Uitspraak 201609418/2/R6


Volledige tekst

201609418/2/R6.
Datum uitspraak: 25 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Veghel,

en

de raad van de gemeente Veghel (thans: Meierijstad),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2016, met kenmerk 88.421, heeft de raad het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek 2016" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2017, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, en [belanghebbende], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om 97 woningen te bouwen op een terrein in het noordoosten van Veghel, tussen de bestaande woonwijk ‘Bunders’ en de Udenseweg. Met de vaststelling van het plan beoogt de raad het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek" te herstellen, nadat het in de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1340) is vernietigd.

3. [verzoeker] en anderen wonen allen in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied. Zij kunnen zich met name niet met het plan verenigen, omdat zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de voorziene ontwikkeling. Zij voeren onder meer aan dat het besluit in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), dat het plan onaanvaardbare verkeershinder in de nabijheid van hun woningen zal veroorzaken en dat onzeker is dat het plan voorziet in voldoende waterberging om te compenseren voor de toename aan verharding die het plan mogelijk maakt.

Omdat op basis van dit plan een omgevingsvergunning kan worden verleend met mogelijk onomkeerbare gevolgen, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig bij het verzoek.

Besluit ruimtelijke ordening

4. [verzoeker] en anderen betogen dat het besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zij stellen onder meer dat de actuele regionale behoefte waarvan het plan is uitgegaan in combinatie met de mogelijkheid om binnen bestaand stedelijk gebied te voorzien in die behoefte, onjuist is.

4.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins […]."

4.2. Op pagina 16 van de plantoelichting staat dat de Regio Uden-Veghel en met name de gemeente Veghel gedurende de planperiode te maken heeft met de noodzaak tot uitbreiding van de woningvoorraad met 314 woningen. Op pagina 17 van de plantoelichting staat dat de ontwikkeling van de 97 woningen die het plan buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, kan worden verantwoord, omdat de huidige zogenoemde harde plancapaciteit binnen de gemeente van 1.746 woningen en de inbreidingsmogelijkheden - bouwmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied - van 550 woningen, gezamenlijk niet voldoen aan de regionale behoefte van 2.610 woningen. De ruimte voor uitbreiding uit de huidige zachte plancapaciteit bedraagt dus 314 woningen, zo staat in de plantoelichting.

De genoemde aantallen zijn gebaseerd op de "Regionale agenda Wonen deel A" van het regionaal ruimtelijk overleg Noordoost-Brabant van 3 december 2015 (hierna: de Regionale agenda) en het Woningbouwprogramma Veghel van voorjaar 2016 (hierna: het Woningbouwprogramma).

4.3. De voorzieningenrechter constateert dat in tabel 3 van de Regionale agenda staat dat de geprognosticeerde benodigde capaciteit aan woningen in Veghel in de periode 2015 t/m 2024 2.610 is. Dit aantal volgt uit de opgave op basis van de prognose uit 2014 van 2.320 woningen plus de verwachte sloop van woningen van 290 woningen. In tabel 6 van de Regionale agenda staan de regionale woningbouwafspraken van Noordoost-Brabant van 2015-2025. In deze tabel staat als netto toe te voegen aantal woningen aan de woningvoorraad in Veghel in de genoemde periode het aantal van 2.320 woningen. Verder kan uit de Regionale agenda worden opgemaakt dat het regionaal ruimtelijk overleg instemt met de regionale (netto) woningbouwafspraken voor de periode 2015-2025, zoals opgenomen in tabel 6.

Uit de stukken, noch uit het ter zitting verhandelde blijkt waarom aan het aantal van 2.320 woningen dat de (netto) capaciteit betreft in de gemeente het aantal van 290 te slopen woningen kan worden toegevoegd binnen de bestaande regionale afspraken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de sloop van een woning op zichzelf niet behoeft te resulteren in een afname van de (plan)capaciteit op de desbetreffende locatie.

Verder hebben [verzoeker] en anderen gesteld en onderbouwd dat de raad van een onjuiste harde plancapaciteit is uitgegaan. Reeds op de peildatum van 1 januari 2015 die is gehanteerd, is de capaciteit volgens hen niet 1.746 maar 1.773 woningen, omdat het bestemmingsplan Veghel Zuid de mogelijkheid biedt om 70 woningen te bouwen in plaats van het door de raad gehanteerde aantal van 43. Deze aantallen heeft de raad niet weersproken.

Verzoekers wijzen daarnaast op ontwikkelingen die na 1 januari 2015 hebben plaatsgevonden, maar het is ter zitting niet duidelijk geworden in hoeverre de raad deze had moeten betrekken bij de vaststelling van het plan, zodat de voorzieningenrechter deze ontwikkelingen in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening buiten beschouwing laat.

4.4. Uit het voorgaande leidt de voorzieningenrechter voorshands het volgende af. Gelet op de harde plancapaciteit van 1.746 woningen die in de plantoelichting is genoemd, kan binnen de regionale afspraken die de raad heeft gehanteerd, uitgegaan worden van een behoefte aan 2.320 woningen en inbreidingsruimte voor 550 woningen. Dan zou er ruimte overblijven voor 2.320 min 1.746 min 550, is 24 woningen buiten het bestaand stedelijk gebied. Dat is minder dan de 97 woningen waarin het plan voorziet. Daarnaast is de raad mogelijk uitgegaan van een kleinere harde plancapaciteit dan daadwerkelijk aanwezig is, zodat binnen de afspraken mogelijk geen ruimte bestaat voor deze 24 woningen.

Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad niet adequaat beschreven dat een actuele regionale behoefte bestaat aan 97 woningen, te bouwen buiten het bestaand stedelijk gebied. Derhalve is naar het voorlopig oordeel niet voldaan aan het vereiste van artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro.

Verkeersafwikkeling

5. [verzoeker] en anderen stellen dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat de verkeersafwikkeling in de bestaande wijk Bunders met de toevoeging van 97 woningen niet in het gedrang komt. In dit verband stellen zij onder meer dat de wegprofielen van de Bisamweide, de Vossenweide en de Buitenweide, drie van de wegen die gebruikt worden voor de verkeersafwikkeling van en naar de voorziene woningen, smaller zijn dan in de zogeheten "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (hierna: ASVV) wordt aanbevolen. Hierbij worden de uitwijkmogelijkheden verder beperkt door boom- en plantvakken en door geparkeerde auto’s. Zij vrezen daarom dat zij te maken zullen krijgen met een onevenredige overlast door het autoverkeer dat van en naar de te bouwen woningen zal rijden.

5.1. Ten behoeve van het plan heeft Croonenburo 5 in opdracht van de beoogde ontwikkelaar van de woningen een verkeerstoets opgesteld. In deze toets wordt geconcludeerd dat de toevoerwegen voldoende capaciteit hebben om het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie veilig te kunnen verwerken.

De voorzieningenrechter stelt vast dat in de verkeerstoets staat dat de Vossenweide en de Buitenweide smaller zijn dan het aanbevolen minimale profiel in de ASVV. Over de vraag of als gevolg hiervan verkeershinder valt te verwachten, staat in deze toets dat de aanwezige rabatstroken veel uitwijkmogelijkheden bieden, zodat tegemoetkomend verkeer kan uitwijken. Uit de verkeerstoets blijkt echter niet dat de situatie ter plaatse is onderzocht. Weliswaar staat in dit rapport dat het wegennet in de omgeving vergelijkbare profielen en intensiteiten heeft als voorzien en dat daar geen problemen ten aanzien van de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid bestaan, maar deze stelling wordt niet met gegevens onderbouwd.

Verzoekers hebben daarentegen aangevoerd dat de uitwijkmogelijkheden beperkt zijn vanwege bestaande plantvakken en geparkeerde auto’s op de rabatstroken. Dit standpunt hebben zij onderbouwd aan de hand van een Verkeerskundig onderzoek dat in hun opdracht door het Bureau "Integraal Verkeersadvies" is uitgevoerd en fotomateriaal dat ter zitting is getoond. In het Verkeerskundig onderzoek is ook vermeld dat het smalle wegprofiel blijkbaar in de bestaande situatie met slechts 18 woningen al tot zoveel problemen heeft geleid op de Buitenweide, dat de gemeente op grote delen daarvan een parkeerverbod heeft ingesteld, dit in tegenspraak met de door de gemeente gehanteerde parkeernormen.

De raad heeft geen reactie gegeven op het Verkeerskundig onderzoek. Gelet hierop geeft het door [verzoeker] en anderen aangevoerde aanleiding voor het voorlopige oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat het verkeer zonder onevenredige overlast en voldoende veilig van en naar de voorziene woningen kan worden afgewikkeld.

Watertoets

6. [verzoeker] en anderen stellen dat ter compensatie voor de verharding die het plan mogelijk maakt op grond van de in 2015 gewijzigde beleidsregels over watercompensatie van het waterschap, moet worden voorzien in een bergingscapaciteit van 1.300 m3. Ten onrechte is volgens hen echter voorzien in een berging van 560 m3.

6.1. In de plantoelichting staat onder verwijzing naar de "Actualisatie Waterhuishoudkundig plan" van 11 oktober 2012, opgesteld door bureau Geofox-Lexmond, het volgende vermeld over de benodigde berging voor water. Het verhard oppervlakte zal toenemen met circa 21.680 m2. De conform het beleid van het waterschap benodigde wateropgave is berekend met behulp van de tool hydrologisch neutraal ontwikkelen van waterschap Aa en Maas (hierna: de HNO tool) en bedraagt voor extreme neerslag 511 m3. In de Actualisatie Waterhuishoudkundig plan wordt ervan uitgegaan dat binnen de bestemming "Groen" een hemelwatervoorziening in de vorm van oppervlaktewater kan worden gerealiseerd. Op basis van de berekeningen met de HNO tool wordt geconcludeerd dat de voorgestelde hemelwatervoorziening over voldoende capaciteit beschikt om het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak van het plangebied te kunnen bergen. Met het voorgestelde hemelwatersysteem wordt de locatie volledig hydrologisch neutraal ontwikkeld, zo staat in de Actualisatie Waterhuishoudkundig plan.

6.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Actualisatie Waterhuishoudkundig plan dateert van 11 oktober 2012 en mede gebaseerd is op een berekening met de HNO tool van 9 april 2010. Nu deze waterparagraaf niet van recente datum is en de keur van het waterschap met de bijbehorende hydrologische uitgangspunten voor het afvoeren van water nadien is gewijzigd, kan bij gebreke van een nadere toelichting niet zonder meer worden uitgegaan van deze watertoets.

De raad heeft in de beantwoording van de ingediende zienswijzen gesteld dat het plan eveneens is getoetst aan de Beleidsregels Keur 2015 van het waterschap, te weten de (nieuwe) beleidsregel 13, op grond waarvan voor een plan van deze omvang maatwerk is vereist. De raad heeft gesteld dat het waterschap AA en Maas de waterparagraaf akkoord heeft bevonden. Uit de stukken die aan het plan ten grondslag liggen, blijkt hiervan echter niet.

Gelet hierop geeft het door [verzoeker] en anderen aangevoerde aanleiding voor het voorlopige oordeel dat de raad het standpunt dat is verzekerd dat het plan voldoende ruimte biedt voor de vereiste watercompensatie van de verharding die het plan mogelijk maakt onvoldoende heeft onderbouwd.

7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen.

8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Veghel, thans Meierijstad, van 20 oktober 2016, kenmerk 88.421, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek 2016";

II. veroordeelt de raad van de gemeente Veghel, thans Meierijstad, tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.030,90 (zegge: duizenddertig euro en negentig cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III. gelast dat de raad van de gemeente Veghel aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Scheele
Voorzieningenrechter Griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017

723.