Uitspraak 201803082/1/A3


Volledige tekst

201803082/1/A3.
Datum uitspraak: 30 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2018 in zaak nr. 17/2356 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2017 heeft het college een verzoek van [appellant] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) informatie te verstrekken gedeeltelijk ingewilligd.

Bij besluit van 24 mei 2017 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door W.E. van Bentem, rechtsbijstandverlener te Garrelsweer, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Leeuwen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij brief van 17 oktober 2016 heeft [appellant] het college verzocht hem alle informatie te verstrekken met betrekking tot een door de universiteit in opdracht van de Vereniging TROS uitgevoerd onderzoek naar het product Biostabil 2000. Bij het besluit van 4 januari 2017 heeft het college een ongedateerd onderzoeksrapport en een aan TROS Radar gerichte brief van 23 juni 2005 gedeeltelijk openbaar gemaakt. Bij het besluit van 24 mei 2017 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het gaat om de gedeeltelijke openbaarmaking, en het onderzoeksrapport en de brief van 23 juni 2005 alsnog geheel openbaar gemaakt.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de mededeling van het college dat verder geen documenten onder hem berusten niet ongeloofwaardig voorkomt en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toch meer documenten zijn. Hiertoe voert hij aan dat ongeloofwaardig is dat een e-mailbericht van 3 april 2014 van de bij het onderzoek naar Biostabil 2000 betrokken [persoon A] aan [persoon B] van Lavafilm niet meer onder het college berust, omdat die e-mail is verzonden met een e-mailaccount van de universiteit. Daarom is ook ongeloofwaardig dat het college zorgvuldig onderzoek naar de aanwezigheid van documenten heeft gedaan. Hierbij is volgens hem de beschrijving van de administratieve organisatie van het college van belang. Voorts voert hij aan dat het college moet bewijzen dat er geen documenten zijn, omdat het van de vernietiging van archiefbescheiden geen verklaring als bedoeld in artikel 8 van het Archiefbesluit 1995 heeft opgemaakt. Hierbij wijst hij erop dat een spectroanalyse van de in de Biostabil 2000 toegepaste magneet is gemaakt en de hieruit voortgekomen gegevens digitaal zijn opgeslagen. Deze gegevens moesten volgens de toepasselijke selectielijst, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995, worden gearchiveerd. Voorts voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om getuigen op te roepen niet heeft ingewilligd. De getuigen zouden duidelijkheid hebben kunnen geven over de aanwezigheid van andere documenten, aldus [appellant].

2.1. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

2.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college voldoende onderzoek naar de aanwezigheid van andere documenten heeft verricht. Hierbij heeft de rechtbank terecht de toelichting van het college in aanmerking genomen dat het navraag heeft gedaan bij de betrokken faculteit, het centrale archief van de universiteit, de AVRO/TROS en de drie personen die voor de universiteit bij het onderzoek betrokken zijn geweest. Het standpunt van het college dat na raadpleging van de relevante systemen geen e-mailcorrespondentie van [persoon A], die ten tijde van de indiening van het Wob-verzoek gepensioneerd was, is aangetroffen, hoefde de rechtbank niet ongeloofwaardig te achten. Hierbij is van belang dat het college ter zitting van de rechtbank heeft toegelicht dat op de naam van [persoon A] naar e-mailberichten is gezocht en dat backups van e-mailberichten na verloop van tijd worden overschreven. Uit de door [appellant] aangehaalde selectielijst kan niet worden afgeleid dat onderzoeksgegevens, zoals de door hem bedoelde spectroanalyse-gegevens, als archiefbescheiden moesten worden gearchiveerd. Van het ten onrechte niet opmaken van een vernietigingsverklaring is daarom geen sprake. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de mededeling van het college dat er verder geen documenten aanwezig zijn niet ongeloofwaardig voorkomt en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toch meer documenten zijn. Omdat geen aanleiding bestond om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het door het college verrichte onderzoek, hoefde de rechtbank het verzoek om getuigen te horen niet in te willigen.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Minderhoud w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019

620.