kan worden afgevoerd en daardoor naar hun perceel zal stromen.

7.1.    Artikel 7, lid 7.1.2, van de planregels luidt:

"Ter plaatse van de gronden als bedoeld in artikel 7.1.1 mag pas gebouwd worden als binnen het peilgebied voldoende watercompensatie is gerealiseerd."

7.2.    Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een onderzoek naar de effecten voor de waterberging als gevolg van de beoogde ontwikkeling op het Sluiseiland laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het door bureau Witteveen + Bos opgestelde notitie "Water op Sluiseiland" van 1 mei 2018. Deze notitie is als bijlage 4 bij de plantoelichting gevoegd.

De notitie vermeldt dat er als gevolg van de toename van de verharding moet worden gecompenseerd door de aanleg van extra waterberging. Voor een volledige compensatie moet volgens de notitie worden voorzien in een totale waterbergingsopgave van 1.698 m³. In de notitie wordt geconcludeerd dat het plan binnen het plangebied kan voorzien in 1.716 m³ waterberging.

De plantoelichting vermeldt dat deze notitie ter goedkeuring is voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het waterschap deze notitie heeft goedgekeurd. Met het plan kan binnen het plangebied worden voldaan aan de eisen van de waterberging en wordt rekening gehouden met de waterkeringen die aanwezig zijn in het plangebied.

De raad wijst er in paragraaf 7.2 van de plantoelichting, onder het kopje "waterberging buiten het plangebied", op dat daarnaast buiten het plangebied een overschot van 500 tot 1.000 m³ aan waterberging zal worden aangelegd. Dit overschot kan ook worden ingezet als waterberging voor het Sluiseiland en wordt gerealiseerd voordat de verharding op het Sluiseiland wordt aangelegd.

Voorts wijst de raad erop dat in artikel 7, lid 7.1.2, van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten behoeve van de watercompensatie.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat, naar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen, in het plan de watercompensatie onvoldoende is onderbouwd.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beroep [appellant sub 2] en anderen

-Terinzagelegging

10.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat het vastgestelde plan ten onrechte niet ter inzage lag in het gemeentehuis. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

-Crisis en herstelwet en nieuwe beroepsgronden

11.    [appellant sub 2] en anderen hebben na afloop van de beroepstermijn in het nadere stuk van 18 juli 2019 nieuwe beroepsgronden aangevoerd.

11.1.    Op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing.

Artikel 1.6a van de Chw luidt:

"Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd."

11.2.    Gelet op het bepaalde in artikel 1.6a van de Chw laat de Afdeling de nieuwe beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen in het nadere stuk van 18 juli 2019, welke na afloop van de termijn voor het instellen van beroep zijn aangevoerd, buiten beschouwing. Dit laat onverlet dat de reeds aangevoerde beroepsgronden in het nadere stuk van [appellant sub 2] en anderen nog wel konden worden voorzien van nieuwe argumenten. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4003. De aangevoerde nadere argumenten ter onderbouwing van eerder aangevoerde beroepsgronden zullen dan ook door de Afdeling worden beoordeeld.

-Inhoudelijk

12.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen. Allereerst stellen zij hiertoe dat de communicatie en de participatie onzorgvuldig is verlopen omdat de stem die door omwonenden is uitgebracht ten onrechte niet doorslaggevend is geacht.

Voorts stellen [appellant sub 2] en anderen hiertoe dat het plan ten onrechte gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van de vraagspecificatie, het voorontwerpplan en het ontwerpplan. Zij wijzen erop dat de genummerde bouwvlakken voor de beoogde woningen niet meer terug zijn te vinden in het vastgestelde plan en dat de bouwhoogtes in het vastgestelde plan ten onrechte afwijken van de toelichting bij het voorontwerpplan en het ontwerpplan, waardoor het vastgestelde plan onduidelijk is.

12.1.    Artikel 2, tweede lid, van de Inspraakverordening Vianen 2008 (hierna: de inspraakverordening) luidt:

"Inspraak wordt altijd verleend, indien de wet daartoe verplicht."

Artikel 4 luidt:

"Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing."

12.2.    De Afdeling stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is verlopen. Het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro, het Bro en de Awb geregelde bestemmingsplanprocedure. Het onvoldoende bieden van mogelijkheden voor inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Evenmin noopt de inspraakverordening van de gemeente, gelet op artikel 4, tot een inspraakprocedure, nu de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is. Gezien het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan tot stand is gekomen in strijd met procedurele regels voor het vaststellen van het voorliggende plan.

Het betoog faalt.

12.3.    Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de raad het plan niet gewijzigd heeft mogen vaststellen ten opzichte van de vraagspecificatie, het voorontwerpplan en het ontwerpplan, overweegt de Afdeling als volgt.

De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wro de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. De inhoud van de vraagspecificatie en het voorontwerpplan, waarnaar [appellant sub 2] en anderen verwijzen, dateren van voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en maken geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Hetgeen [appellant sub 2] en anderen terzake van de vraagspecificatie en het voorontwerpplan hebben aangevoerd kan daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. De Afdeling wijst erop dat de door [appellant sub 2] en anderen bedoelde wijzigingen betrekking hebben op hetgeen in de toelichting op het plan staat. De Afdeling stelt voorop dat de plantoelichting geen deel uitmaakt van het plan. De Afdeling stelt vast dat in de plantoelichting op het voorontwerpplan, het ontwerpplan en het vastgestelde plan voor de bouwvlakken steeds is uitgegaan van maximaal 184 woningen in totaal. Dit aantal is constant gebleven in de toelichting op het voorontwerpplan, het ontwerpplan en het vastgestelde plan. Dit maximaal toegestane aantal woningen is ook opgenomen op de verbeelding van het vastgestelde plan.

Verder zijn ook de bijbehorende bouwhoogten niet wezenlijk gewijzigd.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan onduidelijk is, wijst de Afdeling erop dat uit de verbeelding, bezien in samenhang met de planregels, bij het vastgestelde plan voldoende duidelijk volgt hoeveel bebouwing binnen de bouwvlakken is toegestaan en welke maximaal toegestane bouwhoogtes ter plaatse gelden.

Het betoog faalt.

Overigens overweegt de Afdeling dat de beoogde bebouwing in de genummerde bouwvlakken 1 tot en met 7, zoals deze zijn benoemd in tabel 2.1 van de toelichting bij het voorontwerpplan en het ontwerpplan, en de daarbij vermelde maximale bouwhoogtes terugkomen in paragraaf 2.2, tabel 2.1, van de toelichting bij het vastgestelde plan als gealfabetiseerde bouwvlakken A tot en met G.

Conclusie

13.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] en anderen ongegrond.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019

408.