Uitspraak 201609413/1/R2


Volledige tekst

201609413/1/R2.
Datum uitspraak: 4 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Viridis, gevestigd te Woensdrecht, en andere,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2016 heeft het college een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de exploitatie van een recreatieterrein aan de Trambaan 58 te Ossendrecht.

Tegen dit besluit hebben Viridis en andere beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de stichting Paasheuvelgroep, initiatiefnemer, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Viridis en andere hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2018, waar Viridis en andere, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Speekenbrink, drs. J. van der Linden en ing. V.C. Bax, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Paasheuvelgroep, vertegenwoordigd door mr. H. Witbreuk, advocaat te Almelo, en [gemachtigde B] als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en is de Nbw 1998 ingetrokken. Omdat het bestreden besluit is vastgesteld voor 1 januari 2017, volgt uit artikel 9.10 van de Wnb dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht: de Nbw 1998.

2. In geschil is een Nbw-vergunning voor de exploitatie van een recreatieterrein aan de Trambaan 58 (hierna: het recreatieterrein). Ter plaatse zijn een vakantie- en groepsaccommodatie gevestigd. Het recreatieterrein ligt in het zuidelijke gebied van het Natura 2000-gebied "Brabantse Wal" (hierna: het Natura 2000-gebied), in het deel dat is aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn. De bebouwing, inclusief erven en tuinen, en verharding op het terrein zijn geëxclaveerd, dat wil in dit geval zeggen dat deze tekstueel buiten het Natura 2000-gebied zijn gelaten. Viridis en andere vrezen dat de exploitatie van het recreatieterrein zal leiden tot een aantasting van het leefgebied van de zwarte specht en de wespendief, waarvoor het Natura 2000-gebied onder meer is aangewezen.

3. Ter zitting hebben Viridis en andere hun beroepsgrond ingetrokken die betrekking heeft op de gevolgen van het bestreden besluit voor het broedgebied van de nachtzwaluw en de boomleeuwerik. Voorts hebben zij hun beroepsgronden ingetrokken die zien op verstoring door licht en optische verstoring.

Beoordelingskader

4. In artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 staat:

"Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het vijfde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten."

In artikel 19e, aanhef en onder a, staat:

"Gedeputeerde staten houden bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, kan hebben voor een Natura 2000-gebied."

4.1. De Afdeling stelt vast dat de uitvoering van de vergunde activiteiten alleen ziet op de exploitatie van bestaande bebouwing op het recreatieterrein. Aan deze bebouwing worden geen wijzigingen aangebracht. De vergunde activiteiten moeten dan ook worden gezien als het verrichten van een andere handeling.

4.2. Het voorgaande betekent dat de vraag voorligt of het college ingevolge artikel 19e van de Nbw 1998 heeft beoordeeld of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend. Daarbij dient het college na te gaan of de andere handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd zodanige nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen behoort te worden geweigerd.

Beoogde activiteiten

5. Viridis en andere betogen dat uit de aanvraag onvoldoende duidelijk blijkt op welke activiteiten deze ziet. Zo is niet duidelijk welke groepen mensen gebruik zullen maken van het recreatieterrein en het omliggende bos. Viridis en andere vrezen dat de bezoekers van het recreatieterrein intensief gebruik zullen maken van het omliggende bos dat in het Natura 2000-gebied ligt. Volgens hen had aan de vergunning het voorschrift moeten worden verbonden dat het in het ecologisch rapport beschreven maximale aantal bezoekers per jaar is toegestaan. Voorts hadden volgens hen voorschriften moeten worden opgenomen ten aanzien van de beoogde activiteiten, waaronder een voorschrift dat ertoe strekt dat het omliggende bos alleen incidenteel wordt bezocht in het kader van excursies.

5.1. In het bestreden besluit staat dat de beschrijving van de activiteit in de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. In de aanvraag staat dat het bestaande recreatieterrein aan de Trambaan 58 tot aan haar faillissement werd geëxploiteerd door Stichting De Luchtballon. Voor dat gebruik was geen Nbw-vergunning verleend. De Paasheuvelgroep is voornemens het recreatieterrein op een op hoofdlijnen vergelijkbare wijze te gaan exploiteren. In zoverre wordt de bestaande situatie vastgelegd, zo staat in de aanvraag. Voor een nadere toelichting van het initiatief wordt in de aanvraag verwezen naar het rapport "Ecologisch onderzoek Natuurbeschermingswet Trambaan 58 te Ossendrecht in de gemeente Woensdrecht" van onderzoeksbureau Econsultancy van 21 juli 2016 (hierna: het ecologisch rapport).

5.2. In het ecologisch rapport staat dat stichting De Luchtballon het recreatieterrein, een voormalig legercomplex, heeft omgebouwd tot een multifunctionele vakantie- en groepsaccommodatie voor groepen van 15 tot 350 personen. In de periode tussen 2001 en 2013 werd het recreatieterrein gebruikt voor therapeutische kampen voor kinderen in de leeftijdsgroep 5 - 18 jaar met een beperking, zoals luchtwegaandoeningen, huidaandoeningen en voedselallergie. In 2012, één jaar voor het faillissement van De Luchtballon, werd het recreatieterrein gebruikt door in totaal 7.566 personen. Het recreatieterrein zelf werd intensief gebruikt, het omringende bosgebied niet tot nauwelijks. Voorts staat in het ecologisch rapport dat de Paasheuvelgroep het vakantiepark wil exploiteren op vrijwel dezelfde wijze als De Luchtballon, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande verhardingen en gebouwen. Het enige verschil is dat er naast groepen van kinderen met een beperking ook andere groepen komen. Het gedrag van deze andere groepen zal, zo staat in het ecologisch rapport, niet anders zijn. De groepen komen voor de accommodaties en maken gebruik van de bestaande voorzieningen op het terrein. Tussen 23:00 en 07:00 uur geldt voor de gehele organisatie een nachtrustperiode, dit wil zeggen dat harde geluiden op de locatie niet toegestaan zijn. Het recreatieterrein zal naar verwachting in totaal maximaal 13.754 bezoekers per jaar ontvangen. Veruit het merendeel van de groepen blijft op het terrein en daar vinden ook eventuele activiteiten plaats. Het recreatieterrein is rondom geheel afgesloten met hekwerk. Sommige groepen maken incidenteel een excursie, dit is vrijwel altijd een georganiseerde activiteit. Het recreatieterrein zal intensief worden gebruikt, het omliggende bos niet tot nauwelijks.

5.3. Naar het oordeel van de Afdeling is gelet op de aanvraag, waarvan het ecologisch rapport deel uitmaakt, voldoende duidelijk op welke activiteiten de aanvraag ziet. Wat betreft de vrees van Viridis en andere dat bezoekers van het recreatieterrein intensief gebruik zullen maken van het omliggende bos, dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied en openbaar toegankelijk is, overweegt de Afdeling als volgt. De aanvraag ziet op de exploitatie van het recreatieterrein, niet op het gebruik van het omliggende bos. Dit heeft de Paasheuvelgroep ter zitting bevestigd, waarbij zij heeft toegelicht dat de in het ecologisch rapport genoemde incidentele excursies niet door haar worden georganiseerd. Het college heeft dan ook op goede gronden kunnen afzien van een voorschrift dat ertoe strekt dat het bos dat grenst aan het recreatieterrein alleen incidenteel wordt bezocht in het kader van excursies. Ook heeft het college mogen afzien van een voorschrift over het maximaal aantal bezoekers, gelet op de aard en omvang van de activiteiten op dit recreatieterrein.

Gelet op het voorgaande faalt dit betoog.

Vegetatie

6. Viridis en andere stellen onder verwijzing naar luchtfoto’s dat de vegetatie op het recreatieterrein deels is verdwenen en voeren aan dat uit het bestreden besluit en het ecologisch rapport niet blijkt op welke wijze de gevolgen daarvan zijn beoordeeld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3393, betogen zij dat ten onrechte uit het bestreden besluit en het ecologisch rapport niet blijkt wat de feitelijke situatie op het recreatieterrein is. Volgens Viridis en andere moet voor de aanwezigheid van vegetatie de feitelijke situatie in 2013, waarin nog geen vegetatie was verwijderd, worden gehanteerd als uitgangssituatie.

6.1. In het ecologisch rapport staat dat de gevolgen van de aangevraagde activiteit zijn vergeleken met de huidige situatie (voorjaar 2016): het leegstaande recreatieterrein van De Luchtballon, waarop geen recreatieve activiteiten plaatsvinden, maar nog wel alle gebouwen en faciliteiten aanwezig en intact zijn. Voorts is een luchtfoto weergegeven van het recreatieterrein. Gelet hierop blijkt uit het ecologisch rapport van welke feitelijke situatie is uitgegaan. Voor de beoordeling van de gevolgen van een aangevraagde activiteit als deze moet de feitelijke situatie in het Natura 2000-gebied als uitgangspunt worden genomen. De Afdeling volgt Viridis en andere dan ook niet in het betoog dat bij de beoordeling van de mogelijke efffecten dient te worden uitgegaan van de situatie in 2013. Het verwijderen van vegetatie is niet aangevraagd en hier hoefde de vergunning dan ook niet op te zien.

Gelet op het voorgaande faalt het betoog.

Uitgangspunten in het ecologisch rapport

7. Viridis en andere bestrijden enkele uitgangspunten in het ecologisch rapport over de aangevraagde activiteit. Zo staat in het ecologisch rapport dat niet of nauwelijks sprake zal zijn van verstoring door betreding van het Natura 2000-gebied dat om het recreatieterrein ligt. Daarbij wordt er volgens Viridis en andere ten onrechte van uitgegaan dat het recreatieterrein rondom geheel is afgesloten met een hekwerk. Zij stellen dat bezoekers van het recreatieterrein aan de noordzijde via een openstaande poort het Natura 2000-gebied kunnen betreden. Zij wijzen erop dat in de aanvraag en in de vergunning geen verplichtingen zijn opgenomen om rechtstreekse toegang tot het omliggende natuurgebied onmogelijk te maken. Voorts staat in het ecologisch rapport dat de geluidsboxen in het theater zullen worden verwijderd, maar er is geen voorschrift opgenomen in de vergunning die hiertoe verplicht.

7.1. Zoals hiervoor, onder 5.3, is overwogen, zien de aanvraag en de vergunning op de exploitatie van het recreatieterrein en niet op het gebruik van het omliggende bos. Dat het recreatieterrein rondom niet geheel is afgesloten met een hekwerk doet, wat daarvan verder ook zij, daar niet aan af. Voor zover de gebruikers van het recreatieterrein gebruik zullen maken van het omliggende bos, is niet aannemelijk dat dit het normale gebruik van dit bos, dat openbaar toegankelijk is en waar recreatief gebruik reeds plaatsvindt, te buiten zal gaan. In het ecologisch rapport staat dat het merendeel van de groepen op het terrein blijft. Sommige groepen maken incidenteel een excursie. Daarbij gelden, zo staat in het ecologisch rapport, de normale gebruiksregels van de terreinbeheerder, zoals voorschriften dat op de paden moet worden gebleven en het gebied niet na zonsondergang mag worden betreden. Gelet hierop heeft het college op goede gronden het gebruik van het recreatieterrein en niet het betreden van het Natura 2000-gebied als uitgangspunt genomen.

In het ecologisch rapport staat dat de door De Luchtballon gebruikte en in maart 2016 nog aanwezige geluidsboxen behorend bij het theater worden verwijderd. Gebruik daarvan wordt, zo staat in het ecologisch rapport, nadrukkelijk niet aangevraagd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat in het ecologisch rapport diende te worden uitgegaan van de situatie waarin deze geluidsboxen worden gebruikt. Overigens heeft het college toegelicht dat de geluidsboxen inmiddels zijn verwijderd.

Gelet op het voorgaande leidt het aangevoerde niet tot het oordeel dat het ecologisch rapport is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten over de aangevraagde activiteit en daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd. Het betoog faalt.

Zwarte specht en wespendief

8. Viridis en andere betogen dat de aangevraagde handeling negatieve effecten heeft op de zwarte specht en de wespendief.

De in het ecologisch rapport aangehaalde tellingen van deze vogelsoorten zijn volgens Viridis en andere niet volledig en actueel. Anders dan in het ecologisch rapport staat, verkeert de zwarte specht volgens Viridis en andere niet in een gunstige staat van instandhouding. Volgens hen staat de zwarte specht in het Natura 2000-gebied onder druk en kent het aantal broedparen een negatieve trend. In de periode tussen 1989 en 1996 werd volgens hen nog 79 paar geteld in het Natura 2000-gebied, terwijl de huidige populatie zwarte spechten wordt geschat op 30 tot 40 paar. Zij stellen dat de populatie waarschijnlijk kleiner is dan de sleutelpopulatie van 40 paar. Voorts stellen Viridis en andere dat landelijk sprake is van een significante, matige afname. Ook wat betreft de wespendief wordt volgens Viridis en andere de doelstelling van 13 paar niet gehaald, maar wordt het aantal paren geschat op ongeveer 8 tot 12. De in het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied genoemde aantallen zijn, anders dan in het bestreden besluit staat, volgens Viridis en andere geen streefgetallen, maar hebben een bindend karakter. Voorts stellen zij dat het niet halen van de streefaantallen een indicatie is dat de draagkracht van het Natura 2000-gebied onvoldoende is.

Viridis en andere bestrijden dat, zoals in het ecologisch rapport staat, het gebied rond het recreatieterrein geen geschikt broed- en leefgebied is voor de zwarte specht en de wespendief. De eisen die deze vogelsoorten aan hun leefomgeving stellen, worden in het ecologisch rapport volgens Viridis en andere te eenzijdig weergegeven. Volgens hen is ook jonger bos zoals dat ter plaatse voorkomt belangrijk broed- en leefgebied voor de zwarte specht. De wespendief foerageert volgens hen regelmatig in vrij jong bos en heeft alleen een rustig en wat ouder bosgebied nodig om te broeden. Het gebied ten zuiden van het recreatieterrein is vanwege de potentiële nestbomen ter plaatse geschikt voor de zwarte specht, aldus Viridis en andere. Viridis en andere wijzen op enkele rapporten, die zij bij hun nadere stuk hebben gevoegd. Uit bevindingen van dhr. H. Bult van de Vogelwerkgroep Bergen op Zoom blijkt volgens hen dat de zwarte specht in de directe omgeving van het recreatieterrein zowel broed- als leefgebied heeft.

8.1. De instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied zien, zoals voor vogelsoorten gebruikelijk, wat betreft de zwarte specht en de wespendief op behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied van het Natura 2000-gebied met een draagkracht voor een populatie van een bepaald aantal paren. In dit geval gaat het bij de zwarte specht om een aantal van ten minste 40 paar en bij de wespendief om ten minste 13 paar. Beide soorten zijn onder meer gevoelig voor verstoring door mechanische effecten, zoals bijvoorbeeld betreding, en geluid.

8.2. In deze procedure ligt de vraag voor of de vergunde activiteit leidt tot een zodanige aantasting van het leefgebied van de zwarte specht en de wespendief in het Natura 2000-gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen had moeten worden geweigerd. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen aanleiding om deze vraag bevestigend te beantwoorden en zij overweegt daartoe als volgt.

8.3. In het ecologisch rapport staat dat de informatie over het voorkomen van de vogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen afkomstig is uit het aanwijzingsbesluit, het ontwerpbeheerplan uit 2015 en de PAS-gebiedsanalyse van de Brabantse Wal uit 2015. Voorts heeft Econsultancy in 2016 een veldonderzoek verricht naar onder meer de actuele aanwezigheid van leefgebieden van deze vogelsoorten. Daarnaast zijn gegevens geraadpleegd uit openbaar toegankelijke bronnen zoals de websites van Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Wat betreft de zwarte specht wordt er in het ecologisch rapport op gewezen dat in het ontwerpbeheerplan voor het Natura 2000-gebied staat dat het voorkomen van deze vogel vrijwel volledig samenvalt met de aanwezigheid van oud gemengd bos van enige omvang. Een dergelijke biotoop is niet aanwezig in de omgeving van het recreatieterrein. In de omgeving van het recreatieterrein zijn in het verleden twee territoria van de zwarte specht vastgesteld. Deze gegevens zijn afkomstig van de Provinciale broedvogelkartering 1991, waarbij ook het gehele voormalige legercomplex is onderzocht. Op het terrein zelf zijn toen geen territoria van de zwarte specht of andere aangewezen broedvogelsoorten aangetroffen. Er worden in het beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse geen recentere gegevens vermeld over het voorkomen van de zwarte specht in de omgeving van het recreatieterrein. Tijdens het veldbezoek door Econsultancy op 15 maart 2016 zijn beide oude broedlocaties onderzocht. Er zijn daarbij geen zwarte spechten of holen van zwarte spechten aangetroffen. De betreffende bosvakken bestaan anno 2016 uit dicht naaldbos en dicht gemengd bos, en voldoen daarmee niet aan het beeld van een geschikte broedbiotoop voor de zwarte specht. Voorts is in het ecologisch rapport gekeken naar de biotoopeisen van de zwarte specht op de Veluwe. Qua bostypen zijn de Veluwe en de Brabantse Wal redelijk vergelijkbaar. De biotoopeisen van de zwarte specht komen overeen met hetgeen hierover is geschreven in het beheerplan voor de Brabantse Wal. De bossen binnen een halve kilometer rondom het recreatieterrein voldoen niet aan deze eisen.

Over de wespendief staat in het ecologisch rapport dat het merendeel van deze vogelsoort zich bevindt in het noordelijk gebied van het Natura 2000-gebied (bosreservaat Mattemburgh, landgoed Zoomland en de Wouwse Plantage). Voorts broeden enkele wespendieven in het Habitatrichtlijn-deel van het Natura 2000-gebied, op een afstand van minstens 2,2 km tot het recreatieterrein. In het Vogelrichtlijn-deel tussen Hoogerheide en Ossendrecht zijn geen broedende wespendieven bekend. Van belang voor de wespendief is de aanwezigheid van oude boskernen. Deze zijn niet aanwezig in de omgeving van het recreatieterrein.

De monotone, dichte, niet al te oude naald- en gemengde bossen rondom het recreatieterrein vormen geen geschikte broedbiotoop voor de zwarte specht en de wespendief, en als foerageergebied zijn ze hooguit marginaal geschikt voor de zwarte specht. In het ontwerpbeheerplan staat dat de bossen met hoofdzakelijk naaldhout en in mindere mate gemengd en loofhout, afgewisseld met open terreinen, nu al voldoende formaat en variatie hebben om het aantal broedende zwarte spechten en wespendieven te behouden. Dergelijke bossen liggen elders in het Natura 2000-gebied. Om in de toekomst voldoende geschikte leefgebieden te hebben, moeten de oude boskernen in het Natura 2000-gebied intact blijven. Een belangrijk onderdeel van natuurlijk bosbeheer is het laten liggen en staan van dood hout of dode boomstammen als voedselbron.

8.4. De Afdeling overweegt dat het college er op goede gronden van heeft kunnen uitgaan dat het exploiteren van het recreatieterrein niet leidt tot een aantasting van de omvang en kwaliteit van het leefgebied van de zwarte specht en de wespendief zoals dat hiervoor, onder 8.3, is omschreven en daarmee dus ook niet zal leiden tot eventueel verder teruglopende aantallen van deze vogelsoorten. Daarbij is van belang dat in de directe omgeving van het recreatieterrein geen oude boskernen aanwezig zijn en geen oud gemengd bos van enige omvang. Voor zover Viridis en andere betogen dat, anders dan staat in het ontwerpbeheerplan, de bossen met hoofdzakelijk naaldhout en in mindere mate gemengd en loofhout, afgewisseld met open terreinen, onvoldoende formaat en variatie hebben voor de sleutelpopulaties van de zwarte specht en de wespendief, omdat volgens hen waarschijnlijk lagere aantallen dan de sleutelpopulaties aanwezig zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:735, kan een Natura 2000-gebied toch voldoen aan de doelstelling voor de draagkracht indien minder vogels aanwezig zijn dan het aantal dat in de instandhoudingsdoelstelling voor deze vogelsoort is genoemd. De instandhoudingsdoelstelling bevat immers een opdracht tot het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een bepaalde populatie. Dat deze populatie op een zeker moment feitelijk niet wordt gehaald, hoeft op zichzelf niet te betekenen dat de draagkracht van het betrokken Natura 2000-gebied niet voldoende is voor die populatie. Het ligt op de weg van het college om zich ervan te verzekeren dat het Natura 2000-gebied ondanks de gevolgen van de activiteit voor de omvang en kwaliteit van het leefgebied, voldoende draagkracht behoudt voor de in de doelstelling genoemde aantallen. Daargelaten de gestelde dalende trend in het aantal paren van deze vogelsoorten, heeft het college er gelet op het voorgaande van kunnen uitgaan dat de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voldoende draagkracht behoudt.

Gelet op het voorgaande leidt het exploiteren van het recreatieterrein niet tot een aantasting van de omvang en kwaliteit van het leefgebied en de wespendief en de zwarte specht zoals dat hiervoor, onder 8.3, is omschreven. De Afdeling komt daarom niet toe aan een beoordeling van de vraag of het recreatieterrein en het omliggende gebied ook geschikt foerageergebied zijn voor de zwarte specht en de wespendief.

Het betoog faalt.

Geluid

9. Viridis en andere betogen dat geen deugdelijk onderzoek is verricht naar de mogelijke gevolgen van verstoring door geluid afkomstig van het recreatieterrein. Volgens hen zijn studies naar voor vogels verstorende effecten van verkeersgeluid ten onrechte vertaald naar situaties zoals deze, waarin sprake is van geluid door recreatieve activiteiten. Viridis en andere wijzen erop dat recreatief geluid anders van aard is dan verkeersgeluid. Zo kan recreatief geluid leiden tot hoge piekgeluiden en is volgens hen verkeersgeluid monotoner. Voor zover in het ecologisch rapport wordt verwezen naar het rapport "Inschatting verstorende invloed werkparken ADT op vogels" van Sovon Vogelonderzoek Nederland uit 2014 (hierna: het rapport van Sovon) stellen Viridis en andere dat dit rapport gaat over het vertalen van verkeersgeluid naar industriegeluid. Dit soort geluid is volgens hen eveneens anders dan geluid door recreatieve activiteiten.

9.1. In het ecologisch rapport staat dat in de literatuur, voor vogels wordt uitgegaan van potentiële verstorende effecten van verkeersgeluid bij 42 dB(A) (bosvogels) en 47 dB(A) (vogelsoorten van open landschappen; graslandsoorten en weidevogels). Serieuze afnames van vogeldichtheden treden pas op bij 60-70 dB(A) continue verkeersachtig geluid gemiddeld per etmaal. Het soort geluid dat het recreatieterrein met zich brengt is niet direct te vergelijken met het continue geluid van een verkeersweg, zo staat in het ecologisch rapport. Over de effecten van deze verschillen in geluidskarakteristieken op vogels is weinig bekend. Er is weinig ervaring met het beredeneerd doortrekken van de verkeersstudies naar effecten van geluidsverstoring door recreatieve activiteiten, maar in de praktijk mag de drempelwaarde gesteld worden op 50 dB(A). Op dit punt wordt in het ecologisch rapport verwezen naar het rapport van Sovon. Econsultancy heeft de geluidsproductie berekend van het initiatief in een representatieve bedrijfssituatie in het hoogseizoen. De geluidscontouren van 40, 42, 47 en 50 dB(A) zijn berekend. Het grootste geluidseffect, zo staat in het ecologisch rapport, is te verwachten van het kleine openluchttheater aan de oostzijde van het recreatieterrein. De contour van 42 dB reikt hier maximaal 40 meter het aangrenzende bos in. De conclusie in het ecologisch rapport is dat het geluid dat het recreatieterrein met zich brengt geen negatieve effecten veroorzaakt op de vogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.

9.2. Gelet op het voorgaande is in het ecologisch rapport voor de beoordeling van de gevolgen van het geluid afkomstig van het recreatieterrein niet zonder meer aangesloten bij de verstorende effecten van verkeersgeluid. De Afdeling stelt vast dat in het ecologisch rapport is uitgegaan van de drempelwaarde die volgens het rapport van Sovon geldt voor verstorend industriegeluid afkomstig van werkparken op de voormalige vliegbasis Twente. Viridis en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat geluid door recreatieve activiteiten zodanig anders is van aard dan dergelijk industriegeluid, dat in het ecologisch rapport ten onrechte is aangesloten bij de bijbehorende drempelwaarde van 50 dB(A).

Reeds hierom faalt het betoog.

Slotoverwegingen

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Vletter
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018

653.