Uitspraak 201600119/1/R2 en 201600120/1/R2


Volledige tekst

201600119/1/R2 en 201600120/1/R2.
Datum uitspraak: 6 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te Rossum, gemeente Maasdriel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Rossum, gemeente Maasdriel, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Rossum, gemeente Maasdriel, en anderen,
4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te Rossum, gemeente Maasdriel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),

en

1. het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
2. de raad van de gemeente Maasdriel,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2015 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Rossum herziening 2014, Weteringshoek" hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld (hierna: het besluit hogere waarden).

Bij besluit van 12 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Rossum herziening 2014, Weteringshoek" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen beide besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld. [appellant sub 4] heeft tegen het besluit van 12 november 2015 beroep ingesteld.

De raad heeft verweerschriften ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Grekas B.V., een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 24 mei 2016, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], allen vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, en de raad, vertegenwoordigd door A.P.M. Aarts, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Den Bosch, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Grekas, vertegenwoordigd door mr. F. van der Heijden, advocaat te Amsterdam, L.P.J. Timmermans en ing. M.H.M. van Kesteren, gehoord.

Overwegingen

Het geschil

1. Het plan voorziet in de bouw van een woonwijk van maximaal 73 woningen ter plaatse van een perceel waar voorheen een tuinbouwbedrijf was gevestigd. De gronden zijn in eigendom van en worden ontwikkeld door Grekas. Het plangebied ligt aan de rand van de kern Rossum en wordt in het noorden begrensd door de Hogeweg en in het zuiden door de Weteringshoek. Ten behoeve van het plan zijn voor de woningen die langs deze wegen zijn voorzien vanwege het verkeerslawaai hogere waarden vastgesteld.

Appellanten exploiteren allen een bedrijf op het bedrijventerrein Weteringshoek. Dit bedrijventerrein ligt ten zuiden van het plangebied. [appellant sub 1] exploiteert een metaalbewerkingsbedrijf (fijnmechanica), [appellant sub 2] en anderen een metaalbewerkingsbedrijf, [appellant sub 3] en anderen een timmer- en restauratiebedrijf en [appellant sub 4] een interieurbouwbedrijf. De bezwaren van appellanten zijn hoofdzakelijk ingegeven vanuit de vrees ten gevolge van de in het plan voorziene woningen te worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen richten zich in de eerste plaats tegen het besluit hogere waarden. Hierna worden eerst deze beroepen behandeld (2). Voorts komen zij en [appellant sub 4] op tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" dat in de 73 woningen voorziet. Bovendien kunnen zij zich niet verenigen met de mogelijkheden die de in artikel 6, lid 6.2.2, van de planregels vervatte wijzigingsbevoegdheid biedt. De beroepen tegen het plan worden na die tegen het besluit hogere waarden besproken (3-14).

Het besluit hogere waarden

2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen kunnen zich niet verenigen met het besluit van het college waarbij voor twaalf voorziene woningen aan de Hogeweg en de Weteringshoek hogere waarden zijn vastgesteld.

2.1. Het ontwerp van het besluit hogere waarden is blijkens de kennisgeving met ingang van 30 april 2015 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 11 juni 2015. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben geen zienswijze over dit ontwerpbesluit naar voren gebracht bij het college.

2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan beroep slechts worden ingesteld door de belanghebbende die over het ontwerpbesluit tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Hiervan is niet gebleken.

2.3. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit 29 september 2015 zijn derhalve niet-ontvankelijk.

Het plan

Intrekkingen

3. Ter zitting hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen de beroepsgronden dat in de verbeelding ten onrechte niet is vastgelegd waar de woningen zijn voorzien waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en dat de raad heeft miskend dat bedrijventerrein Weteringshoek mogelijk van rechtswege een gezoneerd bedrijventerrein betreft, ingetrokken.

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Crisis- en herstelwet

5. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.

5.1. Het plan maakt de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het plan.

Ontvankelijkheid

6. Het beroep tegen het plan van [appellant sub 2] en anderen voor zover dit is ingesteld door [appellante sub 2A], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Het beroep tegen het plan van [appellant sub 3] en anderen voor zover dit is ingesteld door [appellante sub 3A], steunt evenmin op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

6.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Hiervan is niet gebleken.

6.2. De beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 12 november 2015 zijn derhalve in zoverre niet-ontvankelijk.

7. Voorts steunt het beroep tegen het plan van [appellant sub 4] niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

7.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Hiervan is niet gebleken. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 4] dat het beroep is gericht tegen die onderdelen van het plan die bij de vaststelling zijn gewijzigd, overweegt de Afdeling dat geen plandelen, regels of aanduidingen gewijzigd zijn vastgesteld. Voor zover [appellant sub 4] in dit verband erop heeft gewezen dat de plantoelichting op enkele punten is aangepast, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen juridisch bindend deel is van het bestemmingsplan.

7.2. Het beroep van [appellant sub 4] tegen het besluit van 12 november 2015 is derhalve niet-ontvankelijk.

Gemeentelijk beleid

8. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid als neergelegd in de nota "Structuurvisie en plan-MER Maasdriel" (hierna: de structuurvisie). Zij stellen dat grootschalige woningbouwontwikkelingen als de onderhavige uitsluitend zijn toegestaan in de "groeikernen" die in de structuurvisie zijn aangewezen. Dergelijke ontwikkelingen mogen niet plaatsvinden in kleine kernen, zoals Rossum. In kleine kernen mogen slechts op zeer beperkte schaal woningen worden gebouwd, alleen om in de eigen woningbouwbehoefte te voorzien, teneinde de rust en ruimte te behouden.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat van strijd met de structuurvisie geen sprake is. Volgens de raad draagt het plan bij aan de instandhouding van het voorzieningenniveau in Rossum.

8.2. In de structuurvisie is vermeld dat teneinde het proces van afkalving van het voorzieningenniveau te stoppen, de gemeente Maasdriel ervoor kiest een onderscheid aan te brengen in ‘verzorgingskernen’ en ‘kleine kernen’.

De verzorgingskernen, Kerkdriel/Velddriel en Hedel/Ammerzoden, bieden een bundeling van voorzieningen. De verzorgingskernen hebben voor de langere termijn goede perspectieven voor vernieuwing en versterking. De kwantitatieve groei van de gemeente is geconcentreerd in deze grotere kernen door middel van traditionele woonwijken.

In de kleine kernen, zoals Rossum, zijn alleen basisvoorzieningen aanwezig. De nadruk ligt sterk op de woonfunctie alsmede op de instandhouding van de nog aanwezige voorzieningen en dorpsvernieuwing, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden. Elke kern kan groeien om in haar eigen behoefte te voorzien. Dit houdt in dat het is toegestaan te bouwen teneinde de voorzieningen in stand te houden en om een gezonde woningvoorraad te houden (starters en ouderenwoningen).

De gemeente Maasdriel streeft naar een bevolkingsgroei van 24.000 naar 26.000 in 2020 en een mogelijke doorgroei naar maximaal 29.000 in 2030. Het beleid is gericht op de bouw voor de eigen behoefte, maar ook voor mensen van buiten de gemeente.

In de structuurvisie is voorts vermeld dat de daarin genoemde programmatische aspecten tevens zijn geconcretiseerd en dat deze vertaald zijn in concrete plannen en projecten die in de structuurvisie zijn opgenomen. In de structuurvisie is als uitwerkingsproject 32 genoemd de bouw van 70 woningen aan de Weteringshoek.

8.3. Niet in geschil is dat Rossum in de structuurvisie is aangemerkt als een ‘kleine kern’. Uit de structuurvisie volgt dat het ‘kleine kernen-beleid’ is gericht op het instandhouden van het bestaande voorzieningenniveau in die kernen. Voorts volgt uit de structuurvisie dat hoewel woningbouw dient te worden geconcentreerd in de ‘verzorgingskernen’, dit onverlet laat dat ‘kleine kernen’ daarnaast kunnen groeien, voor zover dat bijdraagt aan de instandhouding van het niveau van de basisvoorzieningen, om aldus in de eigen behoefte te voorzien. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningen bijdragen aan het behalen van deze doelstelling voor Rossum. Zij neemt daarbij in aanmerking dat is gebleken dat met het plan onder andere is beoogd in de kern Rossum een gezonde woningvoorraad te behouden, nu, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, in de met de ontwikkelaar gesloten anterieure overeenkomst is geregeld dat 27 starterswoningen zullen worden gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met het beleid als verwoord in de structuurvisie.

Het betoog faalt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

9. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro).

Zij voeren hiertoe aan dat onvoldoende is onderbouwd dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Zij stellen dat de raad niet is uitgegaan van de meest actuele woningbehoefte- en woningmarktgegevens. Het meest actuele onderzoek voor de kwantitatieve behoefte betreft het onderzoek "Actualisatie woningmarktonderzoek 2014" van Companen van 10 juni 2014 (hierna: het onderzoek van Companen). Hieruit volgt dat in Rossum slechts behoefte bestaat aan 39 woningen in de periode 2014-2024. Gelet hierop worden teveel nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Zij stellen voorts dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe deze woningbouw zich verhoudt tot andere, eventueel al gerealiseerde, woningbouwplannen in de gemeente. Zij stellen tevens dat wat betreft de kwalitatieve woningbouwbehoefte onduidelijk is of behoefte bestaat aan relatief dure woningen, met een koopprijs boven de € 250.000. Niet duidelijk is voor welke doelgroep de voorziene woningen worden gebouwd.

Zij voeren daartoe voorts aan dat het plangebied buiten bestaand stedelijk gebied ligt en dat ten onrechte niet is onderbouwd dat binnen de kern Rossum niet door herstructurering, transformatie of anderszins kan worden voorzien in de woningen.

9.1. Ingevolge artikel 1.1.1, onder h, van het Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociale culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge het bepaalde onder i wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

9.2. Ingevolge artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening worden in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door het college van gedeputeerde staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma. In de plantoelichting is vermeld dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (hierna: het KWP) heeft vastgesteld waarin de afspraken tussen de provincie, de gemeenten en de regio’s in Gelderland over de woningbouw en de bestaande woningvoorraad voor tien jaar zijn vastgelegd. In de regio Rivierenland - waartoe Maasdriel behoort - mogen in de periode tot 2020 9.800 woningen worden gebouwd. Voorts heeft de raad gesteld dat op basis van in 2012 tussen provincie, regio en gemeenten aanvullend gemaakte afspraken de gemeente Maasdriel voor de periode tot 2020 een planvoorraad van 1.100 woningen mag hebben vanwege de berekende behoefte. Een dergelijke ‘doorlopende behoefte’ van ongeveer 100 woningen per jaar sluit aan bij de conclusie in het onderzoek van Companen, waaruit een behoefte aan ongeveer 1.075 woningen in de periode 2014-2025 volgt.

Op 30 januari 2014 is een actualisatie van het gemeentelijke woningbouwprogramma vastgesteld, genaamd "Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020". Het totale woningbouwprogramma voor alle kernen in Maasdriel bestaat uit 902 woningen voor de periode tot 2020. Voor de kern Rossum bedraagt dit 51.

Tussen de becijferde behoefte en de totale aantallen woningen in het woningbouwprogramma zit nog ‘ruimte’ voor bijna 200 woningen. Die ruimte is voor een deel opgevuld door in de kern Rossum niet 51 maar 73 woningen te realiseren.

9.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het in 2014 geactualiseerde woningbouwprogramma heeft mogen baseren. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het onderzoek van Companen, waar appellanten naar verwijzen, een onderzoek betreft dat aan de jaarlijkse herijking van het woningbouwprogramma ten grondslag wordt gelegd. Dat hieruit volgt dat in de periode 2014-2024 in Rossum slechts behoefte aan 39 woningen bestaat, maakt dat niet anders. In dit verband acht de Afdeling in de eerste plaats van belang dat de planperiode verder strekt dan 2024. Voorts heeft de raad naar voren gebracht dat het onderzoek van Companen betrekking heeft op de lokale behoefte, terwijl het gemeentelijk beleid tevens is gericht op het aantrekken van mensen van buiten de gemeente. In dit kader heeft de raad erop gewezen dat uit het onderzoek van Companen volgt dat in de gemeente Maasdriel sprake zal zijn van een toename van het aantal huishoudens.

Met betrekking tot de stelling dat onvoldoende inzichtelijk is hoe de in het plan voorziene woningen zich verhouden tot andere, eventueel reeds gerealiseerde, woningbouwplannen in de gemeente, heeft de raad toegelicht dat voor de in de "Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020" opgenomen woningen zogenoemde harde en zachte plannen bestaan.

Onder harde plannen verstaat de raad woningbouw die bij recht mogelijk is gemaakt en onder zachte plannen worden woningbouwplannen verstaan waarover de gemeente weliswaar in gesprek is, maar waarvoor nog geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. In dit verband heeft de raad gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het plan van de berekende 1.100 woningen waaraan in de gemeente Maasdriel behoefte zou zijn, uit het woningbouwprogramma van 902 woningen, 637 woningen waren omgezet in harde plancapaciteit, zodat de toentertijd resterende behoefte 265 woningen bedroeg. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit overzicht van harde en zachte woningbouwplannen zodanige onjuistheden bevat, dat de raad zich daarop niet in redelijkheid heeft mogen baseren. De raad heeft zich wat betreft de kwantitatieve behoefte dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de 73 in het plan voorziene woningen passen binnen de berekende behoefte en de behoefte op basis van het woningbouwprogramma.

9.4. Voorts is in de plantoelichting wat betreft de kwalitatieve behoefte vermeld dat in het geactualiseerde KWP voor nieuw te bouwen woningen een kwalitatieve doelstelling is opgenomen. Voor de Regio Rivierenland, waartoe Maasdriel en Rossum behoren, zijn enige uitgangspunten geformuleerd. Zo zullen de gemeenten in de Regio Rivierenland zich onder andere inspannen om te bereiken dat van de nieuw te bouwen woningen 46% de betaalbare segmenten betreft. Voorts is in de plantoelichting in dit verband gewezen op het flexibele karakter van het plan, dat voorziet in de bouw van vrijstaande, geschakelde en rijwoningen. Op basis hiervan wordt in de plantoelichting geconstateerd dat het plan voldoende mogelijkheden biedt om te bouwen binnen de regionaal afgestemde kwalitatieve doelstellingen en daarbij te voldoen aan de actuele vraag.

9.5. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan niet aan de kwalitatieve woningbouwdoelstellingen uit het KWP voldoet. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de bestemming "Woongebied" voor de gronden in het plangebied voorziet in verschillende typen woningen en dit slechts anders is voor het gedeelte van die gronden waaraan de aanduidingen "vrijstaand" en twee-aaneen" zijn toegekend.

9.6. Verder is in de plantoelichting vermeld dat het plangebied buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In dit verband is toegelicht dat niet het gehele woningbouwprogramma binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en dat dit ook geldt voor de kern Rossum. In de plantoelichting is uiteengezet dat binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Rossum geen mogelijkheden bestaan om de woningen te realiseren door hergebruik van bestaande gebouwen en/of benutting van beschikbare gronden. De raad heeft in aanvulling op hetgeen in de plantoelichting is vermeld gewezen op de toelichting bij het bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen" uit 2011. Hierin is vermeld dat binnen de bestaande kern Rossum nog maar beperkte woningbouwmogelijkheden resteren. De meeste inbreidingslocaties zijn inmiddels volgebouwd of worden momenteel volgebouwd. Tevens heeft de raad erop gewezen dat de kern Rossum is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het toevoegen van nieuwbouwwoningen wordt, in de meeste gevallen, hiermee niet verenigbaar geacht.

9.7. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in de plantoelichting onvoldoende is beschreven dat binnen bestaand stedelijk gebied niet in de behoefte kan worden voorzien door benutting van de beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

9.8. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het betoog dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, faalt.

Verkeer

10. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen een onaanvaardbare verkeerssituatie zal ontstaan op de Weteringshoek. Zij voeren hiertoe aan dat een deugdelijk onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de verkeersafwikkeling op deze weg ontbreekt. Zij stellen dat de Weteringshoek ten gevolge van de toename van het verkeer overbelast zal raken en vrezen dientengevolge een aantasting van de doorstroming van het verkeer.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor verkeersoverlast en een onaanvaardbare verkeerssituatie op de Weteringshoek niet behoeft te worden gevreesd. In dit verband heeft de raad erop gewezen dat op basis van de verkeersintensiteiten die zullen optreden bij realisatie van de beoogde ontwikkelingen een beoordeling van de aanvaardbaarheid van de toename van het verkeer ten gevolge van het plan heeft plaatsgevonden. De raad stelt zich op het standpunt dat die toename past binnen de wegcapaciteit van de Weteringshoek.

10.2. In het ten behoeve van het plan opgestelde onderzoeksrapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" van DGMR van 24 november 2014 (hierna: het rapport van 24 november 2014) is voor de wegen in de nabijheid van het plangebied de autonome verkeerssituatie in 2025 bepaald, dat wil zeggen de verkeersintensiteiten zonder de beoogde ontwikkelingen. Deze bedraagt op de Weteringshoek ongeveer 600 motorvoertuigbewegingen per etmaal (hierna: mvt/etm). In het rapport van 24 november 2014 is voorts de beoogde verkeerssituatie in 2025 berekend; dit betreft de verkeersintensiteiten inclusief de voorziene ontwikkelingen.

Die bedraagt op de Weteringshoek ongeveer 1.200 mvt/etmaal, waarvan ongeveer 600 mvt/etmaal zijn toe te rekenen aan de in het plan mogelijk gemaakte 73 woningen. De toekomstige verkeersintensiteiten zijn berekend aan de hand van de kencijfers van het CROW. Om een worst case inschatting te kunnen maken, is het weekdaggemiddelde naar een werkdaggemiddelde vertaald en is er van uitgegaan dat al het verkeer via de Weteringshoek gaat, terwijl ontsluiting van het plangebied via de Hogeweg ook een mogelijkheid is.

10.3. De Afdeling stelt vast dat ten behoeve van het plan onderzoek is verricht naar de verkeersintensiteiten op de Weteringshoek ten gevolge van het plan. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van 24 november 2014 in zoverre gebreken dan wel leemten in kennis vertoont en dat de raad zich derhalve in dit kader niet in redelijkheid daarop heeft mogen baseren. Uit het rapport van 24 november 2014 volgt dat als gevolg van het plan de verkeersintensiteiten op de Weteringshoek zullen toenemen. Volgens de raad passen de berekende verkeersintensiteiten van 1.200 mvt/etmaal evenwel ruim binnen de capaciteit van deze weg. De raad heeft in dit verband gesteld dat in de toegepaste Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV) van het CROW is opgenomen dat 5.000 tot 6.000 mvt/etm acceptabel zijn voor erftoegangswegen. Bovendien betreffen de berekende verkeersintensiteiten een worst case scenario, waarbij de becijferde verkeerstoename geheel via de Weteringshoek wordt afgewikkeld. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat de toekomstige verkeersintensiteiten passen binnen de wegcapaciteit van de Weteringshoek. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet zullen leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie.

Het betoog faalt.

Parkeren

11. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat de voorziene ontwikkelingen mogelijk leiden tot parkeeroverlast in het plangebied en de omgeving daarvan. Zij voeren hiertoe aan dat onduidelijk is of in het plangebied voldoende ruimte beschikbaar is om het aantal parkeerplaatsen te realiseren dat op grond van het plan is voorgeschreven. In dit kader wijzen zij erop dat in de verbeelding geen parkeervakken zijn ingetekend. Zij voeren verder aan dat onduidelijk is of voldoende ruimte bestaat voor de aanleg van parkeerplaatsen bij bedrijven aan huis, wanneer die mogelijk worden gemaakt op grond van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet leiden tot parkeeroverlast. Volgens de raad kunnen in het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd en is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.

11.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder a, van de planregels mogen op de gronden met de bestemming "Woongebied" in totaal maximaal 73 woningen worden gebouwd.

Ingevolge lid 6.1, aanhef en onder e zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen.

Ingevolge lid 6.5.4, onder c moeten per woning 2,0 parkeerplaatsen aanwezig zijn, waarvan 0,4 parkeerplaats per woning openbaar toegankelijk moet zijn.

Ingevolge lid 6.6.3, is het college bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen om het gebruik toe te staan van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen en aan en uitbouwen, voor een aan huis verbonden bedrijf, voor zover dit gebruik ondergeschikt is aan de woonfunctie en mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

[…]

d. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;

[…].

11.3. De Afdeling stelt vast dat het plan op de gronden met de bestemming "Woongebied" de aanleg van parkeerplaatsen mogelijk maakt. De Afdeling stelt voorts vast dat bij realisatie van de 73 woningen waarin het plan bij recht voorziet, op grond van artikel 6, lid 6.5.4, onder c, van de planregels in totaal 146 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. De raad stelt zich, onder verwijzing naar twee inrichtingsschetsen, op het standpunt dat in het plangebied, op eigen terrein en in de openbare ruimte, voldoende ruimte voor de aanleg van die parkeerplaatsen is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Zij neemt in dit verband in aanmerking dat in de schetsen twee mogelijke indelingen van het plangebied zijn weergegeven, waaruit volgt dat er voldoende ruimte is voor de realisatie van de woningen en 146 parkeerplaatsen.

Het betoog faalt.

11.4. De Afdeling stelt voorts vast dat bij toepassing van de in artikel 6, lid 6.6.3, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het gebruiken van ruimten voor een bedrijf aan huis, op grond van het bepaalde in sub d de daarvoor noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein dienen te worden gesitueerd. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen wijzen er terecht op dat volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling ten tijde van het vaststellen van een bestemmingsplan reeds de aanvaardbaarheid van een wijzigingsbevoegdheid dient te worden beoordeeld, nu de systematiek van de Wro met zich brengt dat een dergelijke beoordeling niet kan worden doorgeschoven naar de vaststelling van het wijzigingsplan. In dit verband heeft de raad ter zitting gesteld dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat, waar nodig, op eigen terrein onvoldoende ruimte beschikbaar zal zijn voor het aanleggen van parkeerplaatsen. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt. Overigens heeft de raad ter zitting, in aanvulling hierop, tevens toegelicht dat wanneer dit niet het geval zou blijken, geen toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.

Het betoog faalt.

Richtafstanden

12. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat ten gevolge van hun bedrijven ter plaatse van de voorziene woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Zij stellen dat de raad voor zover het betreft de randen van het plangebied ten onrechte heeft aangesloten bij de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) opgenomen richtafstanden voor een gemengd gebied. Volgens hen zijn deze gedeelten van het plangebied te typeren als een rustige woonwijk. Zij voeren hiertoe aan dat van functiemenging geen sprake is, nu in de omgeving van het plangebied uitsluitend bedrijven zijn gesitueerd, maar geen winkels en/of horeca. Zij voeren voorts aan dat de Weteringshoek en de Hogeweg niet behoren tot de hoofdinfrastructuur van de kern Rossum. Gelet hierop dient een grotere afstand te worden aangehouden tot hun bedrijven.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, gelet op de diversiteit aan functies direct ten noorden en ten zuiden van het plangebied, die randen van het plangebied moeten worden getypeerd als gemengd gebied. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat kan worden voldaan aan de in de VNG-brochure neergelegde richtafstanden, zodat ter plaatse van de voorziene woningen in beginsel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De raad heeft echter niet willen volstaan met een toetsing aan de richtafstanden, maar heeft ten behoeve van het plan milieuonderzoeken laten doen naar de milieuzonering en milieu-invloeden van de omliggende bedrijven.

12.2. In de door de raad toegepaste VNG-brochure worden richtafstanden gegeven ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieufactoren geur, gevaar en geluid uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken, waarbij het omgevingstype mede bepalend is.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypes, te weten een rustige woonwijk en gemengd gebied. Het omgevingstype rustige woonwijk wordt in de VNG-brochure als volgt omschreven: "Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen, in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties, is weinig verstoring door verkeer. Voorts wordt het begrip gemengd gebied in de VNG-brochure als volgt omschreven: "Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen".

Indien de omgeving is aan te merken als gemengd gebied, kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

12.3. In de plantoelichting is opgenomen dat de noordwestelijke en zuidoostelijke randen van het plangebied, gelet op de in de directe omgeving daarvan liggende bedrijven en wegen, kunnen worden aangemerkt als gemengd gebied. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat geen sprake is van horeca en/of winkels, niet afdoet aan het feit dat sprake kan zijn van functiemenging. De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat de ten noorden van het plangebied gesitueerde Hogeweg en de ten zuiden daarvan gelegen Weteringshoek, tot de hoofdinfrastructuur van Rossum behoren. De raad heeft in dit verband van belang mogen achten dat dit de noordelijke ontsluitingsweg van Rossum betreft, respectievelijk de weg die het verkeer van het bedrijventerrein direct naar de zuidelijke ontsluitingsweg van de kern leidt. In het licht van het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de betreffende delen van het plangebied terecht als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure getypeerd.

12.4. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat voor de bedrijven van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen op grond van de VNG-Brochure, vanwege het aspect geluid, een afstand geldt van 100 meter ten opzichte van gevoelige objecten. Omdat de zuidoostelijke rand van het plangebied kan worden gekwalificeerd als gemengd gebied, kan deze afstand met één afstandstap worden verlaagd, waardoor een afstand geldt van 50 meter.

Blijkens de bij het plan behorende verbeelding bedraagt de afstand tussen de bestemmingsgrenzen van de bedrijfspercelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] tot de zuidoostelijke rand van het plandeel met de bestemming "Woongebied" onderscheidenlijk ongeveer 83 m, 56 m en 52 m. De Afdeling stelt vast dat wordt voldaan aan de in de VNG-brochure neergelegde richtafstand.

De raad heeft ervoor gekozen om niet te volstaan met een toetsing aan de richtafstanden, maar onderzoek te laten doen naar de invloed van de naastgelegen bedrijven. Dit onderzoek is zowel gericht op de vraag of ter plaatse van het voor woningbouw bestemde gebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat als op de vraag of de nieuwe woningen leiden tot onaanvaardbare belemmeringen voor de huidige en toekomstige activiteiten van bedrijven. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Plan Weteringshoek: onderzoek milieuzonering en milieu-invloeden" van DGMR van 26 november 2014 (hierna: het rapport van 26 november 2014). Nu dit rapport wordt bestreden, zal hierna aan de orde komen in hoeverre de raad dit rapport aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

Bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden

13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de in het plan voorziene woningen leiden tot een belemmering van hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Zij voeren hiertoe aan dat in het rapport van 26 november 2014 niet van maximale representatieve bedrijfssituaties is uitgegaan, zodat de geluidbelasting ten gevolge van hun bedrijven in feite groter is. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat degene die zijn bedrijf heeft bezocht geen afspraak hiervoor heeft gemaakt en de onderzoeksresultaten niet met hem heeft besproken. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen stellen dat ter plaatse van hun bedrijven geen feitelijk onderzoek is verricht. Er is ook geen rekening gehouden met de voertuigbewegingen die in de avond- en nachtperiode plaatsvinden.

13.1. De raad stelt zich, onder verwijzing naar het rapport van 26 november 2014, op het standpunt dat de in het plan voorziene woningen niet leiden tot een belemmering van de huidige bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven van appellanten.

13.2. In het rapport van 26 november 2014 is voor de betreffende bedrijven de geluidbelasting in de maximale representatieve bedrijfssituatie berekend. In het rapport van 26 november 2014 is vermeld dat voor deze situatie is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, alsmede van de bestaande- en toekomstige bedrijfsvoering van de bedrijven. Ter bepaling hiervan zijn onder meer verleende milieuvergunningen, onderzoeksrapporten en meldingen op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Besluit houtbewerkende bedrijven milieubeheer in acht genomen. Ten aanzien van het bedrijf van [appellant sub 1] is verder vermeld dat op basis van een aanvraag om een milieuvergunning uit 1996 geen maximale representatieve bedrijfssituatie kon worden bepaald, dat daarom ter plaatse een inventarisatie heeft plaatsgevonden en dat daaruit is gebleken dat de huidige bedrijfssituatie niet afwijkt van de aanvraag uit 1996.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het rapport van 26 november 2014 voor zover het betreft zijn bedrijf niet van een maximale representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan. In de enkele omstandigheid dat vooraf geen afspraak voor voornoemde inventarisatie is gemaakt en deze achteraf niet is besproken, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van de gehanteerde bedrijfssituatie te twijfelen. Voorts heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfsactiviteiten ten onrechte niet in het onderzoek zijn betrokken.

In hetgeen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat in het rapport van 26 november 2014 voor zover het betreft hun bedrijven niet van een maximale representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan. In de omstandigheid dat ter plaatse van deze bedrijven geen inventarisatie heeft plaatsgevonden, ziet de Afdeling gelet op de geraadpleegde bronnen, geen aanleiding aan de juistheid van de gehanteerde bedrijfssituatie te twijfelen.

Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat ook de bij [appellant sub 3] en anderen in gebruik zijnde spuitcabine in het onderzoek is meegenomen. Voor zover [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben gesteld dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de voertuigbewegingen die in de avond- en nachtperiode plaatsvinden, blijkt uit het rapport van 26 november 2014 dat daarin voor deze bedrijven wel degelijk van een aantal, toegestane, transportbewegingen is uitgegaan. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit aantal voertuigbewegingen niet overeenkomt met een maximale representatieve bedrijfssituatie.

Het betoog faalt.

13.3. Hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd tegen het rapport van 26 november 2014 geeft geen aanleiding voor het oordeel dat dit rapport zodanige gebreken of leemten in kennis bevat, dat de raad bij het vaststellen van het plan niet van deze resultaten had mogen uitgaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen en dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare belemmeringen voor de huidige en toekomstige activiteiten van de omliggende bedrijven.

Het betoog faalt.

13.4. Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat in het rapport van 26 november 2014 is geconcludeerd dat wat betreft de bedrijfsvoeringen en uitbreidingsmogelijkheden niet de in het plan voorziene woningen, maar drie bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Weteringshoek, bepalend zijn.

Wijzigingsbevoegdheid

14. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de in artikel 6, lid 6.6.2, van de planregels vervatte wijzigingbevoegdheid te ruim is. Zij voeren daartoe aan dat nu in de planregels niet is gedefinieerd wat precies onder maatschappelijke voorzieningen moet worden volstaan, op grond van deze wijzigingbevoegdheid een onbegrensde verscheidenheid aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk wordt gemaakt, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidbeginsel.

14.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.6.2, van de planregels, is het college bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen om het gebruik toe te staan van gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a. er zijn geen voorzieningen toegestaan ten behoeve van onderwijs en opvoeding;

b. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimte(n) ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 500 m²;

c. er zijn geen maatschappelijke voorzieningen toegestaan binnen een afstand van 40 m van de aanduiding ‘hartlijn leiding - gas’;

d. er dient op het eigen perceel te worden voorzien in voldoende bergingsmogelijkheden en parkeergelegenheid conform de op dat moment geldende parkeernormen voor maatschappelijke voorzieningen in de gemeente Maasdriel;

e. de maatschappelijke voorzieningen dienen qua aard en uitstraling te passen in een woonomgeving en er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

14.2. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid voorziet in een verscheidenheid aan maatschappelijke voorzieningen, terwijl de raad uitsluitend heeft beoogd om voorzieningen ten behoeve van het langer thuiswonen van ouderen mogelijk te maken, zoals een huisartsenpost en/of fysiotherapeut. Nu de in artikel 6, lid 6.6.2, van de planregels vervatte wijzigingbevoegdheid meer mogelijkheden biedt, terwijl de raad dit niet heeft beoogd, dient te worden geoordeeld dat het plan op dit onderdeel is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

14.3. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft artikel 6, lid 6.6.2, van de planregels. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. De beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen zijn, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

De Afdeling ziet uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

De Afdeling ziet geen aanleiding om in het voorliggende geval toepassing te geven aan de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a en verder van de Awb. Daartoe acht de Afdeling van belang dat partijen ter zitting te kennen hebben gegeven dit niet wenselijk te achten. In dit verband heeft de raad gesteld dat primair is beoogd te voorzien in een planologische regeling voor de woningen. Over de wijzigingsbevoegdheid heeft hij naar voren gebracht het wenselijk te achten nogmaals te bezien of behoefte daaraan bestaat, en voor welke voorzieningen. Met het oog hierop acht de Afdeling het stellen van een termijn om het geconstateerde gebrek te herstellen niet wenselijk.

Proceskosten

15. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 29 september 2015 waarbij hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Rossum herziening 2014, Weteringshoek", niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] geheel, en de beroepen van [appellant sub 2] en anderen voor zover ingesteld door [appellante sub 2A] en [appellant sub 3] en anderen voor zover ingesteld door [appellante sub 3A], tegen het besluit van 12 november 2015 waarbij het bestemmingsplan "Rossum herziening 2014, Weteringshoek" is vastgesteld, niet-ontvankelijk.

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen, voor zover ontvankelijk, tegen het besluit van 12 november 2015 waarbij het bestemmingsplan "Rossum herziening 2014, Weteringshoek" is vastgesteld, gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 12 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rossum herziening 2014, Weteringshoek" voor zover het betreft artikel 6, lid 6.6.2, van de planregels;

V. draagt de raad van de gemeente Maasdriel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermeld onderdeel IV. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Maasdriel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:

a. voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] een bedrag van 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. voor [appellant sub 2] en anderen een bedrag van 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. voor [appellant sub 3] en anderen een bedrag van 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Maasdriel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

a. voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. voor [appellant sub 2] en anderen een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. voor [appellant sub 3] en anderen een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Helder w.g. Schoonbrood
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016

694.