Uitspraak 201508301/1/A4


Volledige tekst

201508301/1/A4.
Datum uitspraak: 18 december 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de coöperatie Mineralen Afzet Coöperatie Elsendorp U.A. (hierna: MACE), gevestigd te Elsendorp, gemeente Gemert-Bakel, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2015 heeft het college bepaald dat MACE een milieueffectrapport moet opstellen.

MACE heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

MACE heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2015, waar MACE, vertegenwoordigd door F.M. Meulenmeesters, H. van den Heuvel, mr. M.I.J. Toonders en mr. J.J.J. de Rooij, twee laatstgenoemden zijn advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.F. Algera en ing. M.M.J. Pijnenburg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. MACE heeft het voornemen om een omgevingsvergunning aan te vragen voor een mestbe- en verwerkingsinstallatie met een capaciteit van 500.000 ton ruwe drijfmest per jaar op de locatie De Quayweg 8 te Landhorst, gemeente Sint Anthonis.

Naar aanleiding van de door MACE bij het college ingediende notitie "M.e.r. beoordelingsnotitie M.A.C.E." van ROBA Advies van mei 2015 heeft het college bij het besluit van 29 september 2015 bepaald dat MACE een milieueffectrapport dient op te stellen.

3. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Ingevolge het vierde lid worden, ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Ingevolge artikel 7.28, tweede lid, laat het bevoegd gezag de aanvraag buiten behandeling indien deze een krachtens artikel 7.2, vierde lid, aangewezen besluit betreft, dat krachtens wettelijk voorschrift op aanvraag wordt genomen, en

a. bij het indienen van de aanvraag geen afschrift is gevoegd van de beslissing krachtens artikel 7.17, eerste lid, inhoudende dat geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt, of

b. geen beslissing is genomen krachtens artikel 7.17, eerste lid, dan wel is beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat rapport niet is overgelegd.

4. MACE verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen, waardoor het bestreden besluit niet aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning in de weg staat. Zij betoogt, kort weergegeven, dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de door haar voorziene inrichting een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Verder stelt zij dat het college het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Nu het opstellen van een milieueffectrapport aanzienlijke kosten en vertraging met zich brengt, en het vanwege de in de Meststoffenwet opgelegde eis van verplichte mestverwerking van groot belang is dat de aanvraag om omgevingsvergunning snel in behandeling kan worden genomen, bestaat spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening, aldus MACE. Hierbij wijst zij erop dat het voortraject reeds jaren in beslag heeft genomen.

4.1. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat met betrekking tot de door MACE voorgenomen mestbe- en verwerking een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. De voorzieningenrechter betrekt daarbij de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2015 in zaak nr. 201409490/1/R2, waarin de Afdeling heeft overwogen dat de activiteit mestbewerking niet is vermeld in kolom 1 van onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en dan ook niet kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat, zo wel een m.e.r.-beoordelingsplicht zou gelden, het college met de in het bestreden besluit opgenomen zeer summiere motivering niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het opstellen van een milieueffectrapport in dit geval noodzakelijk wordt geacht.

Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, zodat MACE kan overgaan tot indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter benadrukt wel, zoals ook volgt uit overweging 1, dat deze voorziening naar zijn aard tijdelijk is en dat niet uitgesloten kan worden dat de beslissing in de bodemprocedure ertoe kan leiden dat alsnog een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 29 september 2015, kenmerk C2177353/3865776;

II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de coöperatie Mineralen Afzet Coöperatie Elsendorp U.A. geen milieueffectrapport hoeft op te stellen;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de coöperatie Mineralen Afzet Coöperatie Elsendorp U.A. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de coöperatie Mineralen Afzet Coöperatie Elsendorp U.A. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter,

in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Borman w.g. Van Grinsven
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015

462-684.