Uitspraak 201606623/1/A1


Volledige tekst

201606623/1/A1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Woningstichting Gouderak, gevestigd te Gouderak, gemeente Krimpenerwaard,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2016 in zaak nr. 15/6299 in het geding tussen:

Woningstichting Gouderak

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft het college de op 3 augustus 2012 aan Woningstichting Gouderak verleende omgevingsvergunning, kenmerk OU12/0033/OV, gedeeltelijk ingetrokken.

Bij besluit van 20 juli 2015 heeft het college het door Woningstichting Gouderak daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juli 2016 heeft de rechtbank het door Woningstichting Gouderak daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Woningstichting Gouderak hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Woningstichting Gouderak heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2017, waar Woningstichting Gouderak, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en J.F. Lansbergen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Hervormde Gemeente Gouderak, vertegenwoordigd door [kerkvoogd], als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Bij besluit van 3 augustus 2012 is aan Woningstichting Gouderak een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van een bankgebouw tot multifunctioneel gebouw (het Dokter Bouwmanhuis), het plaatsen van een garage en berging en het aanhelen van een tuinmuur op de percelen Kranepoort 6 en Kerkstraat 1 te Gouderak. Het college heeft deze vergunning ingetrokken, voor zover het de beoogde aanbouw betreft, omdat gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

2. De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen intrekken omdat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan uitvoering van het bouwplan in de weg staat en Woningstichting Gouderak voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de omgevingsvergunning op korte termijn zal benutten. De rechtbank heeft daartoe redengevend geacht dat een deel van de beoogde aanbouw, te weten de berging en garage, op grond staat die in eigendom is van de Hervormde Gemeente Gouderak en dat deze niet voornemens is deze grond in eigendom over te dragen. Het college heeft de intrekking niet hoeven beperken tot de berging en garage, omdat volgens de rechtbank dat deel van het bouwplan onderdeel uitmaakt van het bouwplan als geheel. Voorts heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht niet de door Woningstichting Gouderak ingediende melding van wijziging van ondergeschikte aard, inhoudende het schrappen van de berging en garage uit het bouwplan, bij zijn besluitvorming betrokken omdat de omgevingsvergunning waarop de melding ziet reeds onherroepelijk was.

3. Woningstichting Gouderak betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Volgens Woningstichting Gouderak zijn alleen de berging en de garage in de beoogde aanbouw geprojecteerd op grond in eigendom van de Hervormde Gemeente Gouderak en bestaat alleen in zoverre een evidente privaatrechtelijke belemmering om het bouwplan te realiseren. Nu deze ruimtes functioneel en bouwkundig gezien losstaan van de rest van de beoogde aanbouw, en Woningstichting Gouderak voorts een melding van wijziging van ondergeschikte aard, inhoudende het schrappen van de berging en garage uit het bouwplan, had ingediend, heeft de rechtbank miskend dat het college de vergunning alleen in zoverre had mogen intrekken, zo betoogt Woningstichting Gouderak. Uit intentieovereenkomsten van 3 en 5 juni 2015 met een aannemer en een gebruiker van de beoogde aanbouw volgt voorts dat het gewijzigde bouwplan op korte termijn kan worden gerealiseerd, aldus Woningstichting Gouderak.

3.1. Artikel 2.33, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:

"Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover:

a. gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning; (…)".

3.2. Niet in geschil is dat de beoogde aanbouw niet is gerealiseerd en dat Woningstichting Gouderak gedurende een periode langer dan 26 weken wat betreft de beoogde aanbouw geen gebruik heeft gemaakt van de omgevingsvergunning, zodat het college bevoegd was de omgevingsvergunning in zoverre in te trekken. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken op de wijze waarop het college dat heeft gedaan.

3.3. Het is mogelijk om een omgevingsvergunning gedeeltelijk in te trekken indien het deel van het bouwplan waarvoor de vergunning niet wordt ingetrokken als een zelfstandige eenheid kan worden gezien en als zodanig ook kan functioneren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB8387). Dat betekent echter niet dat indien de bevoegdheid tot intrekking van een omgevingsvergunning bestaat, van die bevoegdheid alleen gebruik mag worden gemaakt voor zover dat, zoals Woningstichting Gouderak betoogt, strikt genomen noodzakelijk is. Er is geen grond voor het oordeel dat het college in dit geval het bouwplan ambtshalve verder had moeten opknippen en de omgevingsvergunning alleen had mogen intrekken voor zover het onmogelijk was om het bouwplan te realiseren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de beoogde aanbouw als een geheel heeft kunnen beschouwen.

In de door Woningstichting Gouderak in de bezwaarfase van deze procedure ingediende melding van wijziging van ondergeschikte aard heeft het college geen aanleiding hoeven zien om niet tot intrekking van de omgevingsvergunning over te gaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was de omgevingsvergunning op dat moment immers reeds in rechte onaantastbaar (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4168). Het college heeft deze melding dan ook mogen behandelen als een nieuwe aanvraag.

3.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:221), moeten bij de beslissing over intrekking van een omgevingsvergunning alle in aanmerking te nemen belangen worden betrokken en tegen elkaar afgewogen. Daartoe behoren naast de door het bestuursorgaan gestelde belangen, ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. Daarbij mag in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.

3.5. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3916), is de enkele omstandigheid dat de houder van een omgevingsvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij deze alsnog binnen korte termijn zal benutten voldoende om de intrekking van een ongebruikte bouwvergunning te rechtvaardigen.

3.6. Vaststaat dat de beoogde aanbouw deels op grond in eigendom van Woningstichting Gouderak en deels op grond in eigendom van de Hervormde Gemeente Gouderak is geprojecteerd. Ook staat vast dat de Hervormde Gemeente Gouderak haar grond niet in eigendom wil overdragen. Daarmee bestaat een evidente privaatrechtelijke belemmering om de op grond van de Hervormde Gemeente Gouderak voorziene berging en garage te realiseren. Reeds daarom is het, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet aannemelijk dat op korte termijn met de realisatie van het bouwplan voor de gehele aanbouw kan worden begonnen. De rechtbank heeft reeds hierom terecht overwogen dat het college de omgevingsvergunning voor de beoogde aanbouw in redelijkheid heeft kunnen intrekken.

Het betoog faalt.

4. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van Woningstichting Gouderak dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college aan het belang van een ongewenste toename van maatschappelijk vastgoed in de kern Gouderak in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van de woningstichting bij het behoud van de vergunning, geen bespreking meer.

5. Het betoog van Woningstichting Gouderak dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar betoog dat het college bij het intrekkingsbesluit de gevolgen voor de parkeerbalans had moeten betrekken, in deze procedure niet aan de orde kan komen, faalt. Deze procedure betreft alleen de intrekking van de omgevingsvergunning. De parkeerbalans op zichzelf is niet aan de orde.

Daarbij merkt de Afdeling ten overvloede op dat het college wel degelijk heeft onderkend dat de intrekking van de omgevingsvergunning gevolgen heeft voor de parkeerbalans. Bij brief van 10 juli 2015 heeft het college aan Woningstichting Gouderak te kennen gegeven dat deze daarom is aangepast.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017

595.