Uitspraak 201500175/1/R6


Volledige tekst

201500175/1/R6.
Datum uitspraak: 25 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting Stichting Oude Kern Rijsoord, gevestigd te Ridderkerk,
2. de stichting Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen, gevestigd te Ridderkerk,
3. de vereniging Vereniging Polder Nieuw Reijerwaard (hierna: de vereniging), gevestigd te Ridderkerk,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2013 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard" en het daarbij behorende exploitatieplan vastgesteld.

Op 12 november 2014 hebben provinciale staten het "Nieuw besluit inpassingsplan Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard" en het daarbij behorende exploitatieplan vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Stichting Oude Kern Rijsoord, Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen, de vereniging en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Stichting Oude Kern Rijsoord en provinciale staten hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Stichting Oude Kern Rijsoord en Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2015, waar Stichting Oude Kern Rijsoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde], Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam, de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en ing. E. Been, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard, eveneens vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, gehoord.

Overwegingen

Algemeen

1. Het besluit van 12 november 2014 is genomen naar aanleiding van de uitspraak van 20 augustus 2014, in zaak nr. 201306769/1/R6, waarbij het besluit van 26 juni 2013, voor zover daarbij het inpassingsplan is vastgesteld gedeeltelijk, en voor zover daarbij het exploitatieplan is vastgesteld geheel, is vernietigd.

2. Het inpassingsplan voorziet in de realisatie van een agrologistiek bedrijventerrein in de gemeenten Ridderkerk en Barendrecht. Verder omvat het inpassingsplan de aanpassing van infrastructuur.

Ontvankelijkheid [appellant sub 4]

3. Provinciale staten betogen dat het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij voeren daartoe aan dat het door hem tegen het besluit van 26 juni 2013 ingestelde beroep ongegrond is verklaard en dat het thans bestreden besluit niet in een voor hem nadeliger situatie voorziet.

3.1. Het beroep van [appellant sub 4] is gericht tegen de omstandigheid dat de aanleg van de aarden wal, waar volgens hem in de berekeningen over de cumulatieve geluidbelasting die aan het thans bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd vanuit is gegaan, niet in de planregels is geborgd. Voorts betoogt hij dat onvoldoende onderzoek is verricht in verband met artikel 4, lid 4.5.1, van de planregels. Ten slotte richt hij zich tegen de wijziging van artikel 17 van de planregels, voor zover het de bevoegdheid om een ontsluiting naar de Hoogzandweg te realiseren betreft.

3.2. Uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) noch de Wet ruimtelijke ordening volgt dat het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk is vanwege de door provinciale staten genoemde omstandigheden. De uitspraken van de Afdeling van 16 juli 2014, nr. 201309676/1 onderscheidenlijk 23 juli 2014, nr. 201310139/1, waar provinciale staten in dit verband naar verwijzen, leiden niet tot een ander oordeel, omdat in die zaken beroepen van appellanten aan de orde waren die, anders dan [appellant sub 4], niet tegen het eerdere vaststellingsbesluit beroep hadden ingesteld.

Het betoog faalt.

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een inpassingsplan hebben provinciale staten beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de zij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Ontsluiting Hoogzandweg

5. Bij het bestreden besluit is de bevoegdheid om het plandeel met de bestemming "Water" te wijzigen ten behoeve van een ontsluiting op de Hoogzandweg komen te vervallen. Het inpassingsplan voorziet derhalve niet meer in deze bevoegdheid. De betogen van de vereniging en [appellant sub 4] daarover missen feitelijke grondslag.

Turboverkeersplein

Algemeen

6. Het turboverkeersplein is geprojecteerd ter plaatse van de zogenoemde IJsselmondse Knoop, op de kruising van de Dierensteinweg, de IJsselmondse Randweg, de Verbindingsweg en de Veren Ambachtseweg. De Verbindingsweg zal via het turboverkeersplein aansluiten op het Rijkswegennet. Voorts zal een tweede hoofdontsluiting voor het bedrijventerrein worden gerealiseerd, door de Voorweg te verbinden met de Veren Ambachtseweg en de Spoorlaan. Het bestaande bedrijventerrein zal daardoor worden verbonden met het nieuwe bedrijventerrein.

7. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 augustus 2014 onder meer overwogen dat zij uit het plan afleidt dat provinciale staten de aanleg van een turboverkeersplein noodzakelijk achten met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bedrijvigheid die het inpassingsplan mogelijk maakt. De Afdeling overwoog dat niet valt in te zien dat provinciale staten geen planregel in het inpassingsplan hebben kunnen opnemen die ertoe strekt dat de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein"- al dan niet gedeeltelijk - niet voor de toegestane bedrijfsactiviteiten in gebruik mogen worden genomen, voordat een turboverkeersplein als hiervoor bedoeld is aangelegd en in stand gehouden.

De Afdeling heeft provinciale staten opgedragen om met inachtneming van deze overweging een nieuw besluit te nemen.

8. Provinciale staten hebben naar aanleiding daarvan bij het thans bestreden besluit artikel 4, lid 4.5.1, in de planregels opgenomen.

Ingevolge die bepaling, gelezen in samenhang met lid 4.1, dient, tot het moment waarop het plandeel met de bestemming "Verkeer", als bedoeld in artikel 8 van de regels, op de IJsselmondse Knoop is aangepast ten behoeve van een adequate ontsluiting van het plangebied, bij de verlening van een omgevingsvergunning te worden zeker gesteld dat niet meer dan 40 procent van het plandeel ten behoeve van de bestemming "Bedrijventerrein" in gebruik wordt genomen.

9. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat uit verkeerskundig onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de memo Verkeersafwikkeling IJsselmondse Knoop van Anteagroup van 30 september 2014 (hierna: memo Verkeersafwikkeling), die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, volgt dat de bestaande IJsselmondse Knoop met wat kleine en eenvoudig uitvoerbare aanpassingen tot ingebruikneming van 40% van het nieuwe bedrijventerrein het verkeer adequaat kan verwerken. Naar verwachting zal dat percentage eerst in 2019 worden bereikt. De aanpassingen aan de IJsselmondse Knoop zullen daarvóór, in 2017, zijn uitgevoerd, aldus provinciale staten.

Aanvaardbaarheid

10. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 augustus 2014 overwogen dat zij in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het turboverkeersplein verkeerskundig haalbaar is en voldoende capaciteit kan bieden voor de afwikkeling van het verkeer. De Afdeling ziet, voor zover daarover door Stichting Oude Kern Rijsoord, Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen, de vereniging en [appellant sub 4] thans gronden zijn aangevoerd, daarin geen aanleiding voor een ander oordeel.

Term adequate ontsluiting

11. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord betogen dat de in artikel 4, lid 4.5.1, van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting de mogelijkheid laat om voor andere oplossingen te kiezen dan het turboverkeersplein, terwijl de gevolgen daarvan niet in beeld zijn gebracht. Zij voeren daartoe aan dat de aanduiding turboverkeersplein dan wel ovonde niet in de planregel is opgenomen. Stichting Oude Kern Rijsoord wijst in dit verband op de in een rapport van DHV uit 2009 genoemde alternatieven voor de afwikkeling van het verkeer.

11.1. Aan de gronden waar het turboverkeersplein, ook wel aangeduid als ovonde, is voorzien, is de bestemming "Verkeer" met de aanduiding "maximum aantal rijstroken = 8" toegekend. Aan de aansluitingen op het turboverkeersplein ter hoogte van de Verbindingsweg, de IJsselmondse Randweg, de A15, de Dierensteinweg en de Veren Ambachtseweg, is ook de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "maximum aantal rijstroken = 8" toegekend. Aan de gronden ter hoogte van de Veilingweg is uitsluitend de bestemming "Verkeer" toegekend, zonder de aanduiding "maximum aantal rijstroken = 8".

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer bestemd voor verkeersdoeleinden in de vorm van hoofdverbindingen met de daarbij behorende voorzieningen voor het langzaam verkeer en de ten behoeve van de verkeersdoeleinden benodigde bouwwerken en andere voorzieningen.

Ingevolge lid 8.3.1 zijn op de in lid 8.1 bedoelde gronden wegen toegestaan met niet meer dan 2 rijstroken, met uitzondering van parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - maximum aantal rijstroken" de maximaal aangegeven rijstroken zijn toegestaan.

11.2. Stichting Oude Kern Rijsoord en Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat door de aanduiding adequate ontsluiting in artikel 4, lid 4.5.1, in een andere invulling van de IJsselmondse Knoop kan worden voorzien, die andere gevolgen voor het verkeer zal hebben, dan waar artikel 8 op ziet en waar bij de vaststelling van het inpassingsplan op grond van de daarvoor verrichte onderzoeken vanuit is gegaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het inpassingsplan de door Stichting Oude Kern Rijsoord bedoelde alternatieven, die zijn genoemd in het rapport van DHV van 2009, niet toelaat.

De betogen falen.

Verlengde Voorweg

12. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen betogen dat de voor het realiseren van het turboverkeersplein noodzakelijke aanpassing aan de Verlengde Voorweg, die in de memo Verkeersafwikkeling is genoemd, als voorwaardelijke verplichting in de planregels had moeten worden opgenomen. Zij hebben daartoe naar voren gebracht dat het turboverkeersplein het verkeer zonder de Verlengde Voorweg niet kan verwerken. Stichting Oude Kern Rijsoord betoogt dat in de memo Verkeersafwikkeling geen rekening mag worden gehouden met de aanwezigheid van de Verlengde Voorweg, omdat daarvoor nog grondverwerving dient plaats te vinden.

12.1. Het betoog van Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen geeft geen grond voor de conclusie dat het ontbreken van de Verlengde Voorweg zodanige gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling, dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het niet nodig is om door middel van een voorwaardelijke verplichting zeker te stellen dat deze weg reeds voor de ingebruikname van de turborotonde wordt gerealiseerd. Provinciale staten hebben ter zitting toegelicht dat de aanleg van de Verlengde Voorweg niet dan wel nauwelijks invloed heeft op het verkeer van en naar de IJsselmondse Knoop, omdat de aanleg van deze weg geen af- dan wel toename van de verkeersstroom tot gevolg heeft. Dit is door Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen niet onderbouwd weersproken. Daarnaast hebben provinciale staten ter zitting naar voren gebracht dat de procedures voor de voor het realiseren van de Verlengde Voorweg benodigde verwerving van gronden zijn gestart.

De betogen van Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord falen.

RVMK-model

12.2. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen betogen dat provinciale staten zich niet hebben mogen baseren op de memo Verkeersafwikkeling omdat daaraan het verkeersmodel RVMK 3.1 ten grondslag ligt. Zij verwijzen ter ondersteuning van hun betoog naar het rapport Second opinion verkeersontsluiting rond toekomstig bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard van HTPP-Gebiedsontwikkeling Verkeer en Parkeren van 7 april 2015. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord voeren aan dat de uitkomsten van de toepassing van het verkeersmodel niet zijn na te gaan. Zij wijzen erop dat bij het besluit van 26 juni 2013 gebruik is gemaakt van andere verkeersmodellen dan het bij het bestreden besluit toegepaste verkeersmodel RVMK 3.1. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen brengen verder naar voren dat de in het verkeersmodel RVMK 3.1 gebruikte gegevens gedateerd zijn. Voorts voeren zij aan dat in dat model niet is betrokken dat het turboverkeersplein extra verkeer zal genereren. Evenmin is volgens hen rekening gehouden met verkeersmaatregelen op het lokale wegennet.

12.3. Voor de voor het bij het besluit van 26 juni 2013 vastgestelde inpassingsplan uitgevoerde verkeersstudies en modelberekeningen is gebruik gemaakt van het op dat moment meest recente door de stadsregio Rotterdam vastgestelde verkeersmodel RVMK 2.6, en derhalve niet, anders dan Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord kennelijk menen, van meer verschillende modellen. In de memo Verkeersafwikkeling, die ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit van 12 november 2014, is uitgegaan van de meest recente versie van het RVMK, het RVMK 3.1. Het model is door de stadsregio Rotterdam vastgesteld en wordt gebruikt bij het bepalen van de invloed van ruimtelijke ontwikkelingen op de verkeersstromen in de stadsregio. In het model zijn onder meer recente verkeerstellingen, ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen, waaronder de wijziging van de verkeerssituatie bij de A15, evenals wijzigingen in sociaal-economische gegevens betrokken.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 3 december 2008 in de zaak nr. 200703693/1, geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. De Afdeling ziet in hetgeen de Stichting Oude Kern Rijsoord en de Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval getwijfeld moet worden aan de validiteit van het toegepaste model. Voor zover naar voren is gebracht dat geen inzicht is verkregen in de bij de toepassing van het model RVMK 3.1 gebruikte invoergegevens, overweegt de Afdeling dat ter zitting is bevestigd dat deze gegevens, evenals het model, beschikbaar zijn gesteld.

De betogen falen.

Verkeersintensiteiten

13. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen betogen dat niet duidelijk is waarop de verkeersintensiteiten, die in de memo Verkeersafwikkeling zijn gebruikt, zijn gebaseerd. Zij brengen verder naar voren dat geen rekening is gehouden met de gevolgen van de aanleg van het bedrijventerrein voor de verkeersintensiteiten.

Stichting Oude Kern Rijsoord betoogt dat de toegepaste verkeersintensiteiten zijn onderschat en dat daar bovendien ten onrechte 10% van is afgetrokken.

13.1. De Afdeling heeft reeds in de uitspraak van 20 augustus 2014 overwogen dat zij in hetgeen was aangevoerd geen aanleiding zag voor het oordeel dat provinciale staten bij de mogelijke afwikkeling van het verkeer dat het bedrijventerrein zal genereren niet in redelijkheid hebben kunnen uitgaan van de prognose van het aantal voertuigbewegingen die is gebaseerd op de verkeerstellingen van de bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost en Veren Ambacht. Uit die prognose volgt een verkeersgeneratie van 211 motorvoertuigen per hectare. In hetgeen daarover thans wordt aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor een andere conclusie.

De afname van de verkeersgeneratie van het huidige gebruik in het gebied met 10%, waar in de memo Verkeersafwikkeling vanuit wordt gegaan, komt overeen met het uitgiftepercentage per jaar van de kavels op het nieuwe bedrijventerrein, zoals in de memo Verkeersafwikkeling in aanmerking is genomen. Omdat in het model RVMK 3.1 is uitgegaan van het basisjaar 2010, is daarin ook de bij de glastuinbouwgronden behorende verkeersgeneratie betrokken, terwijl die gronden niet meer in gebruik zijn. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich desondanks in zoverre een onderschatting van de toegepaste verkeerscijfers voordoet.

De betogen falen.

14. Voor zover Stichting Oude Kern Rijnsoord naar voren heeft gebracht dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Ridderkerk" van de gemeente Ridderkerk op gronden naast het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard is voorzien in de mogelijkheid om glastuinbouwbedrijven om te zetten naar bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 en dat een omgevingsvergunning is verleend voor de vestiging van een bedrijf aan de Hoogzandweg, overweegt de Afdeling dat in het toegepaste RVMK-model rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen in relatie tot economische groei. Overigens voorziet het bestemmingsplan "Buitengebied" niet in de door Stichting Oude Kern Rijsoord bedoelde wijzigingsbevoegdheid. De bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk ingediende aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bedrijf aan de Hoogzandweg dateert van na het bestreden besluit van 12 november 2014, zodat er ook overigens geen aanleiding is voor het oordeel dat provinciale staten daar bij de vaststelling van het inpassingsplan rekening mee hadden behoren te houden.

Er bestaat daarom in zoverre evenmin grond voor de conclusie dat provinciale staten zijn uitgegaan van een onderschatting van de verkeersintensiteiten. Het betoog faalt.

Verkeersafwikkeling

15. Stichting Oude Kern Rijsoord brengt naar voren dat uit de memo Verkeersafwikkeling volgt dat in 2016, onmiddellijk na de eerste ingebruikname van het bedrijventerrein, de lengte van de opstelvak bij de kruising van de IJsselmondse Randweg met de Veren Ambachtseweg en de A15 niet toereikend zal zijn om het verkeer te verwerken. Daarom zullen volgens haar verkeersproblemen optreden, die niet met de in de memo Verkeersafwikkeling voorgestelde maatregelen kunnen worden voorkomen. Zij voert daartoe aan dat er geen ruimte is om de opstelplaatsen uit te breiden en dat de verkeersregelinstallaties niet verder kunnen worden geoptimaliseerd. Daarnaast wijst zij er op dat er vanuit is gegaan dat de verkeersregelinstallaties van de kruispunten niet aan elkaar gekoppeld zijn, terwijl dat volgens haar juist vanwege de geringe opstelruimte tussen de kruispunten wel nodig is. Door de koppeling zullen voorts eerder verkeersproblemen optreden, zo betoogt Stichting Oude Kern Rijsoord. Voorts is volgens haar geen rekening gehouden met de lagere optreksnelheid van vrachtverkeer. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen betogen dat geen rekening is gehouden met de gevolgen van het hoogteverschil tussen de A15 en de IJsselmondse Knoop voor de rijsnelheid.

15.1. Uit de memo Verkeersafwikkeling volgt dat het kruispunt IJsselmondse Randweg/Veren Ambachtseweg bij een optimalisatie van de verkeerslichteninstallatieregeling op basis van de zogenoemde ccol-regeling voor de verkeersregelinstallatie die in het najaar van 2014 is geïmplementeerd, de Straatregeling 2015, het verkeer kan verwerken totdat 40% van het bedrijventerrein in gebruik is genomen. Daarbij zijn cyclustijden, maximale groentijden en de verzadigingsgraad in aanmerking genomen. Op grond van de Straatregeling 2015 is in de memo Verkeersafwikkeling uitgegaan van een vrije koppeling van de verkeerslichten, ten gevolge waarvan de kruispunten als solitaire kruispunten zijn beoordeeld. Volgens provinciale staten is de opstellengte tussen de kruispunten tot 2018 voldoende. Voor zover de opstellengte niettemin te gering mocht blijken te zijn, kan de verkeerslichtenregeling worden aangepast of in een harde koppeling worden voorzien om problemen in de verkeersafwikkeling te voorkomen, aldus provinciale staten. Daarnaast is in de memo Verkeersafwikkeling in aanmerking genomen dat de opstelvakken kunnen worden aangepast of dat kan worden voorzien in een tijdelijk aanvullende verharding.

De Afdeling ziet in het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord geen grond voor de conclusie dat de bedoelde maatregelen, waarvoor geen wijziging van het inpassingsplan is vereist, niet kunnen worden getroffen. Gelet op het voorgaande is voorts niet aannemelijk dat plaatselijke hoogteverschillen gevolgen zullen hebben voor de verkeersafwikkeling zoals door Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen naar voren is gebracht.

16. Stichting Oude Kern Rijsoord betoogt dat een aantal kruisingen ten onrechte niet in de memo Verkeersafwikkeling is betrokken.

16.1. Provinciale staten hebben toegelicht dat, omdat enkel voor de IJsselmondse Knoop een reconstructie nodig is, in het onderzoek naar de verkeersafwikkeling de daarbij betrokken kruisingen IJsselmondse Randweg/Veren Ambachtseweg, Veren Ambachtseweg/Verbindingsweg en Dierensteinweg/Veilingweg in beschouwing zijn genomen. Aan de door Stichting Oude Kern Rijsoord genoemde kruising van de IJsselmondse Randweg met de Schaapherderweg, die ten noorden van de A15 is gesitueerd, en de kruising Dierensteinweg/Donk vinden geen aanpassingen ten behoeve van de IJsselmondse Knoop plaats. Omdat voorts volgens de memo Verkeersafwikkeling het kruispunt IJsselmondseweg Randweg/Veren Ambachtseweg maatgevend is in de avondspits, is in de memo dat kruispunt als uitgangspunt genomen.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande in het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord geen grond voor de conclusie dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de memo Verkeersafwikkeling niet tot de daarin betrokken kruispunten mocht worden beperkt.

17. Stichting Oude Kern Rijsoord en [appellant sub 4] betogen dat provinciale staten geen rekening hebben gehouden met de gevolgen die de werkzaamheden in verband met de aanleg van het turboverkeersplein voor de verkeersafwikkeling hebben.

17.1. Provinciale staten hebben naar voren gebracht dat de reconstructie van de IJsselmondse Knoop grotendeels zal plaatsvinden buiten het bestaande wegennet en dat aanlegwerkzaamheden slechts gedurende korte perioden gevolgen zullen hebben voor het verkeer, hetgeen de Afdeling niet onaannemelijk voorkomt. Er bestaat geen grond voor de conclusie dat de hinder ten gevolge van deze werkzaamheden zodanig is, dat provinciale staten het besluit, voor zover het artikel 4, lid 4.5.1, van de planregels betreft, niet in redelijkheid hebben kunnen nemen. De betogen van de Stichting Oude Kern Rijsoord en [appellant sub 4] slagen niet.

18. [appellant sub 4] en Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat door de ingebruikname van 40 procent van het bedrijventerrein een onevenredige toename van het sluipverkeer zal plaatsvinden. De daartoe strekkende betogen falen.

Conclusie

19. Gelet op het voorgaande geven de betogen van Stichting Oude Kern Rijsoord, Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en [appellant sub 4] geen grond voor het oordeel dat provinciale staten zich onder verwijzing naar de memo Verkeersafwikkeling niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de ingebruikname van 40 procent van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" niet zodanige gevolgen voor het verkeer tot gevolg zal hebben, dat de aanleg van de turborotonde voor ingebruikname dan wel eerder dan bij de ingebruikname van 40 procent van dat plandeel dient te worden gerealiseerd. Er is daarom geen aanleiding voor de conclusie dat provinciale staten het besluit voor zover het artikel 4, lid 4.5.1, van de planregels betreft niet in redelijkheid hebben kunnen nemen.

De betogen van [appellant sub 4] en de vereniging dat onvoldoende onderzoek is verricht in verband met het opnemen van deze bepaling, falen gelet op het voorgaande.

Geluid

Algemeen

20. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 augustus 2014 onder meer overwogen dat in het Akoestisch onderzoek ontwikkeling bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard te Ridderkerk van Oranjewoud van 5 november 2012 (hierna: Akoestisch onderzoek wegverkeer), dat aan het besluit van 26 juni 2013 ten grondslag is gelegd, bij het berekenen van de cumulatieve geluidbelasting wat het bronvermogen betreft niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In het Akoestisch onderzoek wegverkeer is voor het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting uitgegaan van een continu bronvermogen van 55 dB(A)/m2, behorend bij bedrijven in milieucategorie 4.1, terwijl het plan in het grootste deel van het plangebied bedrijven in milieucategorie 4.2 toestond. Voorts volgt uit de overwegingen van de Afdeling in die uitspraak dat bij de gehanteerde waarde van het bronvermogen ten onrechte geen rekening was gehouden met de omstandigheid dat geluidsbronnen zich op een grotere hoogte dan het maaiveld bevinden.

De Afdeling heeft provinciale staten opgedragen met inachtneming van hetgeen zij heeft overwogen een nieuw besluit te nemen.

21. Provinciale staten hebben naar aanleiding daarvan artikel 4, lid 4.1, van de planregels gewijzigd. Ingevolge die bepaling zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor agrologistiek, agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven op het gebied van be- of verwerkende agrologistiek en bedrijven uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie in de milieucategorieën 3.1, 3.2 en 4.1 uit de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, alsmede daarmee met deze milieucategorieën naar invloed op de omgeving vergelijkbare agrologistiek, agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven op het gebied van be- of verwerkende agrologistiek en bedrijven uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie.

De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn derhalve niet meer bestemd voor bedrijven in milieucategorie 4.2.

22. Voorts zijn voor industrielawaai voor het bestreden besluit van 12 november 2014 naar aanleiding van de uitspraak van 20 augustus 2014 nieuwe berekeningen uitgevoerd. De cumulatieve geluidbelasting is aan de hand daarvan opnieuw bepaald. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de memo Herberekeningen cumulatieve geluidbelasting bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard van Anteagroup van 26 september 2014, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

Relativiteit

23. Provinciale staten betogen dat de beroepsgronden die over de geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de Voorweg 2 naar voren zijn gebracht ingevolge artikel 8:69a van de Awb buiten beschouwing dienen te worden gelaten omdat geen van de appellanten eigenaar, rechthebbende dan wel bewoner is van het pand.

23.1. Stichting Oude Kern Rijsoord en Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen hebben gronden naar voren gebracht die betrekking hebben op de geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de Voorweg 2.

23.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

23.3. Blijkens de statuten van de Stichting Oude Kern Rijsoord heeft zij ten doel het behoud van de leefbaarheid van de oude kern Rijsoord en omgeving, in de ruimste zin.

De Stichting Nieuw Reijerwaard Comité heeft volgens haar statuten onder meer als doel: de effecten van de ruimtelijke ontwikkelingen in de Polder Nieuw Reijerwaard op de leefbaarheid van de woonomgeving vast te stellen en activiteiten te ontplooien om enigerlei aantasting van de leefbaarheid te bestrijden.

De appellanten die met de Stichting Nieuw Reijerwaard Comité een beroepschrift hebben ingediend, wonen aan de Rijksstraatweg 28, 73, 244, 254, 268 en 272.

23.4. Het belang van de Stichting Oude Kern Rijsoord, de Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en de bewoners van de woningen aan de Rijksstraatweg 28, 73, 244, 254, 268 en 272, die met de Stichting Nieuw Reijerwaard beroep hebben ingesteld, is daarin gelegen dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijventerrein als gevolg van geluidhinder door het inpassingsplan niet wordt aangetast. In dat kader beroepen zij zich op normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat. Die normen strekken ter bescherming van de algemene belangen van de stichtingen die zij krachtens hun statutaire doelstellingen in het bijzonder behartigen en voorts ter bescherming van de belangen van de bewoners van de woningen aan de Rijksstraatweg 28, 73, 244, 254, 268 en 272 nu zij door de aanleg van het bedrijventerrein geconfronteerd kunnen worden met geluidhinder. De woning aan de Voorweg 2 bevindt zich op korte afstand van de woningen aan de Rijksstraatweg 28, 73, 244, 254, 268 en 272 en in de omgeving waarop de statuten van de stichtingen betrekking hebben.

Anders dan provinciale staten betogen staat artikel 8:69a van de Awb in zoverre dan ook niet in de weg aan een eventuele vernietiging van het bestreden besluit naar aanleiding van deze beroepsgrond over Voorweg 2.

Reken- en meetvoorschrift 2006

24. Bij het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting is het Reken- en meetvoorschrift 2006 toegepast. Zoals de Afdeling reeds in de uitspraak van 20 augustus 2014 heeft overwogen, kon, omdat het ontwerpinpassingsplan van 16 november 2012 tot en met 27 december 2012 ter inzage heeft gelegen, het Reken- en meetvoorschrift 2006 gelet op artikel XI, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet geluidproductieplafonds worden toegepast bij het verrichten van de akoestische onderzoeken.

Ten behoeve van het thans bestreden besluit is geen nieuw ontwerpinpassingsplan ter inzage gelegd. Het betoog van de Stichting Oude Kern Rijsoord dat bij het thans bestreden besluit ten onrechte geen gebruik is gemaakt van het Reken- en meetvoorschrift 2012 faalt daarom.

Bouw- en bronhoogte

25. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord betogen dat de geluidbelasting is onderschat. Zij voeren aan dat bij het bepalen van de geluidbelasting voor de bedrijven achter de woningen aan de Rijksstraatweg ten onrechte is uitgegaan van een bouwhoogte van 10 m. Zij brengen naar voren dat met toepassing van de in artikel 16, onder a en f, van de planregels opgenomen bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen en de in artikel 17, lid 17.1, onder b en c, opgenomen bevoegdheid om het plan te wijzigen, een hogere bouwhoogte kan worden gerealiseerd en bouwhoogtescheidingslijnen kunnen worden verschoven. Stichting Oude Kern Rijsoord voert daarnaast aan dat ten onrechte is uitgegaan van brongeluid op 1,5 m hoogte, nu van koelmotoren op 4 m hoogte de meeste geluidhinder wordt ondervonden. Zij wijst er in dit verband voorts op dat het inpassingsplan voorziet in de mogelijkheid om twee of drie bouwlagen te realiseren waardoor ook van koelmotoren van vrachtwagens op 11,5 m en 14 m hoogte geluidhinder kan worden ondervonden.

25.1. Uit artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels, gelezen in samenhang met lid 4.2.2, artikel 16, onder a en f, en artikel 17, lid 17.1, en bezien in samenhang met de verbeelding, volgt dat op de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein", direct grenzend aan het plandeel met de bestemming "Groen", een bouwhoogte van 10 meter mag worden gerealiseerd en dat de maximale bouwhoogte met 2 meter mag toenemen op een afstand van steeds 5 m vanaf dat deel van het plangebied. Op een afstand van 25 meter van het deel van het plangebied met de bestemming "Groen" kan een maximale bouwhoogte van 20 m worden gerealiseerd. Het deel van het plangebied met de bestemming "Groen" is geprojecteerd op gronden tussen de Rijksstraatweg en het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein".

25.2. In de memo Herberekeningen is voor de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" langs de plandelen met de bestemming "Groen" een maximum bouwhoogte van 10 meter gemodelleerd. Daarmee is geen rekening gehouden met de bouwhoogte van 20 m die het plan maximaal mogelijk maakt. In het deskundigenbericht staat dat evenmin rekening is gehouden met plaatselijke verhogingen.

Volgens het deskundigenbericht is in de memo Herberekeningen uitgegaan van een zogeheten verkavelingsmodel zonder afscherming. Uit het deskundigenbericht volgt dat, indien in dit model wel rekening zou zijn gehouden met een bouwhoogte van 20 m, de geluidbelasting geringer zou zijn dan berekend, omdat de afstand tussen de bron en de ontvanger toeneemt. De geluidbelasting is daarom niet onderschat. Dat geldt volgens het deskundigenbericht ook in het geval de bouwhoogtescheidingslijnen worden gewijzigd met toepassing van de in artikel 17, lid 17.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden.

De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre voor onjuist te houden. De betogen van Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord dat de geluidbelasting in zoverre is onderschat, falen.

Volgens het deskundigenbericht is voorts niet aannemelijk dat koelmotoren van vrachtwagens zich bevinden op een grotere hoogte dan de maximale bouwhoogte die ingevolge de planregels voor bedrijfsgebouwen is toegestaan. De Afdeling ziet geen aanleiding om dit niet te volgen. Het betoog van de Stichting Oude Kern Rijsoord dat in de memo Herberekeningen in zoverre van een onjuiste hoogte van de bronvermogens van vrachtwagens is uitgegaan, slaagt daarom in zoverre evenmin.

Bronvermogen en afscherming en reflectie

26. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord betogen voorts dat de berekende geluidbelasting is onderschat omdat wat de bedrijven in milieucategorie 3 betreft, in de memo Herberekeningen is uitgegaan van een bronvermogen van 47 dB(A)/m2. Zij wijzen erop dat ten behoeve van het besluit van 26 juni 2013 voor deze bedrijven een bronvermogen is gehanteerd van 50 dB (A)/m2. Stichting Oude Kern Rijsoord brengt voorts naar voren dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat op het bedrijventerrein Verenambacht bedrijven in milieucategorie 4.2 zijn toegestaan.

26.1. In de memo Herberekeningen is voor de bedrijven in milieucategorie 3 uitgegaan van een bronvermogen van 47 dB(A)/m2 op 1,5 m hoogte en op de maximale bouwhoogte, voor de bedrijven in milieucategorie 4.1 van 55 dB(A)/m2 op 1,5 m hoogte en op de maximale bouwhoogte en voor de bedrijven in milieucategorie 4.2, die voorkomen op het nabij gelegen bedrijventerrein "Verenambacht", van 57,2 dB(A)/m2. Daarbij is toegelicht dat met de oppervlaktebron op 10, 20 en 30 m hoogte het effect van mogelijk hoger gelegen bronnen is gesimuleerd en met de oppervlaktebron op 1,5 m het effect van de lager gelegen bronnen. Voor de bedrijven in milieucategorie 4.1 is cumulatief gerekend met een bronvermogen van 58 dB(A)/m2, zodat volgens de memo Herberekeningen ook rekening wordt gehouden met een hogere geluidbelasting door het grotere bouwvolume.

26.2. Het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat op het bedrijventerrein Verenambacht bedrijven in milieucategorie 4.2 zijn toegestaan, mist gelet op het voorgaande feitelijke grondslag.

26.3. Het betoog van provinciale staten dat het bepalen van de geluidbelasting van de bedrijven in milieucategorie 3.1 niet meer ter beoordeling staat, omdat de vernietiging van het besluit in de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014 niet op deze bedrijven betrekking had, slaagt niet. De geluidbelasting die door deze bedrijven wordt veroorzaakt maakt deel uit van de cumulatieve geluidbelasting, die ten behoeve van het thans bestreden besluit opnieuw is bepaald. Daartoe zijn, zoals ter zitting door provinciale staten is toegelicht, de uitgangspunten voor het verdelen van het bronvermogen van bedrijven in milieucategorie 3.1 over bouwlagen gewijzigd ten opzichte van het besluit van 26 juni 2013. De berekeningen en de daaraan ten grondslag gelegde gewijzigde uitgangspunten liggen daarom thans ter beoordeling voor.

26.4. In het geluidonderzoek dat is verricht voor het besluit van 26 juni 2013 is voor de waarde van het bronvermogen voor bedrijven in milieucategorie 3 uitgegaan van 50 dB(A)/m2. In de memo Herberekeningen is voor de waarde voor het bronvermogen voor de bedrijven die in de milieucategorie 3 vallen uitgegaan van 47 dB(A)/m2. Daarmee is volgens het deskundigenbericht geen rekening gehouden met de eventuele vestiging van verschillende bedrijven uit die categorie over verschillende bouwlagen. Volgens het deskundigenbericht is het reëler om uit gaan van een bronvermogen van 50 dB(A)/m2 per inrichting, ook omdat de gehanteerde waarde van 47 dB(A)/m2 niet overeenkomt met de waarde in de Handreiking zonebeheerplan van december 2006, waar provinciale staten bij hebben aangesloten, zoals in de uitspraak van 20 augustus 2014 in aanmerking is genomen. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre niet te volgen.

Provinciale staten hebben de memo Aanpassing bronvermogen categorie 3 bedrijven van Anteagroup van 10 juli 2015 overgelegd (hierna: memo Aanpassing bronvermogen), waarin voor bedrijven in milieucategorie 3 alsnog, zoals door Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord voorgestaan, is gerekend met een bronvermogen van 50 dB(A)/m2, verdeeld over meer bouwlagen. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord hebben de conclusies in deze memo in zoverre niet bestreden.

27. Stichting Oude Kern Rijsoord betoogt dat bij het bepalen van kengetallen voor het bronvermogen geen rekening is gehouden met afscherming en reflectie van de op te richten bedrijfsgebouwen. Zij brengt verder naar voren dat de 22 bedrijfsgebouwen die op de lijst van invoergegevens staan, grote invloed hebben op de geluidbelasting vanwege de afschermende werking. Volgens Stichting Oude Kern Rijsoord is ten onrechte voor deze gebouwen een hoogte van 30 m aangehouden, omdat deze gebouwen 32 m tot 55 m hoog zijn.

27.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 augustus 2014 reeds overwogen dat provinciale staten in redelijkheid hebben kunnen uitgaan van een vrije veld-situatie, waarbij geen rekening wordt gehouden met effecten van afscherming en reflectie, en dat niet aannemelijk is dat het terrein zo zal worden ingericht dat de reflectie een rol van betekenis zal spelen bij de gecumuleerde geluidbelasting. Het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord geeft geen grond voor een andere conclusie in zoverre ten aanzien van het thans bestreden besluit en faalt daarom.

Voorts is volgens het deskundigenbericht niet gebleken dat de bestaande gebouwen van meer dan 30 m hoog, waar Stichting Oude Kern Rijsoord op wijst, op onjuiste wijze zijn gemodelleerd. Daarnaast hebben deze gebouwen, die volgens provinciale staten veelal woongebouwen zijn op grotere afstand van het plangebied, volgens het deskundigenbericht op geen enkele wijze een geluidafschermend effect. Daarom zijn deze gebouwen niet van betekenis voor het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting. Er is geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre voor onjuist te houden. Het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord faalt in zoverre ook.

Woningen aan de Rijksstraatweg 204 t/m 208 en 212 t/m 312 en aan de Hoogzandweg 1, 3, 6 en 20

28. Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord betogen dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Rijksstraatweg 204 t/m 208 en 212 t/m 312 en de woningen aan de Hoogzandweg. Volgens Stichting Oude Kern Rijsoord dient voor deze woningen een procedure voor het vaststellen van een hogere waarde te worden doorlopen, omdat de woningen binnen de zone van de A15 zijn gesitueerd. Stichting Oude Kern Rijsoord wijst er verder op dat bij het bepalen van de geluidbelasting geen rekening is gehouden met het verschil in maaiveldhoogte tussen de dijkwoningen aan de Rijksstraatweg en het bedrijventerrein.

28.1. Volgens het deskundigenbericht is de voor de woningen aan de Rijksstraatweg 202 en 210 berekende geluidbelasting representatief voor de geluidbelasting voor de woningen aan de Rijksstraatweg 204, 206 en 208, omdat de woningen aan de Rijksstraatweg 202 en 210 niet op kortere afstand van het deel van het plangebied met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn gesitueerd. Volgens het deskundigenbericht zal de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Rijksstraatweg 212 t/m 312 voorts niet wezenlijk afwijken van de wel berekende geluidbelasting voor de woningen aan de Rijksstraatweg 316 en 318, omdat de afstand tussen deze woningen en het deel van het plangebied met de bestemming "Bedrijventerrein" ongeveer gelijk is aan die van de woningen op 316 en 318. Er is geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre niet te volgen.

Wat de drie woningen aan de Hoogzandweg 1, 3 en 6 betreft hebben provinciale staten de memo Aanvulling op memo Herberekening akoestiek industrielawaai d.d. 26-9-2014 van Anteagroup van 22 januari 2015 (hierna: memo Aanvulling Herberekening) overgelegd waarin de resultaten van de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting voor deze woningen zijn opgenomen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de Hoogzandweg 20 daar wezenlijk van zal afwijken.

De betogen falen in zoverre.

28.2. Vast staat dat het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard geen gezoneerd industrieterrein is in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Ten behoeve van het bestreden besluit, dat ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", hoeft derhalve in zoverre geen hogere waarde te worden vastgesteld. Er vindt voorts bij het bestreden besluit geen aanpassing van de gezoneerde snelwegen plaats, voor zover de door Stichting Oude Kern Rijsoord bedoelde woningen aan de Rijksstraatweg en de Hoogzandweg al in de zone daarvan zijn gesitueerd. Het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord dat voor deze woningen vanwege het bestreden besluit hogere waarden hadden moeten worden vastgesteld omdat sprake is van een gezoneerd industrieterrein, faalt.

28.3. In het deskundigenbericht staat dat de Rijksstraatweg op een dijklichaam is gesitueerd en dat het maaiveld van het bedrijventerrein ongeveer 3 m lager ligt. Het niveau van een aantal woningen is gelijk aan dat niveau, onderaan de dijk, en een aantal andere woningen staat tegen of op het dijklichaam. De geluidbelasting bij de woningen is vastgesteld op een hoogte van 1,5 m en van 4,5 m. Bij de woningen aan de Rijksstraatweg 210, 333, 344 en 356 en aan de Voorweg 2 is de geluidbelasting voorts bepaald op een hoogte van 7,5 m. Uit het deskundigenbericht volgt dat, voor zover niet bij alle woningen aan de dijk de geluidbelasting op hogere punten is onderzocht, niet aannemelijk is dat de cumulatieve geluidbelasting daar hoger zal zijn dan de waarde, die ter plaatse van de wel betrokken woningen als maximale waarde is berekend. Het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het verschil in maaiveldhoogte tussen de dijkwoningen en het bedrijventerrein slaagt daarom niet.

Grondwal

29. Het in de plantoelichting genoemde grondtalud van 7 m hoog is niet betrokken bij het bepalen van de gecumuleerde geluidbelasting. Anders dan de vereniging betoogt en [appellant sub 4] en Stichting Oude Kern Rijsoord vrezen doet zich in zoverre derhalve geen onderschatting van de geluidbelasting voor.

Conclusie onderzoek cumulatieve geluidbelasting

30. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande in de betogen van de vereniging, [appellant sub 4], Stichting Oude Kern Rijsoord en Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen geen grond voor de conclusie dat de onderzoeken naar de cumulatieve geluidbelasting van provinciale staten zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevatten, dat daarvan bij het bepalen van de geluidbelasting niet kan worden uitgegaan.

Aanvaardbaarheid

31. Volgens de vereniging hebben provinciale staten niet mogen uitgaan van 63 dB(A) als aanvaardbare waarde voor de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de woningen aan de Rijksstraatweg. Daartoe voert zij aan dat deze waarde hoger is dan de maximale grenswaarde die in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: Handreiking) is opgenomen. Zij wijst er in dit verband op dat de heersende geluidbelasting ten gevolge van het gezoneerde bedrijventerrein Verenambacht reeds hoog is. De vereniging betoogt dat provinciale staten in verband met de bijdrage van het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard de cumulatieve geluidbelasting gelet op de Handreiking uit een oogpunt van zorgvuldigheid hadden moeten onderzoeken in verband met eisen voor binnenwaarden en een geluidluwe gevel. Zij brengt tevens naar voren dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van een geluidluwe gevel in combinatie met een grondwal van 7 m hoog. De vereniging, Stichting Oude Kern Rijsoord en [appellant sub 4] betogen dat provinciale staten wat deze grondwal betreft in de planregels hadden dienen te voorzien in een voorwaardelijke verplichting.

Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord betogen dat er ter plaatse van de woning aan de Voorweg 2 geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is omdat de geluidbelasting hoger is dan de waarde van 63 dB(A) die provinciale staten maximaal aanvaardbaar achten. Stichting Oude Kern Rijsoord brengt naar voren dat van een lagere waarde van 53 dB(A) had moeten worden uitgegaan omdat de woning buiten de bebouwde kom is gesitueerd.

31.1. Uit de door provinciale staten overgelegde onderzoeken naar de cumulatieve geluidbelasting volgt dat de cumulatieve geluidbelasting op de woning aan de Voorweg 2 op 4 punten afgerond en op de woning aan de Hoogzandweg 6 op 1 punt afgerond maximaal 64 dB(A) en op de overige woningen maximaal 63 dB(A) zal bedragen.

31.2. In het kader van de afweging van de betrokken belangen die aan een inpassingsplan ten grondslag moet liggen, moeten provinciale staten bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Provinciale staten hebben in dat verband aansluiting gezocht bij de maximale ontheffingswaarde van 63 dB(A) voor wegverkeerslawaai in stedelijk gebied.

31.3. De Afdeling heeft reeds in de uitspraak van 20 augustus 2014 geoordeeld dat, nu de Handreiking primair tot doel heeft overheden een hulpmiddel te bieden bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai in het kader van vergunningverlening en - in sommige gevallen - het stellen van nadere eisen op grond van de Wet milieubeheer, provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat deze Handreiking niet betrokken hoefde te worden bij de voorbereiding van het besluit van 26 juni 2013. Het betoog van de vereniging geeft geen aanleiding voor een andere conclusie over het thans bestreden besluit en derhalve geen grond voor het oordeel dat provinciale staten geen aansluiting hebben mogen zoeken bij de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai in stedelijk gebied.

De Afdeling ziet in het betoog van de Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen en Stichting Oude Kern Rijsoord voorts geen grond voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat een waarde hoger dan 63 dB(A), van afgerond 64 dB(A) bij de woning aan de Voorweg 2, en op één punt bij de woning aan de Hoogzandweg 6, aanvaardbaar is gelet op het belang dat is gemoeid bij het realiseren van het bedrijventerrein en bij het behoud van de woonfunctie van deze woningen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de onderzoeken is uitgegaan van een worst-case scenario. Het betoog van Stichting Oude Kern Rijsoord dat wat de woning aan de Voorweg 2 betreft had dienen te worden aangesloten bij de lagere waarde van 53 dB(A) als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Wgh omdat deze woning in buitenstedelijk gebied is gesitueerd, faalt, reeds omdat voor de cumulatieve geluidbelasting geen grenswaarden ingevolge de Wgh gelden.

De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 augustus 2014 tevens reeds geoordeeld dat provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het opnemen van een voorwaardelijke verplichting tot het realiseren van een grondwal niet noodzakelijk is voor het bewerkstelligen van een goed woon- en leefklimaat. De betogen van de verenging, [appellant sub 4] en Stichting Oude Kern Rijsoord geven in zoverre evenmin aanleiding voor een andere conclusie ten aanzien van het thans bestreden besluit.

De betogen van de vereniging, Stichting Oude Kern Rijsoord en Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen falen.

32. Het betoog van de vereniging dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet is gegarandeerd omdat, naar zij vreest, niet handhavend zal worden opgetreden tegen geluidhinder slaagt evenmin omdat handhavingskwesties in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. De omstandigheid dat reeds in de bestaande situatie niet handhavend wordt opgetreden tegen geluidhinder die wordt ondervonden van het gebruik van het bedrijventerrein Verenambacht, maakt dat niet anders, omdat, wat daar verder van zij, dit niet betekent dat ten gevolge van het inpassingsplan voor het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard zodanige geluidhinder optreedt, dat zich een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal voordoen.

33. De vereniging verwijst voor de gronden van zijn beroep over cumulatieve geluidbelasting voor het overige naar beroepsgronden die tegen het besluit van 26 juni 2013 naar voren zijn gebracht evenals naar het rapport van Peutz van 13 augustus 2013.

33.1. De vereniging heeft niet concreet gemaakt in hoeverre zij het besluit van 12 november 2014 in dit verband wenst te bestrijden. Het besluit van 26 juni 2013 staat niet meer ter beoordeling. Het thans bestreden besluit van 12 november 2014 houdt een wijziging van het besluit van 26 juni 2013 in, onder meer wat het aspect cumulatieve geluidbelasting betreft. De beroepsgronden die tegen het besluit van 26 juni 2013 naar voren zijn gebracht zijn niet gericht tegen deze wijziging. Het rapport van Peutz is opgesteld in verband met het besluit van 26 juni 2013 en ziet derhalve evenmin op het thans bestreden besluit. Het betoog van de vereniging slaagt daarom in zoverre niet.

34. De betogen van de vereniging, Stichting Oude Kern Rijsoord, [appellant sub 4] en Stichting Nieuw Reijerwaard Comité en anderen geven, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van het inpassingsplan uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar zal zijn.

Exploitatieplan

35. Stichting Oude Kern Rijsoord betoogt dat provinciale staten geen uitvoering hebben gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, omdat in het exploitatieplan niet is voorzien in een bindende faseringsregel wat de aanleg van het turboverkeersplein betreft. Voorts is volgens haar de aanpassing van de Verbindingsweg ten onrechte niet in het exploitatieplan opgenomen.

35.1. In artikel 6 van het exploitatieplan is een bindende faseringsregeling opgenomen. De aanleg en de aanpassing van infrastructuur maken daar geen deel van uit.

Naar aanleiding van de uitspraak van 20 augustus 2014 is wat de aanleg van het turboverkeersplein betreft voorzien in de in artikel 4, lid 4.5.1, van de regels van het inpassingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting. Niet kan uit de uitspraak worden afgeleid dat provinciale staten in verband daarmee of in verband met de aanpassing van de Verbindingsweg tevens in een bindende faseringsregel in het exploitatieplan hadden moeten voorzien.

Het betoog mist feitelijke grondslag.

Conclusie

36. De beroepen zijn ongegrond.

Proceskostenveroordeling

37. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Duursma
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015

378.