Uitspraak 201700292/1/R3


Volledige tekst

201700292/1/R3.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te De Veenhoop, gemeente Smallingerland,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Smallingerland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "De Veenhoop - Recreatieterrein" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2017, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door W. Dijkstra, drs. J. Lobbezoo en ing. J. Stockmann, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting De Veenhoop Watersport en Recreatie Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. In het dorp De Veenhoop ligt het recreatieterrein "De Veenhoop Watersport en Recreatie". De eigenaar van dit recreatieterrein wil de bestaande jachthaven en het bestaande kampeerterrein herinrichten en opwaarderen met een aantal recreatiebungalows, groepsaccommodaties en een multifunctioneel gebouw. Een deel van de recreatiebungalows komt aan een nieuwe, nog te graven watergang te liggen. Het plan maakt deze ontwikkelingen mogelijk. [appellant] woont aan de [locatie] te De Veenhoop, die voor een groot deel wordt omgeven door het recreatieterrein. Hij vreest dat door het plan onder meer verkeers- en parkeerproblemen ontstaan in de omgeving van het recreatieterrein en zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Daarom heeft hij beroep tegen het plan ingesteld.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wegenstructuur

3. Het dorp De Veenhoop is via drie wegen te bereiken: de Drachtster Heawei, de Kanaeldyk en de Kraenlânswei/Gearren. Het plangebied wordt ontsloten door het Eijzengapaed dat aansluit op ’t Stalt. Het Eijzengapaed heeft twee wegvakken (takken), waarvan de linkertak, gezien vanaf ’t Stalt, het plangebied doorsnijdt.

Verkeersgeneratie en bermschade

4. [appellant] heeft bezwaren tegen het plan. Hij stelt dat hierdoor de intensiteit van het verkeer op de wegen in de omgeving zal toenemen, maar dat de capaciteit van de wegen hierop niet is berekend. Hierdoor zal volgens hem schade aan de bermen van de weg kunnen ontstaan.

In dit kader voert [appellant] aan dat in de memo Mobiliteitstoets De Veenhoop van 27 oktober 2016 van Rho Adviseurs (hierna: de mobiliteitstoets), die de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, de verkeersgeneratie van de voorziene ontwikkelingen is onderschat. Volgens [appellant] is er bij de berekening van de verkeersgeneratie van het kampeerterrein ten onrechte geen rekening mee gehouden dat dit terrein ook plaats zal bieden aan 10 stacaravans dan wel blokhutten, waarvoor volgens hem, gelet op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", een kengetal geldt van 2,2 motorvoertuigen per weekdag (hierna: mvt/dag) in plaats van 0,4 mvt/dag per standplaats. Dit scheelt ten minste 18 mvt/dag. Verder is volgens [appellant] in de mobiliteitstoets de verkeersgeneratie van het voorziene multifunctionele gebouw, voor zover dat niet voor horeca zal worden gebruikt, ten onrechte berekend op basis van een oppervlakte van 100 m² in plaats van 135 m². Dit scheelt 6 mvt/dag. Het voorgaande betekent dat door de in het plan voorziene ontwikkelingen niet 313 mvt/dag worden gegenereerd, maar 337 mvt/dag. Dit is niet 101, maar 125 mvt/dag meer dan in de huidige situatie.

Voorts is de kans dat er schade aan de berm van het Eijzengapaed en de Kraenlânswei ontstaat door het autoverkeer volgens [appellant] groter dan in de mobiliteitstoets is aangegeven en groter dan de norm die hiervoor wordt gehanteerd ter voorkoming van bermschade.

Ter staving van dit betoog heeft [appellant] een verkeersplanologisch onderzoek van dr. ir. C.F. Jaarsma van 7 januari 2017 (hierna: verkeersonderzoek Jaarsma) overgelegd.

4.1. De raad stelt dat in de mobiliteitstoets is uitgegaan van een maximale bezetting van het voorziene recreatieterrein. Het door [appellant] genoemde kengetal van 2,2 mvt/dag geldt volgens de raad voor recreatiewoningen en niet voor stacaravans. Verder staat het plan volgens de raad geen blokhutten toe.

De raad erkent dat in de mobiliteitstoets bij de berekening van de verkeersgeneratie van het desbetreffende deel van het multifunctionele gebouw ten onrechte is uitgegaan van een oppervlakte van 100 m² in plaats van 135 m². Dit levert volgens de raad evenwel geen problemen op voor de verkeersafwikkeling, omdat de mogelijkheid om 35 m² extra te bouwen hooguit slechts 6 mvt/dag genereert. Volgens de raad kan dit extra aantal zonder problemen worden verwerkt op de huidige toegangswegen.

Verder stelt de raad dat de capaciteit van de weg is bepaald op basis van de gemiddelde wegbreedte en de kencijfers voor erftoegangswegen, zoals opgenomen in het Handboek Wegontwerp (CROW, 2013). Het Eijzengapaed is volgens de raad 3 m breed, zodat een norm geldt van maximaal 300 mvt/dag. De Kraenlânswei is 4,5 m breed, zodat hiervoor maximaal 800 mvt/dag als norm geldt. Gelet daarop hoeft volgens de raad niet te worden gevreesd voor onaanvaardbare bermschade.

4.2. Het plan voorziet in een kampeerterrein, recreatiewoningen ter plaatse van de functieaanduiding "recreatiewoning" en groepsaccommodaties ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie". Gelet op de begripsbepaling kampeerterrein zijn op het kampeerterrein slechts kampeermiddelen toegelaten. Onder kampeermiddelen worden volgens de begripsbepaling begrepen een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan. De Afdeling stelt vast dat, anders dan in beroep is gesteld, blokhutten niet zijn toegelaten. In aanmerking genomen dat de stacaravans slechts geplaatst mogen worden op het kampeerterrein, zo nodig op de plaats van meerdere caravans en/of tenten, ziet de Afdeling niet dat de raad voor stacaravans niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij het voor een reguliere camping geldende kengetal van 0,4 mvt/dag, maar had moeten rekenen met het voor recreatiewoningen geldende kengetal van 2,2 mvt/dag. De Afdeling volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat in de mobiliteitstoets wat betreft stacaravans van een te laag kengetal is uitgegaan.

4.3. Nu de raad heeft erkend dat niet het gehele multifunctionele gebouw bij de berekening van de verkeersbewegingen is betrokken en partijen niet van mening verschillen dat een juiste berekening moet leiden tot 6 extra mvt/dag, zal de Afdeling daarvan uitgaan.

4.4. Wat betreft de vraag of de capaciteit van de wegen in de omgeving van het recreatieterrein voldoende is om de verwachte totale verkeersstromen op een goede en veilige wijze te kunnen afwikkelen en grote schade aan de berm van de Kraenlânswei en vooral het Eijzengapaed zo veel mogelijk te vermijden, overweegt de Afdeling het volgende.

Het verkeersonderzoek van Jaarsma vermeldt dat de zwaarstbelaste rechtertak van het Eijzengapaed maximaal 300 mvt/dag kan verwerken en dat de totale verkeersintensiteit na planontwikkeling is berekend op 273 mvt/dag. Voor de Kraenlânswei zijn deze cijfers 800 respectievelijk 740 mvt/dag.

De Afdeling stelt vast dat indien wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie die is berekend door de raad, maar ook indien wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie berekend door Jaarsma, de door de raad gehanteerde norm voor de maximale capaciteit van de weg ter voorkoming van bermschade noch voor de rechtertak van het Eijzengapaed van 300 mvt/dag, noch voor de Kraenlânswei van 800 mvt/dag wordt overschreden. Die overschrijding is alleen aan de orde bij hantering van de in het verkeersonderzoek van Jaarsma gehanteerde norm. De stelling van [appellant] dat in de praktijk van de landinrichting in geheel Nederland de beproefde waarde van 0,85 als bovengrens voor de toelaatbare verhouding van intensiteit en capaciteit wordt toegepast, acht de Afdeling op zich beschouwd onvoldoende voor het oordeel dat de raad de door de CROW gehanteerde norm niet mocht hanteren en gehouden zou zijn deze strengere maatstaf over te nemen. Hierbij komt dat, zoals de raad ter zitting te kennen heeft gegeven, zo nodig maatregelen kunnen worden genomen om bermschade te voorkomen, zoals het aanbrengen van grasbetontegels langs het wegdek van het Eijzengapaed. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat op de Kraenlânswei op regelmatige afstand passeer- en uitwijkmogelijkheden aanwezig zijn en dat automobilisten vrij zicht op deze weg hebben, zodat zij kunnen anticiperen op de nadering van tegemoetkomend verkeer.

De betogen falen.

Parkeerplaatsen

5. [appellant] voert voorts aan dat het plan niet voorziet in voldoende parkeercapaciteit. Hij stelt dat in de mobiliteitstoets bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening is gehouden met de plaatsing van 10 stacaravans of blokhutten op het kampeerterrein, waarvoor volgens hem minimaal 5 parkeerplaatsen nodig zijn. Ook mag het multifunctionele gebouw 35 m2 groter zijn dan waarvan in de mobiliteitstoets is uitgegaan. Hiervoor is nog een extra parkeerplaats nodig.

[appellant] voert verder aan dat de in de mobiliteitstoets opgenomen inrichtingsschets onvoldoende duidelijk aangeeft of het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden aangelegd.

5.1. In de mobiliteitstoets is vermeld dat de parkeerbehoefte van het plangebied op basis van de nota "Parkeernormennota gemeente Smallingerland" is bepaald. Voor de berekening van de parkeerbehoefte voor het kampeerterrein is in de mobiliteitstoets uitgegaan van 45 standplaatsen op het kampeerterrein en is een norm toegepast van 1,2 parkeerplaatsen per standplaats, waardoor voor het kampeerterrein volgens de mobiliteitstoets 54 parkeerplaatsen nodig zijn. De totale parkeerbehoefte van het voorziene recreatieterrein bedraagt volgens de mobiliteitstoets 270 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen voor het kampeerterrein zijn bij de standplaats zelf in te passen. Op de inrichtingsschets (figuur 6) van de mobiliteitstoets is inzichtelijk gemaakt waar en hoe de overige 226 parkeerplaatsen in het plangebied kunnen worden aangelegd.

5.2. De Afdeling is van oordeel dat in de inrichtingsschets die als figuur 6 in de mobiliteitstoets is opgenomen, naast de parkeerplaatsen die zijn voorzien op het kampeerterrein, voldoende duidelijk staat aangegeven hoeveel parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en waar deze zullen komen. Een parkeerplaats meet 2,5 bij 5 m. Gelet op de berekende parkeerbehoefte van 216 plaatsen, exclusief het aantal parkeerplaatsen op het kampeerterrein, is het aantal parkeerplaatsen dat de raad beoogt aan te leggen, voldoende, zelfs indien, zoals [appellant] heeft betoogd, 6 parkeerplaatsen extra nodig zijn.

5.3. [appellant] heeft zijn in het beroepschrift genoemde bezwaar dat het plan volgens hem ten onrechte geen waarborg bevat dat het vereiste aantal parkeerplaatsen ook daadwerkelijk wordt aangelegd, ter zitting ingetrokken, zodat hierop niet hoeft te worden ingegaan.

5.4. Het betoog faalt.

Geluid

6. [appellant] heeft bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Groen" dat de aanleg van een parkeerterrein mogelijk maakt aan de oostelijke zijde van zijn woning. Hij voert aan dat het plan ertoe kan leiden dat zijn woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast. In dit verband wijst [appellant] erop dat dit parkeerterrein direct aan zijn perceel grenst op minder dan 15 m van zijn woning. Hij vreest ernstige geluidoverlast vanwege het verkeer van en naar het parkeerterrein en vanwege het stemgeluid van de gebruikers van het terrein.

6.1. De raad verwijst naar het rapport "Akoestisch onderzoek parkeerterrein recreatieterrein De Veenhoop" van Rho Adviseurs van 10 februari 2016, waarin de resultaten zijn neergelegd van het akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de woning van [appellant]. Volgens de raad blijkt daaruit dat geen aanleiding bestaat voor de vrees van [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast.

6.2. In het akoestisch rapport staat dat voldaan wordt aan de richtafstand van 10 m uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, voor parkeerterreinen in een gemengd gebied. Verder wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen voldoet aan de normen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de circulaire van de toenmalige Minister van Volhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996, kenmerk MBG96006131, inzake "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" (de zogeheten schrikkelcirculaire).

6.3. [appellant] heeft geen concrete bezwaren tegen de conclusies uit het akoestisch onderzoek naar voren gebracht. Gelet daarop ziet de Afdeling, ook in aanmerking genomen de geluiden die zich kunnen voordoen bij het gebruik van de gronden als parkeerplaats, geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een uit akoestisch oogpunt onaanvaardbare situatie. In dit verband wordt opgemerkt dat de omstandigheid dat de gronden waar het hier om gaat in het vorige plan eveneens voor "Groen" waren bestemd, maar daarop in dat plan geen parkeervoorzieningen mochten worden aangelegd, niet inhoudt dat de raad reeds daarom het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017

177-817.