Uitspraak 201201160/1/R3


Volledige tekst

201201160/1/R3.
Datum uitspraak: 14 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Sint Willebrord, gemeente Rucphen,
2. [appellant sub 2], wonend te Sint Willebrord, gemeente Rucphen,

en

de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kaaistraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, en de raad, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar verschenen Amarant Vastgoed, vertegenwoordigd door T. Schneijdenberg, en stichting Woonstichting Thuisvester, vertegenwoordigd door B. Hartman, beiden bijgestaan door mr. B. Baan, advocaat te Etten-Leur.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in de bouw van een zorginstelling met 48 wooneenheden voor jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Sint Willebrord.

2. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld, nu niet is gebleken van een nader vooroverleg met de betrokken diensten van de provincie Noord-Brabant, waarvan een verslag evenmin met de stukken ter inzage is gelegd.

2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals deze luidde ten tijde van belang, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het voorliggende besluit.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201100875/1/R2), strekt artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro kennelijk niet ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners van een betrokken gemeente. De Afdeling laat deze beroepsgrond, daargelaten of deze beroepsgrond ook zou slagen, dan ook buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

3. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de procedure die heeft geleid tot vaststelling van het plan onzorgvuldig is doorlopen. Hiertoe voeren zij aan dat alle inspraakreacties en verzoeken tot overleg zijn genegeerd, de omwonenden op een laat moment zijn uitgenodigd voor de informatieavond die is gehouden in het kader van het voorontwerp, het verslag daarvan niet ter goedkeuring aan hen is voorgelegd, de omwonenden laat op de hoogte zijn gesteld van de behandeling van het gewijzigde bestemmingsplan in de vergadering van de commissie EROM op 19 oktober 2011 en aan hen niet is doorgegeven dat de aanvang van de raadsvergadering op 3 november 2011 vervroegd heeft plaatsgevonden.

3.1. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het voeren van overleg met omwonenden en het bieden van inspraak maken geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het ontbreken van overleg dan wel het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] bedoelde vergaderingen zijn aangekondigd op een wijze die in strijd is met enig ter zake geldende wettelijke bepaling dan wel dat zij door de gestelde gang van zaken in hun belangen zijn geschaad.

4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de wijze waarop de raad de door hen naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Zij hebben verzocht de door hen tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.

4.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijze. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het vastgestelde plan zodanig is gewijzigd ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerp dat het plan opnieuw als ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. Hiertoe voeren zij aan dat een geheel nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, zowel wat betreft de bestemmingen als wat betreft de inrichting van het plangebied.

5.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

De raad heeft naar aanleiding van ingebrachte zienswijzen het plan vastgesteld met een aantal wijzigingen. In het vastgestelde plan is het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk" verkleind, het daarbinnen opgenomen bouwvlak gewijzigd in twee kleinere bouwvlakken en is de bestemming "Bos" toegevoegd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de gewijzigde vaststelling van het plan naar aard en omvang zo groot is dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld en hiervoor een nieuwe procedure had moeten worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de wijziging een inperking betreft van het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk" en het toevoegen van de bestemming "Bos" mede ten doel heeft om het plan gedeeltelijk in overeenstemming te brengen met het bestaande gebruik.

6. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011) is vastgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk" ruim 1,7 ha groot is en er geen sprake is van een VAB-vestiging. Ook wordt niet voldaan aan artikel 11.8, tweede lid, van de Verordening 2011, nu in de plantoelichting niet vermeld is waarom ook in het bos moet worden gebouwd. Voorts dragen de voorziene ontwikkelingen, gelet op de kap van bomen, de geplande bouwhoogte van het gebouw, de toename in het verhard oppervlak en de aanleg van een sportveld, niet bij aan de ruimtelijke kwaliteit en voldoet het plan niet aan het vereiste van een zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Verordening 2011.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de voorwaarden die aan de voorziene ontwikkeling in artikel 11.8 van de Verordening worden gesteld, is voldaan. Voorts leidt het plan volgens de raad tot een bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, nu voor het plangebied gedeeltelijk de bestemming "Bos" is opgenomen.

6.2. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 17, van de Verordening 2011, wordt onder bestemmingsvlak verstaan: aaneengesloten terrein met eenzelfde bestemming.

Ingevolge het bepaalde onder 77, wordt onder VAB-vestiging verstaan: vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldende bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, draagt een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan bevat daaromtrent een verantwoording.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, houdt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval in dat ingeval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken toestaat, behoudens ingeval in deze verordening anders is bepaald.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, een verantwoording waaruit blijkt dat in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving.

Ingevolge artikel 11.8, eerste lid, aanhef en onder a, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging van een maatschappelijke voorziening mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 ha.

Ingevolge het tweede lid, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, een verantwoording waaruit blijkt dat:

a. de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;

b. er sprake is van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling.

6.3. Aan de gronden in het plangebied zijn de bestemmingen "Bos" en "Maatschappelijk" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, van de planregels, zijn de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bosgebied;

b. extensieve recreatie;

c. andere tot de bestemming behorende voorzieningen.

Ingevolge lid 3.2 is het verboden op de gronden te bouwen.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

b. ter plaatse van de aanduiding "gezondheidszorg": een zorginstelling;

c. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.1, mogen gebouwen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen en van het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage;

b. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de op de kaart aangegeven maat.

Ingevolge het bepaalde onder 4.2.2 mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4 m;

b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,5 m.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder 7.1.1, kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:

a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

b. de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen;

c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.4. De Afdeling stelt vast dat het plangebied in de Verordening 2011 in agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, ligt. Artikel 11.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2011 bepaalt dat in een dergelijk gebied een VAB-vestiging van een maatschappelijke voorziening onder de daartoe gestelde voorwaarde is toegestaan. Nu op de locatie een agrarisch bedrijf was gevestigd en het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk", anders dan [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] stellen, ongeveer 1 ha groot is, is het plan niet in strijd met artikel 11.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2011.

6.5. In de plantoelichting is in de paragrafen 5.1 (Planbeschrijving) en 5.2 (Beeldkwaliteit) verantwoording afgelegd over de inrichting van het plangebied en of de voorziene bebouwing passend is bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering is in de plantoelichting in paragraaf 3.3 (gemeentelijk beleid) verantwoording afgelegd. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verantwoording in de plantoelichting over de voorziene zorginstelling niet voldoet aan de hieraan in de Verordening 2011 gestelde eisen.

Binnen de bestemming "Maatschappelijk" zijn twee bouwvlakken opgenomen. Binnen deze bouwvlakken mogen, gelet op de planregels en de verbeelding, gebouwen met verschillende goot- en bouwhoogten tussen de 4,5 m en 6,5 m onderscheidenlijk 6,5 m en 9,5 m worden gebouwd en geldt een bebouwingspercentage van 60. Het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk" wordt omringd door gronden met de bestemming "Bos" met een totale oppervlakte van ongeveer 0,7 ha.

De raad heeft zich, gelet op de toegestane maximale goot- en bouwhoogten, het maximale bebouwingspercentage en de omvang van het bestemmingsvlak met de bestemming "Bos", naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan leidt tot een kwaliteitsverbetering van het landschap. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aan deze gronden in het voorheen geldende plan niet de bestemming "Bos", maar de bestemming "Agrarisch" was toegekend, waarbinnen een groter oppervlak aan bebouwing dan in het voorliggende plan was toegestaan. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 2.1 van de Verordening 2011 en de mede daarin vastgelegde eisen voor zorgvuldig ruimtegebruik is vastgesteld.

7. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met de correctieve herziening van het Reconstructieplan De Baronie (hierna: correctieve herziening De Baronie). Hiertoe voeren zij aan dat juist op de strook grond die volgens de correctieve herziening De Baronie is aangewezen als "stedelijk gebied (geen integrale zonering)", geen bebouwing maar bos is voorzien.

7.1. Ingevolge artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden is een extensiveringsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

7.2. De Afdeling stelt vast dat in de correctieve herziening De Baronie aan een deel van het perceel de zonering "Stedelijk gebied (geen integrale zonering)" en aan een deel van het perceel de zonering "Extensiveringsgebied - Overig" is toegekend. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op grond van de correctieve herziening De Baronie niet in een zorginstelling en bos mag voorzien.

8. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plangebied in het provinciaal uitwerkingsplan Landelijke regio Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Rucphen en Zundert in het landschapsbeheersgebied ligt, waarbinnen het beleid is gericht op het beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm. Deze verschijningsvorm verandert volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] ingrijpend door het plan.

8.1. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

Volgens de plankaart van het uitwerkingsplan maakt het plangebied deel uit van het landelijk gebied. Het plangebied heeft de aanduiding "landschapsbeheer". Het beleid bij landschapsbeheer is gericht op beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm zoals die is aangegeven op de basisstructuurkaart van Noord-Brabant. In de plantoelichting is expliciet aandacht besteed aan genoemd beleid en wordt ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het plan. Gelet hierop heeft de raad dit beleid in de belangenafweging betrokken.

9. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] stellen dat het plan in strijd met de gemeentelijke nota Ruimte voor ruimte 2011 is vastgesteld.

9.1. Gelet op de aard van de in het plan voorziene ontwikkeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het voorliggende geval niet gaat om een Ruimte voor Ruimte-ontwikkeling, waardoor de nota Ruimte voor ruimte 2011 niet op dit plan betrekking heeft.

10. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd met het gemeentelijke beleid voor het buitengebied is vastgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat het bos een waardevol landschapselement is, hetgeen gelet op de opname in het voorontwerpplan "Buitengebied Rucphen 2011" en het ontwerpplan "Buitengebied Rucphen 2012" en het daarop van toepassing zijnde beleidskader voor het buitengebied, behouden dient te blijven. In dit verband stellen zij dat eerder, bij besluit van 2 mei 2007, een kapvergunning voor het bosje is geweigerd, hetgeen volgens hen betekent dat de gemeente Rucphen het bosje waardevol acht. Voorts verwijzen zij naar het in het visiedocument Groenbeleid Rucphen en het landschapsontwikkelingsplan gestelde met betrekking tot de algemene waarden van groen.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied buiten het inmiddels vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" ligt. Voorts voldoet het plan aan de algemene waarden van groen.

10.2. Zowel het voorontwerpplan "Buitengebied Rucphen 2011" als het ontwerpplan "Buitengebied Rucphen 2012" voorzagen in een bestemming "Groen - Landschapselement" voor een gedeelte van het voorliggende plangebied. Aan dergelijke ontwerpen voor bestemmingsplannen kunnen echter geen rechten worden ontleend. Het plangebied is niet in het op 29 maart 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" opgenomen.

10.3. Het visiedocument Groenbeleid Rucphen maakt inzichtelijk op welke wijze invulling wordt gegeven aan groen in de gemeente.

In het landschapsontwikkelingsplan is het plangebied aangeduid als Binnentuin, waarbij wordt verwezen naar het Structuurplan Binnentuin. In het gemeentelijke Structuurplan is in de Binnentuin een hoogwaardige inrichting met verschillende functies, zoals onder meer gedeelde voorzieningen, voorzien. Het behouden van het dorpse karakter en de kwaliteit van de leefomgeving staan voorop. Blijkens de plantoelichting is de beoogde ontwikkeling een goede overgang van de dichte dorpsbebouwing naar het open buitengebied. Functioneel betreft de voorziene ontwikkeling een dorpsoverstijgende voorziening die binnen de Binnentuin gesitueerd kan worden.

Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.5 is overwogen, wordt bebouwing binnen de bestemming "Maatschappelijk" vanwege de omliggende bestemming "Bos" in een groene setting mogelijk gemaakt en hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat aan de in het plangebied aanwezige landschapswaarden onvoldoende bescherming wordt geboden. Daarbij wordt verder in aanmerking genomen dat de kapvergunning (thans: omgevingsvergunning) voor het kappen van het gehele bos is geweigerd, omdat op dat moment nog geen concreet bouwplan was ingediend. Gelet op de in het voorheen geldende plan opgenomen agrarische bestemming genoot het bos op grond van de bij deze bestemming behorende voorschriften geen bijzondere bescherming. Gelet hierop is het plan in zoverre niet in strijd met het gemeentelijke beleid vastgesteld.

11. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] stellen dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" niet aan de Woonvisie 2008-2012 "Update voor een blijvende vitale gemeente" (hierna: de Woonvisie) voldoet. Hiertoe voeren zij aan dat in het plandeel geen starterswoningen zijn voorzien en dat in de gemeente Rucphen met ruim 22.000 inwoners niet meer dan 22 huisvestingplaatsen voor de doelgroep nodig zijn. Ook had de Woonvisie volgens hen niet door de projectontwikkelaar mogen worden vastgesteld. Evenmin voldoen de voorziene woningen aan de gemeentelijke welstandsnormen.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat naast starters ook personen met een beperking de doelgroep zijn van de Woonvisie. In de Woonvisie zijn geen concrete streefcijfers genoemd. Volgens de landelijke norm zou er in de gemeente Rucphen, gelet op het aantal inwoners, meer behoefte aan dergelijke woonvoorzieningen kunnen zijn dan waarin het plan voorziet. De welstandscommissie heeft het bouwplan reeds getoetst aan de welstandsnormen en een positief advies uitgebracht.

11.2. In de Woonvisie is ten aanzien van huisvesting voor jongere mensen met een fysieke en/of verstandelijke beperking aangegeven dat de gemeente Rucphen binnen de gemeentegrenzen passende huisvesting wil bieden. De Woonvisie ziet derhalve niet alleen op starters, maar ook op andere doelgroepen. De raad heeft de Woonvisie, die in nauwe samenwerking met Thuisvester is opgesteld, ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit, nu [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Woonvisie door deze samenwerking onzorgvuldig tot stand is gekomen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode van tien jaar geen behoefte bestaat aan het aantal voorziene wooneenheden.

11.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] stellen dat het plan niet voldoet aan de welstandsnormen, wordt overwogen dat in een bestemmingsplan in beginsel geen welstandsnormen kunnen worden opgenomen. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het opnemen van normen hieromtrent uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

12. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat alternatieve locaties binnen en net buiten Sint Willebrord voorhanden zijn waar de zorginstelling kan worden gerealiseerd. Zo liggen enkele percelen binnen de bebouwde kom braak en staan daar diverse gebouwen leeg. Voorts zijn de in de plantoelichting aangegeven criteria voor een locatie niet vereist maar slechts wenselijk. Bovendien ligt het plangebied niet in het centrum, maar erbuiten. Ook kan het plangebied volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zo worden ingericht dat de aanwezige bomen niet hoeven te worden gekapt.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er, gelet op de eisen die aan de locatie zijn gesteld, geen andere geschikte locaties dan het voorliggende plangebied aanwezig zijn voor de voorziene zorginstelling.

12.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

In de plantoelichting staat dat een geschikte locatie voor de beoogde zorginstelling moet voldoen aan een aantal vereisten, namelijk dat de locatie een beschermde omgeving betreft, niet direct is gesitueerd in een woonwijk, van voldoende omvang is om de gewenste functies te kunnen realiseren, niet ver van een dorp of een woonwijk en voldoende voorzieningen ligt en goed bereikbaar is met het openbaar vervoer. De Afdeling acht de door de ontwikkelaar en de raad gestelde eisen aan een locatie voor een dergelijke zorginstelling, die met name bedoeld is voor huisvesting van een meer terreingebonden doelgroep, niet onredelijk.

De raad acht het voorliggende plangebied aan de rand van het stedelijk gebied op de overgang met het landschap een wenselijke locatie voor de beoogde zorginstelling, nu deze locatie voldoet aan de eerdergenoemde eisen. Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben gewezen op een alternatieve locatie net buiten het centrum van Sint Willebrord waar geen bomen hoeven te worden gekapt, wordt overwogen dat het bos op de voorgestane locatie, gelet op overweging 10.3, niet zodanig beschermenswaardig is dat dit bos in zijn geheel in stand dient te worden gelaten. Voorts bevinden zich volgens de raad binnen het stedelijk gebied van Sint Willebrord geen andere geschikte locaties voor de vestiging van een zorginstelling met een dergelijke omvang. Gelet op de situering van het plangebied in de nabijheid van het centrum van Sint Willebrord op een afstand van ongeveer 500 m en de goede bereikbaarheid daarvan, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de gekozen planlocatie niet geschikt is dan wel dat daarvan betere alternatieven elders aanwezig zijn.

12.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] vrezen dat een deel van de aanwezige bomen onnodig zal worden gekapt om de gebouwen te kunnen realiseren, wordt overwogen dat de aanwezige bomen zoveel mogelijk zullen worden gespaard, doch dat een gedeelte van het bos, gelet op de specifieke doelgroep waarvoor de gebouwen zijn bestemd waardoor de gebouwen voor het wonen en voor de dagbesteding niet geconcentreerd en massaal zijn, maar gescheiden blijven, zal moeten verdwijnen. Gelet hierop en op overweging 10.3 heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij een optimale zorginstelling zwaarder dient te wegen dan het belang van het behoud van alle bomen in het gebied. Door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] is voorts niet aannemelijk gemaakt dat het terrein zo kan worden ingericht, dat het bos in het geheel gespaard kan blijven.

13. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009 (hierna: de brochure) aanbevolen afstanden voor omliggende woningen, niet zijnde de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2], niet in acht zijn genomen. Ten onrechte is geen akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting ter plaatse van die omliggende woningen. Zij voeren voorts aan dat de resultaten uit het akoestisch en hinderonderzoek door de gewijzigde vaststelling van het plan niet meer toereikend zijn en dat opnieuw dient te worden beoordeeld of het plan voldoet aan de gestelde eisen.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen verder dat als gevolg van de voorziene zorginstelling, het sportveld en de inrit aan de oostzijde van het plangebied hun woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast. Hiertoe voeren zij aan dat de overblijvende bomen slechts een deel van het uitzicht op de voorziene hoge bebouwing ontnemen en hun privacy daardoor wordt aangetast. Voorts is de bebouwing dichter bij hun woning voorzien dan bebouwing in het voorheen geldende plan. Ten onrechte is geen akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting ter plaatse van hun woningen. In dit verband voeren [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] aan dat zij als gevolg van de ontwikkelingen in het plan, in het bijzonder door gebruikmaking van het sportveld, en de verkeersaantrekkende werking daarvan geluidoverlast ervaren. Zij vrezen tevens voor overlast als gevolg van de werkzaamheden die met de bouw van de zorginstelling gepaard gaan.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de in de brochure voor instellingen op het gebied van gezondheids- en welzijnszorg bij ziekenhuizen en verpleeghuizen aanbevolen minimale afstand van 30 m wordt voldaan. Op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" is een gedeelte gereserveerd voor buitensportactiviteiten, maar dit leidt volgens de raad niet tot ernstige geluidoverlast.

13.2. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voeren bezwaren aan met betrekking tot hinder voor de in het plan voorziene woningen en de bestaande woningen binnen de in de brochure aanbevolen afstand van 30 m tot het plangebied als gevolg van een buiten het plangebied bestaand akkerbouw- en fruitteeltbedrijf en het wegverkeerslawaai op de Kozijnenhoek. De met de ingeroepen normen verbonden bezwaren hebben geen betrekking op het eigen belang van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2], maar alleen op de bedoelde voorziene woningen binnen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de bestaande woningen binnen de in de brochure aanbevolen afstand van 30 m tot het plangebied. Het betreffen normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij deze woningen. Wat er verder ook zij van die belangen in het licht van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, de in geding zijnde norm voor het voorkomen van hinder heeft in dit geval niet de strekking hun belangen te beschermen. De Afdeling laat deze beroepsgrond, daargelaten of deze beroepsgrond zou slagen, dan ook buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

13.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek ter plaatse van hun woningen is verricht, wordt overwogen dat de zorginstelling niet onder het toepassingsbereik van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) valt en er geen nieuwe weg of nieuwe woningen, behalve de in het plan voorziene woningen, zijn voorzien. Onder deze omstandigheden is ingevolge de Wgh geen akoestisch onderzoek voor de bestaande woningen in de omgeving vereist. Dit betekent niet dat de raad de geluidbelasting op de gevel van deze woningen in het geheel niet hoefde te betrekken bij het besluit om te beoordelen of geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

De raad heeft bezien of de beoogde ontwikkeling in het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en hierbij aansluiting gezocht bij de in de brochure aanbevolen afstanden. Hierin is de voorliggende milieubelastende activiteit ingedeeld in milieucategorie 2, die samenhangt met een aanbevolen afstand van minimaal 30 m ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De Afdeling stelt vast dat binnen de bestemming "Agrarisch" in het voorheen geldende plan ook gebouwen mochten worden opgericht. Gelet hierop en op de afstand tussen de voorziene zorginstelling en de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] van ongeveer 45 m onderscheidenlijk 70 m, de toegestane maximale goot- en bouwhoogte van 6,5 m onderscheidenlijk 9,5 m binnen het bij de woningen dichtstbijgelegen plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de tussengelegen gronden met de bestemming "Bos", ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet ernstig wordt aangetast. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de overlast vanwege de in het plan mogelijk gemaakte buitensportactiviteiten en de verkeerstoename op de Kozijnenhoek als gevolg van het plan van ongeveer 60 motorvoertuigen per etmaal, gelet op de verkeersintensiteit op de Kozijnenhoek van ongeveer 4.000 motorvoertuigen per etmaal, nopen tot een ander oordeel.

13.4. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] vrezen voor overlast als gevolg van de werkzaamheden die met de bouw van de zorginstelling gepaard gaan, wordt overwogen dat deze overlast in beginsel niet het plan, maar de uitvoering betreffen. Het is weliswaar aannemelijk dat de bouwwerkzaamheden voor omwonenden tijdelijk tot beperkte hinder zullen leiden, maar dit leidt niet tot het oordeel dat de raad na afweging van de betrokken belangen het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

14. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het bos fungeert als broedgelegenheid voor vogels en dat zich hier kleine zoogdieren bevinden.

14.1. De vragen of voor de uitvoering van een plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

14.2. Met betrekking tot de in het plangebied voorkomende flora- en fauna wordt overwogen dat in het door BTL Advies B.V. opgestelde rapport "Flora- en faunaonderzoek" van 22 september 2009 is aangegeven dat aanvullend onderzoek naar vleermuizen, roofvogels en de eekhoorn is aan te raden. Het resultaat van dit aanvullend onderzoek is opgenomen in het rapport van Regeling Ecologie & Landschap van 6 september 2010, waarin is geconcludeerd dat bij de uitgevoerde onderzoeken geen vaste rust- of verblijfplaats van deze beschermde soortgroepen zijn aangetroffen, de aanwezigheid van deze soorten redelijkerwijs kan worden uitgesloten en dat, mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt, geen ontheffing op grond van de Ffw nodig is. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben deze conclusie niet gemotiveerd bestreden. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoering van het plan in de weg staat.

15. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad niet bij de parkeerkencijfers van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: CROW-normen) had mogen aansluiten, omdat bewoners met ernstige beperkingen geen auto rijden waardoor kan worden volstaan met minder parkeerplaatsen.

15.1. Voor het berekenen van het voor de zorginstelling benodigde aantal parkeerplaatsen heeft de raad de CROW-normen als uitgangspunt gehanteerd. De CROW-normen geven in het algemeen aanbevelenswaardige minimumaantallen parkeerplaatsen aan, welke normen gebruikt kunnen worden bij de berekening van de parkeerbehoefte. Blijkens de plantoelichting en zoals de raad nader heeft toegelicht ter zitting, ontstaat ten behoeve van het personeel en de bezoekers van de zorginstelling een totale parkeerbehoefte van ongeveer 42 parkeerplaatsen, waarin het inrichtingsplan voorziet. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte zijn de bewoners van de wooneenheden buiten beschouwing gelaten. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet in redelijkheid bij de gebruikelijke CROW-normen kan worden aangesloten.

16. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan onvoldoende rechtszekerheid biedt, nu het perceel in de toekomst nog verder zal kunnen worden volgebouwd. Voorts is, in tegenstelling tot de reactie van de raad in de Nota van Zienswijzen, de ontsluiting van het plangebied nauwelijks verplaatst en is onduidelijk hoeveel bomen er uiteindelijk gekapt en herplant zullen worden. De raad had deze onzekerheden kunnen wegnemen door aanvullende regels hieromtrent op te nemen.

16.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de mate van gedetailleerdheid van het plan. In dat licht bezien en gelet op hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de mate van gedetailleerdheid van het plan ter plaatse van de bestemmingen "Bos" en "Maatschappelijk" uit het oogpunt van de rechtszekerheid niet aanvaardbaar is te achten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de exacte inrichting van het plangebied een kwestie van uitvoering is van het bestemmingsplan.

17. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich, met uitzondering van rechtsoverweging 2.2 en 13.2, niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw van toepassing is.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012

45-709.