Uitspraak 201608529/1/V3


Volledige tekst

201608529/1/V3.
Datum uitspraak: 9 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 november 2016 in zaken nrs. NL 16.2797 en NL 16.2798 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 10 oktober 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.J. Paffen, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen zijn in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift een week.

2. De aangevallen uitspraak is op 7 november 2016 in het digitaal dossier geplaatst en daarmee verzonden, hetgeen de vreemdelingen niet hebben bestreden, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 14 november 2016 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 15 november 2016 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. Het hogerberoepschrift is tevens op 16 november 2016 bij brief bij de Raad van State ingekomen. Blijkens de daarop vermelde datum is het hogerberoepschrift niet eerder dan 15 november 2016 ter post bezorgd. De vreemdelingen hebben het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdelingen geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest.

3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016

47-722.