Uitspraak 201605165/1/A1


Volledige tekst

201605165/1/A1.
Datum uitspraak: 28 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 juni 2016 in zaak nr. 16/240 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2015 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de Heegesteen op zijn perceel nabij de Broekheurnerweg, kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie AD nummer 318 (hierna: het perceel), voor 30 augustus 2015 weer boven het maaiveld te halen en op de grond in het veld te leggen.

Bij besluit van 15 december 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2017, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.J.M. Claessen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Op het perceel van [appellant] bevindt zich een rijksmonument, te weten de Heegesteen. Dit betreft een zwerfkei. Op 14 maart 2015 hebben leden van de Loakensteencommissie, een commissie die controleert of rijksmonumenten nog aanwezig zijn, bij een inspectie geconstateerd dat de Heegesteen uit het veld was verdwenen, althans niet meer zichtbaar was. De steen markeerde in het verleden de grens tussen Enschede en Haaksbergen en de markenscheiding tussen Usselo en Buurse. Met een prikstok hebben deze leden vastgesteld dat de steen zich onder het maaiveld bevindt.

Op 19 maart 2015 hebben opsporingsambtenaren en een bouwinspecteur van de gemeente bevestigd dat de Heegesteen uit het veld was verdwenen. In 2012 was ter plaatse dezelfde overtreding geconstateerd. Destijds heeft [appellant] de steen tijdens het dempen van een sloot uit het veld gehaald en de bomen die de plek van de steen mede markeerden gerooid. De Heegesteen is daarbij onder de grond geplaatst. Met behulp van een mediationtraject is destijds bereikt dat [appellant] de steen weer zichtbaar in het veld heeft teruggebracht en is overeengekomen dat hij de steen zichtbaar zou houden. Gelet op het vorenstaande is de onderhavige overtreding door het college aangemerkt als een herhaalde overtreding.

Het hoger beroep

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Heegesteen zich momenteel op de originele plaats bevindt, te weten onder het maaiveld in een gedempte sloot en dat het boven het maaiveld brengen van de steen het rijksmonument juist verstoort.

2.1. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

(…)

f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,

(…)."

2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant], door de Heegesteen onder de grond te brengen, in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo zonder over een daartoe strekkende omgevingsvergunning te beschikken een beschermd monument in enig opzicht heeft gewijzigd. De Heegesteen was voor aanvang van de dempingswerkzaamheden in 2012 zichtbaar in het talud van de sloot. De steen is door het onder de grond brengen ervan door [appellant] niet meer zichtbaar, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat van het terugplaatsen in de originele positie geen sprake is.

Voor zover [appellant] heeft gewezen op een schriftelijke verklaring van een buurtbewoner waarin deze stelt dat de oorspronkelijke positie van de steen zich onder het maaiveld bevond, wordt overwogen dat dit geen verklaring van een ter zake deskundige betreft. Het college heeft toegelicht dat de Heegesteen in het verleden een grens markeerde en dat de originele plaats ervan wordt bepaald door geografische coördinaten. Om de gebiedsmarkering duidelijk te maken is zichtbaarheid van de steen derhalve een vereiste. De steen heeft in het verleden zichtbaar op maaiveldniveau gelegen.

[appellant] kan voorts niet worden gevolgd in zijn betoog dat de eis dat de Heegesteen boven het maaiveld moet worden gebracht in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo, aangezien de maatregel er juist toe strekt de verstoring van het rijksmonument te herstellen.

De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en [appellant] ter zake een last onder bestuursdwang op te leggen.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt dat een procedure van tervisielegging en de mogelijkheid van bezwaar en beroep in het kader van een omgevingsvergunning open moeten staan alvorens de steen boven het maaiveld kan worden gebracht.

3.1. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1247, terecht overwogen dat het college zowel het bevoegde gezag is voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van de Heegesteen als voor het treffen van handhavingsmaatregelen zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang. Gelet hierop is voor het voldoen aan de onderhavige last onder bestuursdwang geen omgevingsvergunning met de daarbijbehorende procedure van terinzagelegging en de mogelijkheden van bezwaar en beroep vereist. De gegeven last impliceert de vereiste toestemming om aan die last te voldoen.

Het betoog faalt.

4. [appellant] kan voorts niet worden gevolgd in zijn betoog dat ingeval het college in de onderhavige zaak in het gelijk wordt gesteld, dit betekent dat elke door het college gewenste situatie met betrekking tot ruimtelijke ordening kan worden afgedwongen door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang.

Ieder door het college te nemen besluit dient te berusten op juiste gronden en dient in overeenstemming te zijn met toepasselijke wet- en regelgeving. Niet valt in te zien waarom een uitspraak in de onderhavige zaak zou leiden tot de door [appellant] bedoelde gevolgen.

5. Voorts kan de wijze waarop [appellant] naar gesteld is behandeld door buitengewoon opsporingsambtenaren thans niet aan de orde komen, nu deze gebeurtenis geen verband houdt met de onderhavige procedure.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017

490.