Uitspraak 201600036/1/R6


Volledige tekst

201600036/1/R6.
Datum uitspraak: 22 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid McGregor Fashion Group B.V., gevestigd te Amsterdam, en Bloemenheuvel B.V., gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan Stationsgebied Driebergen-Zeist" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben McGregor en Bloemenheuvel beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2016, waar McGregor en Bloemenheuvel, vertegenwoordigd door mr. L. Haver Droeze en C.G. Schimmel, en de raad, vertegenwoordigd door onder meer mr. J. Gundelach, advocaat te Almelo, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V., vertegenwoordigd door onder meer mr. J. Gundelach, voormeld, gehoord.

Overwegingen

1. Het plan is vastgesteld ter voldoening aan de bij uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:744, door de Afdeling gegeven opdracht om een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de plandelen met de bestemming "Verkeer - Railverkeer" en de gronden voor de beoogde fietsstraat. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - 2" dat betrekking heeft op de gronden voor de beoogde fietsstraat.

2. McGregor en Bloemenheuvel kunnen zich niet met het plan verenigen nu daardoor landgoed Bloemenheuvel, waarvan McGregor huurder en Bloemenheuvel eigenaar is, niet langer via de Hoofdstraat met regulier gemotoriseerd verkeer bereikbaar is.

3. Ter zitting hebben McGregor en Bloemenheuvel de beroepsgronden over cultuurhistorische waarden en de ecologische hoofdstructuur ingetrokken.

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

5. McGregor en Bloemenheuvel betogen dat ten onrechte niet het bereikte compromis met een rechtsaf strook, maar een andere variant in het plan is mogelijk gemaakt. Zij voeren daartoe aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het door hen voorgestane alternatief vanwege de aanwezigheid van ondergrondse kabels onpraktisch en te kostbaar is. Niet inzichtelijk is volgens hen hoe de ontsluitingsweg van Triodos bekostigd gaat worden en in hoeverre deze weg de reden vormt dat van de door hen gewenste ontsluitingsweg wordt afgezien.

Voorts betogen McGregor en Bloemenheuvel dat het plan tot verkeersonveilige situaties leidt. Het alternatief is volgens hen verkeersveiliger en past bovendien beter bij het cultuurhistorische karakter van het landgoed. Ten slotte betogen zij dat het college de raad terzake onvolledig heeft geïnformeerd.

5.1. Bij haar uitspraak van 11 maart 2015 heeft de Afdeling de raad opgedragen om een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de gronden voor de door de raad beoogde fietsstraat. De Afdeling is tot deze opdracht gekomen na te hebben geoordeeld dat de raad in redelijkheid voor een ontsluiting van het landgoed via de beoogde fietsstraat heeft kunnen kiezen uit een oogpunt van cultuurhistorische waarden.

5.2. In de uitspraak van 11 maart 2015 heeft de Afdeling voorts overwogen dat uit het rapport van XTNT volgt dat een bochtverbreding van de beoogde fietsstraat uit een oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is. De raad heeft in het plan de bochten van de beoogde fietsstraat verbreed.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de boogstralen van de fietsstraat zijn berekend op vrachtauto’s met een lengte van 9,5 meter, terwijl de vuilnisauto’s en bestelauto’s die het landgoed wekelijks aandoen niet meer dat 7 à 8 meter lang zijn. Verder is door de raad toegelicht dat de fietsstraat op het smalste punt 8,25 meter breed is, terwijl de afstand tussen de bomen ter plaatse 10,5 meter bedraagt, zodat de bestaande bomen geen obstakel vormen voor het gebruik van de fietsstraat door bedoelde vrachtauto’s. Volgens de toegepaste CROW-richtlijnen is een breedte van 6 meter al voldoende. Door een grotere breedte mogelijk te maken is er, ook wanneer een vrachtauto gebruik maakt van de fietsstraat, voldoende ruimte voor fietsverkeer. In een dergelijke situatie is weliswaar onvoldoende ruimte voor passerende auto’s, maar daar is een fietsstraat, waar auto’s ‘te gast’ zijn ook niet voor bedoeld. Ten slotte is niet in geschil dat de zware vrachtauto’s waarmee twee keer per jaar de nieuwe modecollectie van McGregor wordt aangevoerd, geen gebruik zullen maken van de fietsstraat, maar dat hiervoor het verkeer op de Hoofdstraat zo wordt geregeld dat deze vrachtauto’s via de hoofdingang van landgoed Bloemenheuvel het terrein kunnen oprijden.

Gelet op de door de raad gegeven toelichting die door McGregor en Bloemenheuvel niet is bestreden, is er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid niet aanvaardbaar is. Het betoog faalt.

5.3. Over het betoog van McGregor en Bloemenheuvel dat het college de raad ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het volgens McGregor en Bloemenheuvel bereikte compromis, waardoor de raad dit niet bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken, overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat op 12 oktober 2015 voorafgaand aan de raadsvergaderingen waarin het plan is besproken door de verantwoordelijk wethouder en de regiodirecteur van Prorail aan McGregor en Bloemenheuvel is meegedeeld dat in de zogenoemde stuurgroepvergadering van 19 september 2015 is besloten niet in te stemmen met het ontwerp van het rechtsafvak zoals dat door McGregor en Bloemenheuvel was voorgesteld, omdat dit een extra kosteninvestering van € 250.000,- met zich brengt voor grondaankoop en het verplaatsen van kabels en leidingen aan de westzijde van de Hoofdstraat. Het tegenvoorstel waarbij een rechtsafvak deels op gronden van Bloemenheuvel wordt gerealiseerd, waarvoor de Hoofdstraat niet in westelijke richting behoeft te worden verlegd en waarvan de kosten worden gedragen door McGregor is bij bericht van 27 oktober 2015 door McGregor en Bloemenheuvel niet aanvaard. Anders dan McGregor en Bloemenheuvel stellen, is er dan ook geen overeenstemming bereikt over een alternatief dat aan de raad had kunnen worden voorgelegd.

Het betoog faalt.

6. Over het betoog van McGregor en Bloemenheuvel dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in het door hen voorgestane alternatief zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Het betoog faalt.

7. Over de door McGregor en Bloemenheuvel gemaakte vergelijking met de Triodosbank die volgens hen wel een eigen ontsluiting met afslag krijgt, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat landgoed Reehorst, anders dan landgoed Bloemenheuvel, een nieuwe ontsluiting moet krijgen nu door de aanleg van een tunnelbak onder het spoor de bestaande ontsluitingen van landgoed Reehorst komen te vervallen. In hetgeen McGregor en Bloemenheuvel hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hen genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

8. Ten aanzien van het betoog van McGregor en Bloemenheuvel dat de bedrijfsbelangen van McGregor door het plan onevenredig worden aangetast, brengt de raad naar voren dat het bedrijf van McGregor een kantoorfunctie heeft, niet afhankelijk is van passanten en een lage verkeersgeneratie kent. Voorts is de omrijafstand voor verkeer afkomstig van de A12 beperkt tot 175 meter en blijft de bestaande inrit fysiek intact en open voor langzaam verkeer en incidenteel vrachtverkeer.

Gelet op deze, door McGregor en Bloemenheuvel niet weersproken feiten en omstandigheden, is de Afdeling van oordeel dat de bedrijfsbelangen van McGregor door het plan niet onevenredig worden aangetast.

Het betoog faalt.

9. McGregor en Bloemenheuvel betogen dat in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, het plan leidt tot ‘witte vlekken’ waarvoor geen planologisch regime meer geldt.

9.1. De raad brengt onweersproken naar voren dat voor de gronden rondom het plangebied voor zover daarbij een fietsstraat is mogelijk gemaakt, het bestemmingsplan "Buitengebied Driebergen 1996" geldt.

Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.

10. McGregor en Bloemenheuvel betogen dat het plan leidt tot schade aan waardevolle bomen en tot wortelschade aan het wegdek.

10.1. De raad brengt onder verwijzing naar de Master Bomen Effect Analyse Stationsgebied Driebergen/Zeist van Copijn Boomspecialisten van maart 2015, die als bijlage 20 bij de plantoelichting aan het plan ten grondslag is gelegd, naar voren dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de bomen niet behouden kunnen blijven of dat wortelschade aan het wegdek zal optreden.

Gelet hierop geeft de enkele stelling van McGregor en Bloemenheuvel die strekt tot het tegendeel geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de vaststelling van het plan zich niet op dit rapport heeft kunnen baseren.

Het betoog faalt.

11. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Van Baaren
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016

579.