Uitspraak 201500343/1/R2


Volledige tekst

201500343/1/R2.
Datum uitspraak: 16 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Swifterbant, gemeente Dronten,

en

de raad van de gemeente Dronten,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Swifterbant - Randweg 1 (6061)" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2015, waar de Stichting Congreshallen Jehovah’s Getuigen, vertegenwoordigd door J.J.G.R. de Rooij en L.Th.H. Schmetz, als partij is gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de realisatie van een extra congreshal bij het congrescentrum van Jehovah’s Getuigen aan de Randweg te Swifterbant.

3. [appellant], omwonende, voert aan dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de gemeente hem nooit heeft geïnformeerd over het plan.

3.1. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan niet zorgvuldig en volledig is geweest, nu geen onderzoek is gedaan naar de effecten van de voorziene uitbreiding op het gebied ten noorden van het plangebied. Volgens [appellant] heeft de raad zich slechts laten leiden door geldelijk gewin.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemmingsplanprocedure met de vereiste zorgvuldigheid is doorlopen. In de plantoelichting is volgens de raad in zijn algemeenheid gesteld dat de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen zal hebben voor de woonkern of solitaire woonfuncties nabij de aansluitende wegen. Volgens de raad behoort daartoe ook de woning van [appellant].

4.2. In paragraaf 4 van de plantoelichting is weergegeven dat onderzoek is verricht naar verschillende omgevingsaspecten. Hoewel daarbij niet expliciet is ingegaan op de directe woonomgeving van [appellant], blijkt dat voor zover dat ten aanzien van bepaalde aspecten zoals wegverkeerslawaai en milieuzonering noodzakelijk was, is beoordeeld wat de gevolgen zijn van de voorziene ontwikkeling voor de dichtstbijzijnde woonbebouwing. Daarnaast zijn ook de aspecten bodem, water, externe veiligheid, luchtkwaliteit, boscompensatie, archeologie en cultuurhistorie beoordeeld. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de situatie ten noorden van het plangebied dermate anders is dan bij de dichtstbijzijnde woonbebouwing, dat de resultaten van het onderzoek niet voor die locatie zouden kunnen gelden en apart onderzoek zou moeten worden verricht. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht. Voor het oordeel dat de raad zich slechts zou hebben laten leiden door geldelijk gewin, ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande en nu het gestelde niet nader is onderbouwd, evenmin aanleiding. Het betoog faalt.

5. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, omdat de hierdoor mogelijk gemaakte nieuwe congreshal hem onevenredige hinder en overlast zou opleveren. [appellant] stelt dat zijn uitzicht door het voorziene gebouw van elf meter hoogte negatief zal worden beïnvloed. [appellant] acht de voorziene groenstrook onvoldoende om het gebouw aan het zicht te onttrekken. Verder vreest hij overlast te zullen ondervinden van de in het plan mogelijk gemaakte logiesfunctie. Volgens [appellant] kan hierdoor de congresruimte als hotel worden gebruikt. [appellant] stelt voorts dat hij onevenredige hinder zal ondervinden door de toename van het aantal verkeersbewegingen over de Swifterringweg in de nabijheid van zijn woning. Volgens [appellant] gebruikt de raad een onjuist uitgangspunt bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen en de bijbehorende verkeersbewegingen. Volgens hem had de raad uit dienen te gaan van de normen die gelden voor congrescentra in plaats van die voor religieuze gebouwen. Naar de mening van [appellant] onderschat de raad de toename van het aantal verkeersbewegingen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met een afstand tussen de voorziene bebouwing en de woning van [appellant] van bijna 200 meter en een bestaande en als zodanig bestemde groenstrook die in eigendom en beheer is van de gemeente, het woon- en leefklimaat van [appellant] voldoende is verzekerd. Met betrekking tot de logiesfunctie stelt de raad dat het een ondergeschikte functie betreft die uitsluitend ten behoeve van educatieve doeleinden kan worden aangewend. De raad stelt zich op het standpunt dat als gevolg van het plan het aantal verkeersbewegingen op de Swifterringweg in de nabijheid van de woning van [appellant] met ongeveer 330 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) zal toenemen, met name in het weekeinde. Dit acht de raad, mede gelet op de afname van het aantal verkeersbewegingen van ruim 8.000 mvt/etmaal naar 2.000 mvt/etmaal na het in 2012 gereedkomen van de provinciale weg N307, aanvaardbaar.

5.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.22, van de planregels wordt in de regels verstaan onder maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a en b, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en ondergeschikte logiesfuncties, uitsluitend ten behoeve van educatieve doeleinden.

5.3. In de verbeelding is in het plangebied aan de zijde van de woning van [appellant] voorzien in een strook grond van tussen de 19 en 27 meter breed, waaraan de bestemming "Groen" is toegekend. Uit de zienswijzenota en de plantoelichting komt naar voren dat het hoog opgaande groen rondom de huidige voetbalvelden waar de tweede congreshal is voorzien, in stand blijft. Ter zitting heeft de stichting toegelicht dat een deel van de bestaande bomen meer dan 20 m hoog is. De gemeente heeft het als eigenaar van deze gronden in haar macht om de bestaande groenstrook in stand te houden. Vermeld is dat de groenstrook deel uitmaakt van de gemeentelijke hoofdgroenstructuur en dat de gemeente ook daarom de huidige opzet van de groenstrook wenst te behouden. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het bouwvlak waarop de nieuw te bouwen congreshal mogelijk wordt gemaakt op meer dan 150 m afstand van de woning van [appellant] ligt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het uitzicht van [appellant] door de geplande ontwikkeling met de toegestane hoogte ernstig wordt aangetast.

Ten aanzien van de gestelde hinder die zal ontstaan door de logiesfunctie die binnen de bestemming "Maatschappelijk" mogelijk wordt gemaakt, overweegt de Afdeling dat uit artikel 4.1, aanhef en onder a en b, van de planregels blijkt dat slechts ondergeschikte logiesfuncties ten behoeve van educatieve doeleinden worden toegestaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen grond bestaat voor de verwachting dat de ruimte als hotel in gebruik zal worden genomen en dat [appellant] daardoor overlast van betekenis zal ondervinden.

Voor zover [appellant] stelt dat hij hinder zal ondervinden van de toename van het verkeer die door de uitbreiding van het congrescentrum zal ontstaan, overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting volgt dat voor de beoordeling van de van het plan te verwachten extra verkeersproductie aansluiting is gezocht bij de aanbevelingen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw (hierna: het CROW), zoals vervat in de CROW-publicatie 317: "kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". De raad heeft daarbij in redelijkheid kunnen aansluiten bij de normen voor religieuze gebouwen. De enkele omstandigheid dat de term congreshal wordt gebruikt, maakt niet dat de bedoelde ruimte, waarin religieuze bijeenkomsten voor geloofsgenoten behorend bij Jehovah’s Getuigen worden georganiseerd, niet als een gebouw voor religieuze of
levensbeschouwelijke activiteiten kan worden aangemerkt. Op basis van de maximale capaciteit van het congrescentrum, is gelet op de normen van het CROW de parkeerbehoefte 1.133 parkeerplaatsen. In het plan zijn 1.166 gewone parkeerplaatsen en zes parkeerplaatsen voor touringcars voorzien. Volgens de raad levert het congrescentrum 2.344 mvt/etmaal op op vrijdag, zaterdag en zondag in de zomerperiode en 1.600 op zaterdag en zondag gedurende de rest van het jaar. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van deze aantallen heeft mogen uitgaan. Volgens de raad is de toekomstige verkeersstructuur berekend op deze substantiële hoeveelheid verkeer. Daarbij komt volgens de raad dat deze aantallen alleen op piekmomenten aan het begin en het einde van de dag aanwezig zullen zijn. Slechts een deel van dit verkeer, met name de bezoekers uit het noorden van het land die via de A6 komen, zal gebruik maken van de afslag van de Swifterringweg naar het noordelijke deel van de Bosweg om gebruik te maken van de zijingang aan de Bosweg. Het grootste deel van de bezoekers zal via de Bisonweg en het zuidelijke deel van de Bosweg via de hoofdingang aan de Randweg het terrein bereiken. Volgens de raad zal dit ook door middel van bebording worden bereikt. Voorts heeft de raad in het verweerschrift vermeld dat de verkeersintensiteit op de Swifterringweg door de aanleg van de N307 Overijsselseweg is afgenomen van ongeveer 8.000 motorvoertuigen per etmaal naar ongeveer 2.000 motorvoertuigen per etmaal, waardoor de hinder voor [appellant] sterk is afgenomen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen ter hoogte van zijn woning in vergelijking met de eerdere hoeveelheid verkeer die van de Swifterringweg gebruik maakte, beperkt zal zijn en slechts gedurende enkele piekmomenten aanwezig zal zijn.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onaanvaardbare inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat van [appellant]. Het betoog faalt.

6. Voorts betoogt [appellant] dat in strijd met de regels reeds is begonnen met de verbouwing van de huidige congreshal en het bouwen van een werkplaats. Daarbij komt dat de werkplaats dicht bij een sloot wordt gebouwd, terwijl anderen een afstand van 10 m van het midden van de sloot in acht dienen te nemen bij de bouw. Voorts voert [appellant] aan dat de gemeente niet heeft gereageerd op zijn klachten over de bouw en het gebrek aan toezicht daarop.

6.1. De Afdeling merkt op dat deze beroepsgrond de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kan raken en reeds daarom geen doel treft.

7. Voor zover [appellant] betoogt dat de ontsluiting van het plangebied via de Swifterringweg zal leiden tot onveilige situaties, overweegt de Afdeling dat de door [appellant] bedoelde locatie buiten het plangebied ligt. De Afdeling heeft geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat een veilige afwikkeling van het verkeer van en naar het congrescentrum niet op enigerlei wijze kan worden bewerkstelligd.

8. Voorts betoogt [appellant] dat zijn woning in waarde zal dalen door de voorziene uitbreiding van het congrescentrum.

8.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Kramer w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015

195-532.