Uitspraak 201506357/1/R6


Volledige tekst

201506357/1/R6.
Datum uitspraak: 27 januari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Apeldoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te Apeldoorn,
3. [appellante sub 3A], [appellante sub 3B] en [appellante sub 3C], gevestigd, onderscheidenlijk wonend te Apeldoorn,

en

de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Brink en Orden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft J.H. Zweering een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2015, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.T. Stevens, en [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, en de raad, vertegenwoordigd door A.A.J. Boogmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting J.H. Zweering gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Met het plan worden de geldende juridisch-planologische regelingen voor het plangebied, dat de wijk Brink en Orden omvat, geactualiseerd.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] komt op tegen het toekennen van de bestemming "Wonen" aan een smalle strook grond die, naar hij stelt, behoort tot zijn perceel aan de [locatie 1] en die hij gebruikt als tuin. Volgens hem gaat de raad er ten onrechte vanuit dat deze strook grond niet zijn eigendom is.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de strook gemeentegrond is en dat hetgeen [appellant sub 1] aanvoert een privaatrechtelijk geschil betreft. Een bestemmingsplan ziet niet op eigendom. Verder wijst de raad erop dat het toekennen van de bestemming "Wonen" aan de strook grond er niet aan in de weg staat dat de eigendom daarvan alsnog overgaat op [appellant sub 1] en dat hij in dat geval het huidige gebruik kan voortzetten.

3.2. Aan de strook grond is de bestemming "Wonen" toegekend zonder bouwvlak.

Ingevolge artikel 24.1 van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. woningen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal twee woningen per bouwvlak;

(…);

p. tuin en/of erf;

(…).

3.3. De Afdeling overweegt dat eigendomsverhoudingen vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Slechts indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanige aard zijn dat gelet daarop niet aannemelijk is dat het bestemmingsplan binnen de planperiode kan worden gerealiseerd, kan hieraan betekenis toekomen. Dit is niet gesteld of gebleken. In dit geval is de bestemming "Wonen" immers uitvoerbaar zowel in het geval dat [appellant sub 1] de bedoelde strook grond ten behoeve van zijn woonperceel zal gaan gebruiken als in het geval dat deze strook zal worden gebruikt ten behoeve van een naastgelegen woonperceel. De vraag of [appellant sub 1] al dan niet eigenaar is geworden van de strook grond door verkrijgende verjaring is een privaatrechtelijke kwestie die bij de burgerlijke rechter aan de orde moet worden gesteld.

Het betoog faalt.

3.4. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel [locatie 2], alsmede tegen de in de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid ten aanzien van de op de gronden met de bestemming "Bedrijf" toegestane bedrijfsactiviteiten. Zij vreest geluid- en stankoverlast en een inbreuk op haar privacy, nu de afstand van de gronden met de bestemming "Bedrijf" tot haar woning 12 m bedraagt. Verder wijst zij erop dat ten opzichte van de naast haar perceel gelegen woning de richtafstand van 10 m niet in acht genomen wordt en dat de classificering van de milieubelasting in de plantoelichting onjuist is. De vestiging van een bedrijf zal voorts leiden tot parkeerproblemen en gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid kan leiden tot een verdere aantasting van haar woon- en leefklimaat.

4.1. De raad stelt dat aan het plan een visie ten grondslag ligt die ter bevordering van de levendigheid in woonwijken een zekere mate van functiemenging in woonwijken mogelijk maakt als dat geen overlast voor de omgeving met zich brengt. Het bedoelde perceel ligt in een rustige woonwijk waar een beperkte menging van functies mogelijk is. Verder heeft het plan als uitgangspunt dat de bestaande rechten uit het vorige bestemmingsplan worden gerespecteerd, tenzij dat zou leiden tot onevenredige hinder voor omwonenden.

Het bestreden plandeel had onder het vorige bestemmingsplan reeds een bedrijfsbestemming. Volgens de raad maakt het plan niet meer mogelijk dan onder het vorige bestemmingsplan al was toegestaan en leidt het plan niet tot onevenredige hinder voor omwonenden nu bij recht alleen bedrijfsactiviteiten van de milieucategorie 1 uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering (2009)" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) zijn toegestaan en deze activiteiten kleinschalig zijn. De toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zal, gelet op de voorwaarden die daarvoor gelden, evenmin een onevenredige aantasting van de woon- en leefomgeving tot gevolg hebben.

4.2. Ingevolge artikel 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

1. bedrijfsactiviteiten van categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten;

(…).

Ingevolge artikel 4.5.1 kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 4.1, onder a, bepaalde teneinde de vestiging van bedrijfstypen toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten, dan wel in de Lijst van toegelaten bedrijfstypen voorkomen in een hogere categorie dan in het betreffende bestemmingsvlak of aanduidingsvlak is toegestaan, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfstypen die ter plaatse bij recht zijn toegestaan.

4.3. Over het betoog van [appellant sub 2] dat in de plantoelichting een onjuiste classificatie van de milieubelasting wordt gehanteerd, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan en dat daaraan geen juridisch bindende betekenis toekomt. Reeds hierom faalt het betoog.

4.4. Het bestreden plandeel ziet op gronden die volgens de raad in een rustige woonomgeving liggen. Ter plaatse zijn bedrijfsactiviteiten van categorie 1 van de bij de planregels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten toegestaan. Blijkens de plantoelichting heeft de raad beoogd de milieuzoneringssystematiek uit de VNG-brochure toe te passen. Niet in geschil is dat ter plaatse van het perceel [locatie 2] sprake is van het omgevingstype "rustige woonwijk" als bedoeld in de VNG-brochure. In de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten is voor bedrijfsactiviteiten die vallen in categorie 1 aangesloten bij de bedrijfsactiviteiten die in de VNG-brochure ook als zodanig worden gekwalificeerd en waar voor het omgevingstype "rustige woonwijk" een richtafstand van 10 m wordt aanbevolen.

De Afdeling overweegt dat de VNG-brochure een indicatief en globaal karakter heeft en als hulpmiddel dient bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. De VNG-brochure is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.

Nu het bestreden plandeel reeds een bedrijfsbestemming had en het plan niet meer mogelijk maakt dan het vorige bestemmingsplan, is de ter beoordeling voorliggende situatie een bestaande situatie. Dat de afstand van de woning die is gelegen naast die van [appellant sub 2] tot het bestreden plandeel ongeveer 8,5 m bedraagt, is voor de raad geen aanleiding voor het oordeel dat het woon- en leefklimaat door het plandeel onevenredig wordt aangetast. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen nu op het bestreden plandeel alleen bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1 zijn toegestaan en deze bedrijfsactiviteiten, gelet op de oppervlakte van het bestemmingsvlak van ongeveer 80 m2, kleinschalig zullen zijn.

Over het betoog van [appellant sub 2] dat het gebruik van de in de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid ertoe kan leiden dat bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die overlast geven overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van de afwijkingsbevoegdheid kunnen alleen bedrijfstypen worden toegelaten die naar hun aard en hun invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfstypen die bij recht zijn toegestaan. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid geen onevenredige overlast te verwachten is. Voorts kan alleen van de afwijkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt door het verlenen van een omgevingsvergunning. [appellant sub 2] kan, indien zij meent dat haar woon- en leefklimaat door het verlenen van een omgevingsvergunning wordt aangetast, tegen die omgevingsvergunning rechtsmiddelen aanwenden.

Het betoog faalt.

4.5. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3] en anderen

5. [appellant sub 3] en anderen exploiteren een winkel in levensmiddelen aan de [locatie 3]. Zij willen de opslagcapaciteit van hun winkel uitbreiden door de thans niet in gebruik zijnde magazijnruimte die behoort bij de woning op het perceel [locatie 4] in gebruik te nemen. Het beroep is gericht tegen het toekennen van de bestemming "Wonen" aan de gronden waarop de magazijnruimte staat. Zij betogen dat de druk op de woonomgeving niet zal toenemen door het gebruik van de magazijnruimte omdat de verkoopvloeroppervlakte niet wordt uitgebreid. Verder wijzen zij erop dat het gebruik van de magazijnruimte zal plaatsvinden via de in- en uitgang van de huidige opslag aan de [locatie 3] en tot gevolg zal hebben dat ten behoeve van de bevoorrading van de winkel minder verkeersbewegingen noodzakelijk zijn.

[appellant sub 3] en anderen komen voorts op tegen het plan voor zover dat niet voorziet in parkeergelegenheid ten behoeve van hun klanten aan de voorzijde van het perceel [locatie 4]. In dat verband betogen zij dat daarmee het verdwijnen van parkeerplaatsen in de directe omgeving als gevolg van verkeersmaatregelen kan worden gecompenseerd en dat extra parkeergelegenheid de parkeerdruk in de woonwijk zal laten afnemen. Volgens [appellant sub 3] en anderen miskent de raad dat de parkeerplaatsen voor hun winkelpand aan de [locatie 3] niet voor parkeren kunnen worden gebruikt omdat daar ten behoeve van de verkoop groenten en fruit worden uitgestald.

5.1. De raad acht het toekennen van een bestemming ten behoeve van detailhandel aan het perceel [locatie 4] niet gewenst.

5.2. Aan het perceel [locatie 3] is in het plan de bestemming "Detailhandel" toegekend. Het perceel [locatie 4] heeft de bestemming "Wonen".

5.3. Ingevolge artikel 1.30 van de planregels wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor: detailhandel, met dien verstande dat een supermarkt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "supermarkt".

Ingevolge artikel 24.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal twee woningen per bouwvlak.

5.4. De raad stelt dat hij met dit plan de bestaande rechten uit het vorige bestemmingsplan heeft gerespecteerd. Verder heeft hij, onder verwijzing naar de plantoelichting, erop gewezen dat hij een zekere mate van functiemenging in het plangebied mogelijk wil maken mits dat niet leidt tot overlast voor de omgeving. Met het oog daarop is het plangebied onderverdeeld naar de mate van functiemenging. Daar waar reeds sprake is van een zekere mate van milieubelasting kan ruimte geboden worden voor nieuwe functies en daar waar niet of nauwelijks sprake is van functiemenging wil de raad in beginsel geen nieuwe mogelijkheden bieden voor andere bestemmingen dan een woonbestemming. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het perceel [locatie 4] in een gedeelte van het plangebied ligt dat kan worden getypeerd als een rustige woonomgeving. Blijkens de plantoelichting wordt ter plaatse een beperkte menging van functies nagestreefd. Het toekennen van een detailhandelsbestemming ten behoeve van de magazijnruimte en parkeren zoals voorgestaan door [appellant sub 3] en anderen heeft tot gevolg dat de achterzijde en de voorzijde van het perceel de bestemming "Detailhandel" hebben en dat het daartussen gelegen gedeelte de bestemming "Wonen" heeft. Zowel de magazijnruimte als de gronden die [appellant sub 3] en anderen willen gebruiken voor parkeren liggen op zeer kleine afstand van woningen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van een detailhandelsbestemming leidt tot een toename van druk op de woonomgeving die, mede gelet op het hiervoor weergegeven uitgangspunt uit de plantoelichting, niet gewenst is. Verder is het standpunt van de raad dat parkeren aan de voorzijde van het perceel [locatie 4] de verkeersveiligheid nadelig beïnvloedt vanwege de nabijgelegen bocht in de weg en de T-splitsing, niet onredelijk.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om geen detailhandelsbestemming aan delen van het perceel [locatie 4] toe te kennen.

Het betoog faalt.

5.5. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Helder w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016

288-829.