Uitspraak 201604862/1/A1


Volledige tekst

201604862/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Vereniging Comité Buurtbelang, gevestigd te Amsterdam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2016 in zaak nr. 15/7276 in het geding tussen:

de Vereniging

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het algemeen bestuur aan Tennispark Buitenveldert B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 19 bomen op het terrein van het tennispark aan de Van der Boechorststraat 38 te Amsterdam.

Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur onder meer het door de Vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard voor zover het de verleende omgevingsvergunning voor 19 bomen betreft. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het door de Vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de Vereniging hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Vereniging heeft een nadere reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2017, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], Tennispark Buitenveldert, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door K. Visser-Homoet, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Tennispark Buitenveldert heeft op 23 januari 2015 een aanvraag ingediend voor de kap van bomen op het tennispark. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 maart 2015 heeft het algemeen bestuur omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 19 bomen, waarvan er 17 zijn gelegen nabij de tennisbanen 1 tot en met 6. Het gaat om vier dennen, een zilverbes, drie gewone essen, vier knotpopulieren en vijf berken. Het algemeen bestuur heeft voor de 17 bomen een herplantplicht opgelegd, bestaande uit de aanleg van een haag coniferen van 2 m hoogte. De bomen zijn beperkt zichtbaar vanuit de openbare ruimte en vormen een groene afscheiding tussen het tennispark en de bebouwing aan de Amstelveenseweg.

Volgens het algemeen bestuur moet ingevolge de door de deelraad van het Stadsdeel Zuid op 31 oktober 2012 vastgestelde Bomenverordening Stadsdeel Zuid 2012 een gevraagde omgevingsvergunning worden verleend, tenzij niet of onvoldoende in de waarden van te kappen bomen kan worden voorzien door het stellen van voorschriften. Met de opgelegde herplantplicht van een coniferenhaag wordt in voldoende mate voorzien in de natuur- en milieuwaarden, zodat de omgevingsvergunning in redelijkheid kon worden verleend, aldus het algemeen bestuur. De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur op grond van de gegeven motivering de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Het hoger beroep is beperkt tot de omgevingsvergunning voor de kap van 17 bomen en de herplantplicht voor 17 bomen.

2. Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

" Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 3 van de Bomenverordening luidt:

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het algemeen bestuur een houtopstand te vellen of te doen vellen.

[…]

Artikel 5 luidt:

1. Het algemeen bestuur kan, als daarin niet of onvoldoende kan worden voorzien door het stellen van voorschriften, de omgevingsvergunning weigeren in verband met:

a. natuur- en milieuwaarden;

b. landschappelijke waarden;

c. cultuurhistorische waarden;

d. waarden van stadsschoon;

e. waarden van recreatie en leefbaarheid.

[…]

Artikel 6 luidt:

1. Aan een omgevingsvergunning worden in het belang van de waarden als genoemd in artikel 5, eerste lid, de bescherming en het behoud van de houtopstand en ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna, voorschriften verbonden.

2. Aan een omgevingsvergunning wordt zo mogelijk een voorschrift tot herplanting verbonden, tenzij een beheerplan van toepassing is. […]

2.1. De Vereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de door het algemeen bestuur gemaakte belangenafweging ondeugdelijk is. Zij stelt dat geen noodzaak bestaat voor de kap van de bomen en dat de omgevingsvergunning om die reden geweigerd had moeten worden. De Vereniging wijst er op dat de rechtbank andere besluiten tot verlening van omgevingsvergunningen wel heeft vernietigd omdat de noodzaak tot kap van de desbetreffende bomen niet vaststond. Het zonder meer kappen van bomen is volgens de Vereniging in strijd met het destijds geldende beleid, neergelegd in het stuk ‘Bomenbeleid stadsdeel Zuid van 2012’ (hierna: Bomenbeleid). Volgens de Vereniging zijn verder de belangen van omwonenden bij een groene omgeving ten onrechte niet meegewogen. Zij heeft er verder nog op gewezen dat de bomen onderdeel uitmaken van de Hoofdgroenstructuur.

De Vereniging acht de opgelegde herplantplicht ontoereikend. Met de herplantplicht wordt naar haar stelling niet in redelijke mate voorzien in waarden die door de kap worden aangetast. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat het algemeen bestuur zich niet heeft kunnen baseren op het advies van 19 februari 2015 van M.J. Hoogendoorn. De coniferenhaag is, naar de Vereniging stelt, geen deugdelijke vervanging van de te kappen bomen. Daarbij verwijst de Vereniging naar een rapport "Contra-expertise Ecologische waarde haag Tennispark Buitenveldert" van 19 november 2015, opgesteld door M.W. van den Hoorn, en een aanvullend rapport van 13 april 2016. Volgens de Vereniging moet volgens het Bomenbeleid voor elke te kappen boom een gelijksoortige nieuwe boom worden geplant. De Vereniging wijst erop dat volgens de aanvraag de coniferenhaag 6 m hoog zal worden en zij stelt te vrezen dat deze dan een hoge afgesloten muur vormt, hetgeen zij ongewenst acht.

2.2. Gelet op de redactie van artikel 5 van de Bomenverordening moet een gevraagde omgevingsvergunning worden verleend, tenzij niet of onvoldoende in de waarden van te kappen bomen kan worden voorzien door het stellen van voorschriften. Indien niet of onvoldoende in die waarden kan worden voorzien door het stellen van voorschriften, kan de omgevingsvergunning worden verleend of worden geweigerd.

Niet in geschil is dat de 17 bomen nabij de tennisbanen 1 tot en met 6 van belang zijn als schuil- en broedplaats en fourageergelegenheid voor fauna, huisvesting bieden aan fauna en dat door de kap van deze bomen sprake is van aantasting van natuur- en milieuwaarden en waarden van stadsschoon als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Bomenverordening. Volgens het algemeen bestuur wordt met de opgelegde herplantplicht voldoende voorzien in de natuur- en milieuwaarden en waarden van stadsschoon.

De herplantplicht voorziet in de plant van meer coniferen dan bomen worden gekapt. In het advies van 19 februari 2015 van Hoogendoorn van Hoogendoorn Boomadvies B.V., dat het algemeen bestuur aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 maart 2015 ten grondslag heeft gelegd, staat dat een coniferenhaag een goede nestplaats voor vogels is en dat deze kan fungeren als groene afscheiding tussen het tennispark en de aangrenzende percelen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het algemeen bestuur het advies in zoverre niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het algemeen bestuur heeft verder van betekenis geacht dat een coniferenhaag een groot bladvolume heeft, beeldbepalend is en in de winter groen blijft. In de door de Vereniging ingebrachte rapporten wordt de juistheid van deze uitgangspunten niet betwist. Aan de omstandigheid dat de te kappen bomen een ecologische meerwaarde hebben ten opzichte van een haag van uitsluitend coniferen, heeft het algemeen bestuur geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de herplantplicht niet dient te leiden tot volledig herstel van aangetaste natuur- en milieuwaarden. Evenmin bestaat een verplichting tot herplant van gelijksoortige bomen als de te kappen bomen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, volgt dat niet uit de Bomenverordening. Het algemeen bestuur heeft verder bij zijn afweging mogen betrekken dat in de omgeving van het tennispark een grote diversiteit aan bomen bestaat. Het heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat om die reden geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de diversiteit aan bomen in het stadsdeel met de opgelegde herplantplicht niet in stand wordt gehouden.

Met de herplantplicht kon aldus voldoende worden voorzien in de natuur- en milieuwaarden en de waarden van stadsschoon.

Niet aannemelijk is geworden dat de omstandigheid dat de coniferen zes meter hoog kunnen worden een zodanig negatief effect heeft op de woon- en leefomgeving dat het college daarom met het oog op de waarden van leefbaarheid van de herplantplicht in de vorm van een coniferenhaag had moeten afzien.

De door de Vereniging gestelde omstandigheid dat de kap van de bomen niet noodzakelijk is, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot het oordeel dat het algemeen bestuur om die reden de gevraagde omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen. Het ontbreken van de noodzaak van kap is in artikel 5 immers niet als weigeringsgrond opgenomen. In de uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6369, waarin de rechtbank wel inhoudelijk is ingegaan op de vraag of kap van bomen noodzakelijk was en waarnaar de Vereniging heeft verwezen, ziet de Afdeling, geen grond voor een ander oordeel.

Niet in geschil is dat in de Structuurvisie Amsterdam 2040 de bomen van het tennispark als onderdeel van de Hoofdgroenstructuur zijn aangewezen. Als al strijd zou bestaan met het in de Structuurvisie neergelegde beleid, bestaat daarin echter geen aanleiding voor het oordeel dat het algemeen bestuur de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen. Strijd met de Structuurvisie is immers niet opgenomen als weigeringsgrond in artikel 5 van de Bomenverordening, die immers een algemeen verbindend voorschrift is.

Gezien het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de verplichting tot plant van een haag met coniferen van 2 m hoogte in voldoende mate wordt voorzien in natuur- en milieuwaarden. Het heeft derhalve de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017

163.