Uitspraak 201105490/1/A1


Volledige tekst

201105490/1/A1.
Datum uitspraak: 1 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Vlaardingen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2011 in zaak nr. 10/2309 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college geweigerd [appellante] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor de plaatsing van reclame-uitingen aan het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand).

Bij besluit van 7 april 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 april 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd mr. E.A.W. Driest-Schellaars, advocaat te Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door mr. P.D. Bes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Voor zover hier van belang, dient de bouwaanvraag ter legalisatie van reeds geplaatste reclame-uitingen bestaande uit een raamwerk met twee spandoeken op de zuidgevel en een raamwerk met drie spandoeken op de oostgevel van het pand.

2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de beide raamwerken met spandoeken geen bouwwerken zijn. Daartoe voert zij aan dat geen sprake is van een bouwkundige constructie en dat het mogelijk is om de reclame-uitingen, zonder aantasting van de gevel, in korte tijd te verwijderen.

2.2.1. Het begrip "bouwwerk" is in de Woningwet niet omschreven. In de modelbouwverordening is wel een definitie gegeven. De Afdeling heeft (onder meer in de uitspraak van 17 oktober 2001 in zaak nr. 200004512/1; Gst. 2002, 7172, 11), bij herhaling aansluiting gezocht bij de in de modelbouwverordening gegeven definitie van het begrip "bouwwerk". Deze luidt: "Elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".

2.2.2. De reclame-uitingen op de oostgevel en de zuidgevel bestaan uit buizenframes met een dikte van 60 mm. In het frame is een zeildoek gespannen ter grootte van 18 bij 3,65 meter. De buizenframes zijn door middel van houders en beugels met schroeven aan de gevels bevestigd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raamwerken met spandoeken als bouwvergunningplichtige bouwwerken moeten worden beschouwd. De raamwerken zijn tezamen met het systeem dat benodigd is om het aan de gevel te bevestigen aan te merken als een constructie van enige omvang, bedoeld om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat deze constructie, naar [appellante] stelt, veel gebruikt wordt, gemakkelijk verkrijgbaar en eenvoudig te monteren is, maakt dat niet anders. Deze gegevens zijn niet relevant bij beantwoording van de vraag of sprake is van een constructie. Evenmin is van belang dat de spandoeken eenvoudig uit de raamwerken kunnen worden verwijderd. Nu zowel het raamwerk als de spandoeken vereist zijn om tezamen als reclame-uiting te kunnen functioneren, kan daartussen geen scheiding worden aangebracht.

Dat de constructies binnen een relatief korte termijn van de gevel kunnen worden verwijderd, heeft niet tot gevolg dat geen sprake is van een bouwvergunningplichtig bouwwerk, nu de raamwerken zijn bedoeld om gedurende een langere periode ter plaatse te functioneren.

Het betoog faalt.

2.3. Voor zover de reclame-uitingen in strijd met de redelijke eisen van welstand zijn geacht, betoogt [appellante] voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert zij aan dat in Amsterdam andere tot dezelfde keten als [appellante] behorende panden vergelijkbare gevelreclame is aangebracht en dat op panden gelegen de directe omgeving van het pand vergelijkbare reclame-uitingen worden toegepast.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. De tot dezelfde keten als [appellante] behorende panden zijn gelegen in andere stadsdelen waar een ander welstandsbeleid geldt en liggen voorts, anders dan het pand, niet in zogenaamd grootstedelijk gebied als bedoeld in de gemeentelijke welstandsnota, zodat geen sprake is van gelijke of gelijk te stellen gevallen.

Ten aanzien van de reclame-uitingen op het pand van de Praxis is ter zitting gebleken dat deze reclame-uitingen zonder bouwvergunning zijn aangebracht. De reclame-uitingen op de andere door [appellante] aangehaalde panden in de nabije omgeving van het pand zijn eveneens zonder bouwvergunning aangebracht of zijn anders over de gevels verdeeld dan de reclame-uiting van [appellante]. Van vergelijkbare reclame-uitingen als van [appellante] die wel zijn vergund, is niet gebleken, zodat geen sprake is van gelijke of gelijk te stellen gevallen.

Het betoog faalt.

2.4. [appellante] betoogt ook tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de welstandscommissie in de overleggen voorafgaand aan het indienen van het bouwplan geen toezeggingen heeft gedaan over de vergunbaarheid van de reclame-uitingen. Evenmin is gebleken dat door of namens het college daarover toezeggingen zijn gedaan.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012

357-724.