Uitspraak 201508735/1/A3


Volledige tekst

201508735/1/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2015 in zaak nr. 15/2889 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2014 heeft de minister aan [appellant], handelend onder de naam [bedrijf], een bestuurlijke boete opgelegd van € 12.900,--.

Bij besluit van 13 maart 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 25 september 2014 herroepen en de boete verlaagd tot € 10.500,--.

Bij uitspraak van 13 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Koornwinder, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Sarwari, mr. F.D.R. van Motman, bc. J.C. Talen en mr. M. Schwank, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] had een eenmanszaak, [bedrijf]. Onder de naam van [bedrijf] heeft [appellant] een opdracht van [persoon 1] aangenomen om twee rookafvoerpijpen aan de zijgevel van haar woning aan de [locatie 1] te [plaats] te verwijderen. Op 13 maart 2014 heeft [appellant] een asbesthoudende rookafvoerpijp verwijderd waarna buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente […] de werkzaamheden hebben stilgelegd. De Inspectie SZW heeft een onderzoek naar de werkzaamheden ingesteld en daarbij vastgesteld dat [appellant] artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en verscheidene voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) heeft overtreden. Bij besluit van 25 september 2014 heeft de minister aan [appellant] een boete opgelegd van € 12.900,--. Bij besluit van 13 maart 2015 heeft de minister de boete verlaagd tot € 10.500,--. De activiteiten van [bedrijf] zijn inmiddels gestaakt.

Wet- en regelgeving

2. Voor de tekst van de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.

Hoger beroep [appellant]

3. De minister heeft aan het besluit van 25 september 2014 het op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van de Inspectie SZW van 15 mei 2014 ten grondslag gelegd. Daarin zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek door een arbeidsinspecteur naar mogelijke overtredingen door [appellant] van de Arbowet en het Arbobesluit. Bij dit onderzoek heeft de arbeidsinspecteur het verslag van buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Zandvoort van 13 maart 2014 en het controleverslag toezichthouders van de Milieudienst IJmond van 13 mei 2014 in aanmerking genomen. In deze verslagen zijn de onderzoeksbevindingen over de verwijdering van een asbesthoudende rookafvoerpijp aan de zijgevel van de woning aan de [locatie 1] neergelegd. In het boeterapport wordt geconcludeerd dat [appellant] artikel 10 van de Arbowet en de artikelen 4.45, eerste lid, 4.47c, eerste lid, 4.51a, derde lid, 4.54a, eerste lid, 4.54d, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit heeft overtreden.

In het verslag van de buitengewoon opsporingsambtenaren staat dat zij op 13 maart 2014 in de steeg naast de woning een persoon hebben aangetroffen met vermoedelijk een asbesthoudende rookafvoerpijp in zijn handen. Een tweede persoon is aangetroffen met een verlengstuk van de verwijderde rookafvoerpijp. Zij zagen dat de rookafvoerpijpen aan de zijgevel van de woning, die vermoedelijk asbest bevatten, niet volgens de geldende voorschriften werden verwijderd en dat er geen maatregelen waren getroffen om gevaar voor de omgeving en de volksgezondheid te beperken of te voorkomen. Desgevraagd hebben beide personen, die zich hebben gelegitimeerd als [appellant], directeur van het bedrijf [bedrijf], en [persoon 2], bevestigd dat het om asbesthoudende rookafvoerpijpen ging en dat zij niet over een vergunning en certificaat beschikten om asbest te verwijderen en te vervoeren. Zij verklaarden dat zij de opdracht voor het verwijderen van de twee rookafvoerpijpen van de bewoonster van de woning, [persoon 1], hadden aangenomen. De buitengewoon opsporingsambtenaren hebben [appellant] en [persoon 2] gesommeerd de werkzaamheden direct te stoppen, de verwijderde rookafvoerpijp in plastic zakken in te pakken en weer in de steeg te leggen. [persoon 1] heeft desgevraagd bevestigd dat zij via een website de opdrachtgeefster van [bedrijf] was, zo staat in het verslag.

Naar aanleiding van de bevindingen van de buitengewoon opsporingsambtenaren hebben toezichthouders van de Milieudienst IJmond op 13 maart 2014 ter plaatse van de woning een controle uitgevoerd. In het controleverslag staat dat op de plek waarboven de verwijderde rookafvoerpijp zich bevond grijze cementschilfers en stofresten lagen. Enkele schilfers en soortgelijke schilfers die op het trottoir voor de woning aan de [locatie 2] zijn aangetroffen, waar volgens een buitengewoon opsporingsambtenaar een onderdeel van de rookafvoerpijp onverpakt heeft gelegen, zijn in een plastic zak als monster veiliggesteld. Desgevraagd heeft [persoon 1] de toezichthouders medegedeeld dat de verwijderde rookafvoerpijp in haar woning lag. In de woning hebben de toezichthouders daarvan monsters genomen. De monsters zijn ter analyse afgegeven bij BK Asbest te IJmuiden en uit het analyserapport, dat als bijlage bij het controleverslag is gevoegd, volgt dat alle monsters asbest bevatten. Daarnaast staat in het controleverslag dat na raadpleging van de website van de Stichting Certificatie Asbest is vastgesteld dat [bedrijf] niet over een certificaat als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit beschikt om asbest te verwijderen. Daarnaast was de verwijdering van asbest niet gemeld bij het Omgevingsloket online. Voorts staat in het controleverslag dat [persoon 1] een asbestinventarisatierapport van Klaver Asbestinventarisaties en Advies van 14 april 2014 (hierna: inventarisatierapport) heeft overgelegd. Uit het asbestinventarisatierapport volgt dat het deel van de verwijderde rookafvoerpijp dat nog uit de zijgevel steekt asbest bevat, evenals de nog aanwezige rookafvoerpijp. Deze rookafvoerpijpen bevatten 10-15% chrysotiel (wit asbest) en 2-5% amosiet (bruin asbest). Verwijdering van de aanwezige rookafvoerpijp is ingedeeld in risicoklasse 2.

4. De minister heeft bij besluit van 25 september 2014 aan [appellant] een boete van € 12.900,-- opgelegd wegens overtreding van artikel 10 van de Arbowet en de artikelen 4.45, eerste lid, 4.47c, eerste lid, 4.51a, derde lid, 4.54a, eerste lid, 4.54d, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit. Daarbij heeft de minister gemotiveerd dat een zelfstandige, zoals [appellant], op grond van artikel 9.5 van het Arbobesluit verplicht is tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in deze bepalingen.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit bedraagt € 1.800,--. De werkmethode van [appellant] was niet zodanig ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of dat er geen asbeststof in de lucht vrijkwam. Hierdoor werd de concentratie asbeststof niet zo laag mogelijk gehouden en was er sprake van blootstelling aan asbeststof.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.45, eerste lid, in samenhang gelezen met het tweede lid, onder d, van het Arbobesluit bedraagt € 1.800,--. De verwijderde asbesthoudende rookgasafvoerbuizen zijn niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.47c, eerste lid, van het Arbobesluit bedraagt € 300,--. [appellant] heeft niet uiterlijk twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden melding gedaan aan een daartoe aangewezen ambtenaar.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit bedraagt € 600,--. Na de werkzaamheden is ter plaatse van de woning geen visuele inspectie uitgevoerd door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit bedraagt € 300,--. Voorafgaande aan de werkzaamheden heeft [appellant] de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten niet geïnventariseerd.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.54d, eerste lid van het Arbobesluit bedraagt € 2.700,--. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door [appellant], handelend onder de naam [bedrijf], terwijl dit bedrijf daartoe niet gecertificeerd is.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid van het Arbobesluit bedraagt € 2.700,--. De werkzaamheden werden niet verricht door of onder toezicht van een daartoe gecertificeerde persoon.

Het boetebedrag voor overtreding van artikel 10 van de Arbowet bedraagt € 2.700,--. Tijdens de werkzaamheden ontstond gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van derden en [appellant] heeft geen doeltreffende maatregelen getroffen ter voorkoming van dat gevaar.

Bij besluit van 13 maart 2015 heeft de minister de boete verlaagd tot € 10.500,--. Volgens de minister is overtreding van artikel 4.45, eerste lid, in samenhang gelezen met het tweede lid, onder d, en artikel 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit niet komen vast te staan.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden. Daartoe voert hij aan dat in het inventarisatierapport als conclusie wordt vermeld dat de aangetroffen asbesthoudende toepassingen geen gevaar vormen voor de gebruiker of de bewoner van het bouwwerk of object en verwijderd kunnen worden in het kader van sloop en/of renovatie. Daarnaast stelt hij dat hij de verwijderde afvoerpijp nat heeft gehouden om te voorkomen dat de concentratie van asbestvezels in de lucht zou toenemen en dat de concentratie niet is toegenomen.

Ook betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij artikel 10 van de Arbowet heeft overtreden. Daartoe voert hij aan dat de besmetting van het trottoir met asbest niet het gevolg is van de verwijdering van de rookafvoerpijp van de zijgevel van de woning. De besmetting is ontstaan doordat [persoon 1] de onderdelen van de rookafvoerpijp uit de naastgelegen steeg heeft gehaald en in haar woning heeft gelegd.

5.1. Voor zover [appellant] stelt dat de conclusie van het inventarisatierapport dat de aangetroffen asbesthoudende toepassingen geen gevaar vormen, betrekking heeft op de verwijderde rookgasafvoerbuis, is deze stelling onjuist. Uit het inventarisatierapport blijkt dat het om de rookafvoerpijp gaat die nog aan de zijgevel van de woning vastzit. De minister heeft onder verwijzing naar het boeterapport toegelicht dat, zolang deze rookafvoerpijp niet wordt afgebroken en intact blijft, geen gevaar bestaat dat asbest vrijkomt. Deze rookafvoerpijp is namelijk in redelijke staat en de asbest in die buis is hechtgebonden.

Nu [appellant] voornemens was een asbesthoudende rookafvoerpijp te verwijderen had hij op grond van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit preventieve maatregelen moeten nemen om de concentratie van asbestvezels in de lucht zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, te houden. Dat volgens [appellant] de concentratie van asbestvezels in de lucht niet is toegenomen neemt niet weg dat hij die maatregelen niettemin had moeten nemen. Voor zover hij stelt dat hij de rookafvoerpijp voorafgaand aan de verwijdering nat heeft gemaakt, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat die maatregel onvoldoende is. Daarbij is van belang dat de minister heeft toegelicht dat ondanks het natmaken van die rookafvoerpijp bij een breuk of beschadiging asbest in de lucht vrijkomt. Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat [appellant] artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden.

5.2. Vaststaat dat [appellant] een asbesthoudende rookafvoerpijp van de zijgevel van de woning van [persoon 1] heeft verwijderd. De minister heeft aannemelijk gemaakt dat voor de bewoners van de woning in de directe nabijheid van de werkzaamheden in de steeg gevaar is ontstaan, daargelaten de vraag wie verantwoordelijk is voor de besmetting van het trottoir. Nu gevaar kon ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van derden had [appellant], gelet op artikel 10 van de Arbowet, doeltreffende maatregelen moeten nemen ter voorkoming van dat gevaar. Nu [appellant] deze maatregelen heeft nagelaten heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] artikel 10 van de Arbowet heeft overtreden.

5.3. Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoogte van de boete in overeenstemming is met de ernst van de overtredingen. De werkzaamheden hebben slechts tien minuten geduurd en derden zijn daarbij niet benadeeld. De Milieudienst IJmond heeft volstaan met een waarschuwing en geen boete opgelegd voor overtreding van diverse wettelijke voorschriften. Daarnaast was [appellant] een kleine zelfstandige en heeft hij zijn bedrijf moeten beëindigen. Ook betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister hem de overtredingen van de voorschriften van het Arbobesluit terecht volledig heeft verweten. Hij stelt dat [persoon 1] hem heeft medegedeeld dat voor de verwijdering van de rookafvoerpijpen instemming van de gemeente was verkregen en dat hij van die mededeling mocht uitgaan. Ook zou [persoon 1] melding bij de gemeente hebben gedaan, zodat [appellant] ervan mocht uitgaan dat een inventarisatie van de aanwezigheid van asbest niet nodig was. Daarnaast stelt [appellant] dat de gemeente [persoon 1] niet heeft geïnformeerd dat alleen een daartoe gecertificeerd bedrijf de werkzaamheden mag verrichten. Daarentegen mocht [persoon 1] zelf de rookafvoerpijpen na verpakking bij het gemeentelijke afvalinzamelpunt inleveren. Voor zover [appellant] in zoverre niet verwijtbaar heeft gehandeld, heeft hij evenmin verwijtbaar gehandeld ten aanzien van de plicht om de werkzaamheden onder toezicht van een daartoe gecertificeerde persoon te doen plaatsvinden. Verder stelt [appellant] dat hij wel inspanningen heeft verricht om de concentratie van asbest in de lucht zo laag mogelijk te houden en dat hij de overtredingen niet met opzet heeft begaan. Ook heeft hij instructies nageleefd en zich niet eerder schuldig gemaakt aan de overtredingen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister de boete had moeten verlagen.

6.1. De minister moet ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij de aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van een boete, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.

De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.

6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de overtredingen ernstig zijn, omdat een geringe blootstelling aan asbest kan leiden tot een zeer ernstige ziekte waarvoor geen genezing bestaat en dat emissie van asbest niet ongedaan kan worden gemaakt. Dat hij een kleine zelfstandige was en de werkzaamheden kort hebben geduurd doet aan de ernst niet af. Dat de Milieudienst IJmond heeft volstaan met een waarschuwing, neemt niet weg dat de minister een eigen beoordeling maakt van de ernst van de overtredingen.

6.3. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt wordt van boeteoplegging afgezien. Hiertoe moet de werkgever of zelfstandige aannemelijk maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te verlagen.

Vaststaat dat [appellant] ten tijde van het aannemen van de opdracht om de rookafvoerpijpen te verwijderen ervan op de hoogte was dat die rookafvoerpijpen asbest bevatten. Deze informatie was vermeld in de advertentie van [persoon 1] van 11 maart 2014. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het op de weg van [appellant] als zelfstandige lag om zich op de hoogte te stellen van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het verwijderen van asbesthoudende materialen. [appellant] mocht daarbij niet zonder meer uitgaan van de mededelingen die [persoon 1] aan hem zou hebben gedaan. Nu [appellant], gelet op overweging 5.1 en 5.2, onvoldoende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van de verwezenlijking van de risico’s van de asbestverwijderingswerkzaamheden voor de veiligheid en gezondheid, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister er terecht van uit is gegaan dat [appellant] verwijtbaar heeft gehandeld.

6.4. De minister heeft reeds rekening gehouden met de omvang van het voormalige bedrijf van [appellant] en de hoogte van de boete op grond van artikel 1, achtste lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving vastgesteld op 10% van de normbedragen. Hierna zal worden bezien of er in dit geval zodanige omstandigheden zijn dat een verdergaande verlaging niettemin passend en geboden is.

De minister heeft een boete van € 1.800,-- opgelegd wegens overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit, welke bepaling ziet op de bescherming van werknemers. [appellant] heeft de werkmethoden als bedoeld in artikel 4.45, tweede lid, onder a, van het Arbobesluit niet zodanig ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of in de lucht vrijkwam. Daardoor werd de concentratie aan asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk gehouden en vond blootstelling aan asbeststof plaats. Voorts heeft de minister een boete van € 2.700,-- opgelegd wegens overtreding van artikel 10 van de Arbowet. In de onmiddellijke omgeving van de werkzaamheden kon gevaar ontstaan voor de veiligheid of gezondheid van derden, terwijl [appellant] geen doeltreffende maatregelen heeft genomen om het vrijkomen van asbest te voorkomen. Nu deze overtredingen in nauw verband tot elkaar staan en wat de strekking betreft in hoge mate overeenkomen, acht de Afdeling het passend en geboden om de door de minister opgelegde boete van € 10.500,00 te verlagen met € 1.800,--, het laagste boetebedrag van beide overtredingen, en op € 8.700,-- vast te stellen. Het betoog slaagt.

Conclusie

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 13 maart 2015 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Nu het besluit van 25 september 2014 hetzelfde gebrek bevat, zal de Afdeling dit besluit herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

8. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2015 in zaak nr. 15/2889;

III. verklaart het beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 maart 2015, kenmerk WBJA/JA-SVA/1.2014.1951.001;

V. herroept het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 september 2014, kenmerk 071402435/03;

VI. bepaalt dat het bedrag van de boete aan [appellant] wordt vastgesteld op € 8.700,00 (zegge: achtduizend zevenhonderd euro);

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.970,00 (zegge: tweeduizend negenhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Borman w.g. Man
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017

629.


BIJLAGE

Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 10

Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar.

Artikel 16

[…].

7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangewezen voorschriften van deze wet of de daarop berustende bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden, dan wel noodzakelijk zijn ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, zich mede richt tot:

a. een zelfstandige;

[…].

Arbeidsomstandighedenbesluit

§ 3. Voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten

Artikel 4.44. Risicoklasse 1

Deze paragraaf is van toepassing, indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat de concentratie van asbestvezels in de lucht, waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld, lager is dan of gelijk is aan de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46.

Artikel 4.45 Preventieve maatregelen

1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.

2. Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:

a. de werkmethoden zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt;

[…].

Artikel 4.46 Grenswaarden

1. De concentratie van asbestvezels van het type chrysotiel overschrijdt niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.

2. De concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet overschrijdt gezamenlijk niet de grenswaarde van 10.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.

[…].

Artikel 4.47c Melding

Uiterlijk twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden wordt door de werkgever melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder. Deze melding bevat tenminste een beknopte beschrijving van:

a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;

b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;

c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentraties asbestvezels in de lucht in een risicoklasse;

d. het aantal betrokken werknemers;

e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;

f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken.

§ 6. Certificatie

Artikel 4.54a Asbestinventarisatie

In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

[…].

Artikel 4.54d Deskundigheid bij het werken met asbest

1. De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:

a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;

[…].

5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

[…].

Hoofdstuk 9. Verplichtingen, strafbare feiten, overtredingen, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.5 Verplichtingen van zelfstandigen en meewerkende werkgevers

1. Een zelfstandige en een werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

[…];

c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1c, 4.1d, 4.3, tweede, derde en vierde lid, 4.5, 4.8, 4.9, 4.10, tweede en derde lid, 4.16, tweede, derde en vierde lid, 4.17, 4.19, 4.45, 4.46, 4.47b, 4.47c, eerste lid, onderdelen a en e, 4.48a, tweede lid, onderdelen b en c, en vierde lid, 4.51a, eerste en derde tot en met vijfde lid, 4.54, 4.54a, met inachtneming van artikel 4.54b, 4.54d, 4.58, 4.59, 4.60, 4.61, 4.61a, 4.61b, 4.62b, 4.87, 4.87a, 4.87b, 4.89, 4.94, 4.95, 4.108, 4.109, en 9.15, onder a, sub 1° tot met 4°, en onder b;

[...];

g. van de wet: de artikelen 10, 11 en 32.

Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving, zoals dit luidde ten tijde van belang

Artikel 1. Boeteoplegging

[…].

8. De in het derde lid genoemde normbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven of instellingen van geringere omvang geldt het volgende:

a. bedrijven of instellingen met minder dan 5 werknemers betalen 10 procent;

[…].