Uitspraak 201702651/1/A3


Volledige tekst

201702651/1/A3.
Datum uitspraak: 31 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van bestuur van de Universiteit Leiden,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2017 in zaak nr. 16/3724 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college.

Procesverloop

Bij brief van 7 september 2015 heeft het college op een verzoek van [appellant sub 1] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) geweigerd informatie openbaar te maken.

Bij besluit van 21 juli 2016 heeft het college het bezwaar primair niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 februari 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 21 juli 2016 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en het college ieder hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] en het college hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H. van Drunen, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.L. Batting en mr. J.R. Baas, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Aan de kant van het college is nog mr. W.J. de Wit verschenen.

Overwegingen

1. Bij brief van 17 juli 2015 heeft [appellant sub 1] het college verzocht hem alle documenten met betrekking tot het door onderzoekers van de Universiteit Leiden opgestelde rapport 'Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat.' te verstrekken. Het rapport is opgesteld op een na afronding van het onderzoek gedaan verzoek en tegen een financiële bijdrage van de gemeente Den Haag. De basis van het rapport is een op initiatief van de afdeling Criminologie van de universiteit met medewerking van de politie Den Haag uitgevoerd veldonderzoek, bestaande uit observatie van het handelen van de politie en interviews met jongvolwassenen op straat en politieambtenaren. Bij brief van 7 september 2015 heeft het college geweigerd de ruwe onderzoeksgegevens, verkregen uit waarnemingen, interviews en ingevulde vragenlijsten, openbaar te maken. Bij het besluit van 21 juli 2016 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar primair niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bij de brief van 7 september 2015 geweigerde onderzoeksgegevens geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen en die brief daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht is waartegen bezwaar openstaat. Subsidiair heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, omdat weigeringsgronden van de Wob aan openbaarmaking in de weg staan. Hierbij is het college afgeweken van een advies van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van de universiteit van 16 juni 2016. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderzoeksgegevens een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Zij heeft het beroep ongegrond verklaard op grond van het oordeel dat het college openbaarmaking ter voorkoming van onevenredige benadeling van de geïnterviewden en onderzoekers mocht weigeren.

2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de onderzoeksgegevens een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Hiertoe voert het aan dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wob (Kamerstukken II, 1986/87, 19 859, nr. 3, p. 25) blijkt dat volgens de wetgever aan researchinstituten gerichte informatieverzoeken over wetenschappelijke onderwerpen geen verzoeken zijn die betrekking hebben op informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. Het in 2012 vanwege het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid uitgevoerde wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren volgt direct uit de wetenschappelijke onderzoekstaak van dat instituut. De door de rechtbank vermelde uitspraak van 3 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB4735, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de desbetreffende onderzoeksgegevens een bestuurlijke aangelegenheid betroffen, ging over een uitzonderlijk geval, aldus het college.

2.1. Artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder […] bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan."

Artikel 3, eerste lid, luidt: "Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf."

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1130, ziet het begrip ‘bestuurlijk’, gelet op het doel van de Wob, op het openbaar bestuur in al zijn facetten en betreft het niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie.

De onderzoeksgegevens zijn tot stand gekomen bij de uitvoering van een onderzoek door aan de afdeling Criminologie van de universiteit verbonden onderzoekers in het kader van de wetenschappelijke taak van die afdeling. De gegevens zijn louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand gekomen en hebben geen betrekking op de bestuursvoering van de universiteit. Zij betreffen daarom geen bestuurlijke aangelegenheid. Dat het rapport openbaar is gemaakt en mogelijk voor de bestuursvoering van andere bestuursorganen dan het college relevante informatie bevat, betekent niet dat de aan het rapport ten grondslag liggende onderzoeksgegevens zelf een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. De door het college vermelde uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2007 over onderzoek naar de bestuurscultuur binnen de gemeente Edam-Volendam waartoe de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opdracht had gegeven in verband met diens verantwoordelijkheid, betreft een uitzonderlijk geval en doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college openbaarmaking van de onderzoeksgegevens reeds gelet op het voorgaande terecht heeft geweigerd.

Het betoog is terecht voorgedragen.

3. Het hoger beroep van het college is gegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van het college van bestuur van de Universiteit Leiden gegrond;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018

620.