Uitspraak 201503317/1/R6


Volledige tekst

201503317/1/R6.
Datum uitspraak: 25 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schoorl Slagharen Beheer B.V., gevestigd te Slagharen, gemeente Hardenberg,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
4. [appellante sub 4A], en [appellant sub 4B], gevestigd, onderscheidenlijk wonende te [plaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem,
7. [appellant sub 7], wonend te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem,
appellanten,

en

1. het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas,
2. het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,
3. het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
4. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
5. het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het hoogheemraadschap),
verweerders.

Procesverloop

Ter uitvoering van het rijksinpassingsplan "Randstad 380 kV-verbinding Noordring Beverwijk - Zoetermeer (Bleiswijk)" zijn in totaal 24 uitvoeringsbesluiten genomen.

Bij ongedateerd besluit, kenmerk 2014082056, heeft het college van Zuidplas aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tennet TSO B.V. een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan voor de gronden zoals weergegeven op de bijbehorende tekeningen (hierna: omgevingsvergunning van Zuidplas).

Bij besluit van 3 maart 2015, kenmerk W20140088, heeft het college van Kaag en Braassem aan Tennet een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan voor de gronden zoals weergegeven op de bijbehorende tekeningen (hierna: omgevingsvergunning van Kaag en Braassem).

Bij ongedateerd besluit, kenmerk W-2014-0117, heeft het college van Lansingerland aan Tennet een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan voor de gronden zoals weergegeven op de bijbehorende tekeningen (hierna: omgevingsvergunning van Lansingerland).

Bij besluit van 5 maart 2015, kenmerk 2014-0011205, heeft het college van Haarlemmermeer aan Tennet een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan voor de gronden zoals weergegeven op de bijbehorende tekeningen (hierna: omgevingsvergunning van Haarlemmermeer).

Bij twee ongedateerde besluiten, kenmerken V60266 en V60233, heeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan Tennet vergunning verleend op grond van de "Keur Rijnland 2009" voor het verrichten van handelingen in een watersysteem voor de gronden tussen de Zuidelijke Rijnvaart van de Haarlemmermeerpolder in de gemeente Kaag en Braassem en Bleiswijk (Benthuizen), onderscheidenlijk de gronden tussen Vijfhuizen en de Zuidelijke Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder nabij de Kaagweg en tussen Vijfhuizen en Lisserbroek in de gemeente Haarlemmermeer, zoals weergegeven op de bij de besluiten behorende tekeningen.

Tegen een of meer van deze besluiten hebben Schoorl, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5], [appellant sub 6], en [appellant sub 7] beroep ingesteld.

De colleges van Zuidplas, Kaag en Braassem, Lansingerland, Haarlemmermeer, en het hoogheemraadschap van Rijnland, hebben een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de minister van Economische Zaken, en Tennet een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Schoorl, [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2015, waar [appellant sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door ing. P.E. Bakker, werkzaam bij Bakker Rentmeesters en Makelaars, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door Bakker voornoemd, [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. E. Kronemeijer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. R. van der Heiden, T. van Urk, mr. A. Dijk, mr. B.V. Hendriks, ing. J. Hoekstra, H.C. de Jong,
L.C. Boogaard, en M.C.J. van Braam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen mr. R. Nakken, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken. Verder is Tennet, vertegenwoordigd door ing. E.S.A. Everaarts,
mr. R.C.M. van Meer-Dijksman en mr. S. Zehenpfenning, allen werkzaam bij Tennet, bijgestaan door mr. N.H. van den Biggelaar en mr. A.H.T. van Gijssel, beiden advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1. De bestreden uitvoeringsbesluiten zijn genomen in het kader van de vierde fase van het project "Randstad 380 kV Noordring". Dit project voorziet in de realisatie van een 380 kV-hoogspanningsverbinding van Beverwijk naar Zoetermeer. De eerste fase van het project betrof de vaststelling van het tracé van de hoogspanningsverbinding. Daartoe hebben de ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: Economische Zaken), en van Infrastructuur en Milieu bij besluiten van 28 augustus 2012 en 3 september 2012 het inpassingsplan "Randstad 380 kV-verbinding Noordring Beverwijk - Zoetermeer (Bleiswijk)" vastgesteld (hierna: inpassingsplan). Het inpassingsplan is onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 in zaak nr. 201210308/1/R1.

2. De uitvoeringsbesluiten maken de feitelijke uitvoering van het project mogelijk, voor het gedeelte tussen Vijfhuizen en Bleiswijk. De besluiten zijn met toepassing van artikel 20c, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 in samenhang met artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.

Het beroep van Schoorl

3. Schoorl is exploitante van het volkstuinencomplex "Parktuinen De Baarsjes" aan de Stevensweg 31 in Vijfhuizen. Schoorl betoogt dat haar bedrijfsvoering wordt geschaad door de realisatie van de 380 kV-hoogspanningsverbinding over haar gronden en dat zij hiervoor niet voldoende wordt gecompenseerd.

3.1. Deze beroepsgrond van Schoorl heeft betrekking op de gevolgen van het tracé van de hoogspanningsverbinding en is derhalve gericht tegen het inpassingsplan. Tegen de besluiten tot vaststelling van het inpassingsplan stond voor belanghebbenden afzonderlijk de mogelijkheid open voor het instellen van beroep bij de Afdeling. Deze beroepsgrond van Schoorl kan niet aan de orde komen in het kader van haar beroep tegen de uitvoeringsbesluiten. Het betoog faalt.

4. Schoorl vreest voor visuele hinder vanwege de situering van opstijgpunt 213, in de nabijheid van haar volkstuinencomplex. De landschappelijke inpassing van het opstijgpunt dient te worden verbeterd.

4.1. Volgens het college van Haarlemmermeer is de landschappelijke inpassing van het opstijgpunt vastgelegd in het "Landschapsplan" behorende bij het inpassingsplan. Ten zuiden van de hoogspanningsverbinding, aan de zijde van de Driemerenweg, is voorzien in lineaire beplanting.

4.2. De locatie van opstijgpunt 213 is vastgelegd in het inpassingsplan. Voor zover Schoorl zich niet kan verenigen met de situering van het opstijgpunt of met de inhoud van het "Landschapsplan", is dit betoog gericht tegen het inpassingsplan. Zoals hiervoor is overwogen kan dit niet aan de orde komen in het kader van het beroep tegen de uitvoeringsbesluiten. Voor zover Schoorl zich niet kan verenigen met de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het "Landschapsplan", overweegt de Afdeling dat zij dit betoog niet nader heeft onderbouwd. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van Haarlemmermeer ten onrechte omgevingsvergunning heeft verleend voor het oprichten van het opstijgpunt. Het betoog faalt.

5. Schoorl betoogt dat de permanente toegangsweg ten behoeve van opstijgpunt 213 ernstige gevolgen zal hebben voor de waterhuishouding van haar volkstuinencomplex. Voor de realisatie van de weg worden onder meer een bestaande stuw en duiker verplaatst. Als gevolg hiervan vreest Schoorl voor verstoring van de waterhuishouding van haar terrein.

5.1. Volgens het college van Haarlemmermeer en het hoogheemraadschap van Rijnland ligt de toegangsweg naar opstijgpunt 213 gedeeltelijk buiten het inpassingsplan, op gronden met een agrarische bestemming. Om de aanleg van de permanente toegangsweg mogelijk te maken heeft het college van Haarlemmermeer omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan. De toegangsweg wordt aangelegd naast de bestaande sloot. Er vinden geen aanpassingen plaats aan de bestaande stuw en duiker. Het watersysteem wordt in zoverre niet gewijzigd, zodat geen gevolgen zullen optreden voor de waterhuishouding van het volkstuinencomplex. Mocht achteraf toch sprake blijken te zijn van verdroging, dan worden hiertegen maatregelen getroffen. Indien noodzakelijk zal een extra stuw worden aangelegd, aldus het college van Haarlemmermeer en het hoogheemraadschap.

5.2. Uit de tekening bij de aanvraag om watervergunning van Tennet, nummer VIR-0.000.384, bezien in samenhang met het besluit van het hoogheemraadschap, kenmerk V60233, volgt dat de permanente toegangsweg naar opstijgpunt 213 wordt gerealiseerd direct ten noorden van de bestaande sloot. Direct ten noorden van deze toegangsweg wordt een nieuwe watergang gegraven, ter compensatie van de oppervlakteverharding. De nieuwe watergang wordt door middel van duikers in verbinding gebracht met nabijgelegen bestaande watergangen. Blijkens de watervergunning zijn drie duikers vergund in de nabijheid van opstijgpunt 213. Hoewel niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteiten gevolgen zullen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie van het volkstuinencomplex, is de Afdeling van oordeel dat het college van Haarlemmermeer en het hoogheemraadschap zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat, gezien ook de mogelijkheden voor het treffen van maatregelen, niet gevreesd behoeft te worden voor ernstige gevolgen voor de waterhuishouding van het terrein van Schoorl, mede gelet op de omstandigheid dat de bestaande sloot direct ten noorden van het volkstuinencomplex blijft gehandhaafd. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling voorts de omstandigheid dat het hoogheemraadschap ter zitting heeft toegelicht dat zo nodig nadere maatregelen getroffen zullen worden om verdroging van het terrein van Schoorl tegen te gaan. Het betoog faalt.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep van Schoorl ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

7. [appellant sub 2] is pachter van gronden in de gemeente Kaag en Braassem. Het tracé van de hoogspanningsverbinding is geprojecteerd over de door [appellant sub 2] gepachte gronden. Ter plaatse worden drie hoogspanningsmasten opgericht (mastlocaties 150, 151 en 152). [appellant sub 2] betoogt dat Tennet hem niet op de hoogte heeft gesteld van haar voornemen de hoogspanningsverbinding te realiseren. In of omstreeks 2009 heeft de eigenaar van de door [appellant sub 2] gepachte gronden aan Tennet alle relevante gegevens verstrekt over de gebruikers van de gronden. Tennet had derhalve op de hoogte kunnen zijn van de omstandigheid dat [appellant sub 2] pachter was en derhalve belanghebbende bij het inpassingsplan. Deze gegevens zijn evenwel bij Tennet intern zoekgeraakt, hetgeen ertoe heeft geleid dat [appellant sub 2] niet persoonlijk is benaderd door Tennet. [appellant sub 2] is pas in december 2012 door de gemeente Kaag en Braasem op de hoogte gesteld van de plannen, op het moment dat een aanvang genomen diende te worden met bepaalde feitelijke werkzaamheden op zijn gronden.

7.1. Volgens Tennet zijn de gegevens die zij van de eigenaar van de gronden heeft ontvangen inderdaad zoekgeraakt. [appellant sub 2] is als gevolg daarvan niet persoonlijk op de hoogte gesteld van de plannen de hoogspanningsverbinding te realiseren. Dit laat onverlet dat de voorbereiding en vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, aldus Tennet.

7.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] aldus dat hij klaagt over de voorbereiding van het inmiddels onherroepelijk geworden inpassingsplan. Tennet heeft in zoverre erkend dat vanwege een interne onzorgvuldigheid aan haar verstrekte gegevens over pachters van de gronden zijn zoekgeraakt. Daargelaten de omstandigheid dat dit nog niet betekent dat de voorbereiding van het inpassingsplan niet in overeenstemming is geweest met de wettelijke vereisten, staan in de thans voorliggende zaak alleen de uitvoeringsbesluiten ter beoordeling. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd biedt geen grond voor de conclusie dat er gebreken kleven aan de genomen uitvoeringsbesluiten. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning van het college van Kaag en Braasem voor onder meer het oprichten van drie hoogspanningsmasten op door [appellant sub 2] gepachte gronden in strijd is met het recht. Het betoog faalt.

8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B]

De tijdelijke werkstroken

9. [appellant sub 3] is eigenaar van een perceel in de gemeente Lansingerland kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie A, nr. 543 (hierna: perceel A543) en twee percelen in de gemeente Zuidplas, kadastraal bekend Moerkapelle, sectie C, nrs. 2522 en 2533 (hierna: C2522 en C2523). [appellant sub 3] gebruikt deze gronden voor agrarische doeleinden. Het tracé van de 380 kV-hoogspanningsverbinding loopt over het perceel A543. Op het perceel C2522 is een bestaande 150 kV-hoogspanningsmast gesitueerd. Deze mast wordt gesloopt.

[appellant sub 5] is pachter van de percelen kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie B, nrs. 1816 en 869 (hierna: percelen B1816 en B869). [appellant sub 5] gebruikt deze gronden voor agrarische doeleinden. Op het perceel B1816 wordt hoogspanningsmast 105 opgericht. Op het perceel B869 is voorzien in een tijdelijke werkstrook in verband met werkzaamheden ten behoeve van de oprichting van hoogspanningsmast 106 op nabijgelegen gronden.

[appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] zijn eigenaar en/of gebruiker van de percelen kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie A, nrs. 557, 648, 649, 652 en 854. [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] gebruiken deze gronden voor agrarische doeleinden. Op deze percelen is voorzien in tijdelijke werkstroken ten behoeve van de oprichting van hoogspanningsmasten.

10. De beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 5], en van [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] zijn gericht tegen de situering van de tijdelijke werkstroken, die worden gebruikt ter ontsluiting van de locaties waarop werkzaamheden plaatsvinden en als werkterrein. Zij voeren aan dat de geprojecteerde situering op hun percelen leidt tot een ernstige beperking van de agrarische bedrijfsvoering. [appellant sub 3], [appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] hebben, onder meer in de door hen naar voren gebrachte zienswijzen op de ontwerpbesluiten, voorstellen gedaan voor een alternatieve situering van de werkstroken. Met deze voorstellen hebben de colleges van Lansingerland en Zuidplas geen, althans onvoldoende, rekening gehouden bij hun besluitvorming.

[appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] bestrijden voorts het standpunt van het college van Lansingerland dat voor de geprojecteerde werkstroken geen omgevingsvergunning voor de activiteit "strijdig gebruik" verleend behoeft te worden. Zij bestrijden het gestelde tijdelijke karakter van de werkstroken. Ook zijn de werkstroken volgens hen niet gesitueerd in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop de bouw- en sloopactiviteiten plaatsvinden. Zo hebben de werkstroken in bepaalde gevallen een lengte van meer dan 400 m, aldus [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B].

10.1. Tennet heeft ter zitting toegelicht dat de werkstroken noodzakelijk zijn voor de ter plaatse uit te voeren werkzaamheden. De ligging en omvang van de werkstroken is afhankelijk van de concrete omstandigheden. Bij het projecteren van de werkstroken heeft Tennet rekening gehouden met haar belang bij het faciliteren van de realisatie van de hoogspanningsverbinding, maar ook met de belangen van de grondeigenaren en -gebruikers bij het zo beperkt mogelijk houden van de overlast. Nadat de werkzaamheden zijn afgerond is Tennet verplicht de oorspronkelijke situatie te herstellen.

Volgens het college van Zuidplas rust op de percelen C2522 en C2523 van [appellant sub 3], waarop een tijdelijke werkstrook is geprojecteerd, de bestemming "agrarische doeleinden". De door het college van Zuidplas verleende omgevingsvergunning heeft onder meer betrekking op de activiteit "gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan" ten behoeve van de geprojecteerde werkstrook.

Het college van Lansingerland stelt zich op het standpunt dat de tijdelijke werkstroken op de percelen van [appellant sub 5], [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], en het perceel A543 van [appellant sub 3], aangemerkt dienen te worden als activiteiten als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 20, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Voor het gebruik van de percelen ten behoeve van de tijdelijke werkstroken is daarom geen omgevingsvergunning vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (hierna: Wabo).

10.2. Vaststaat dat het college van Lansingerland geen omgevingsvergunning heeft verleend voor het gebruik van de gronden van appellanten in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van de tijdelijke werkstroken.

Het college van Zuidplas heeft ten behoeve van de tijdelijke werkstroken omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan, voor een periode van drie jaar, gerekend vanaf het onherroepelijk worden van de vergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º en het tweede lid).

10.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of artikel 2, aanhef en onder 20, van bijlage II bij het Bor van toepassing is op het gebruik van de agrarische gronden van [appellant sub 3], [appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] ten behoeve van de tijdelijke werkstroken, zodat voor dit gebruik geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

10.4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken.

Ingevolge het derde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën van gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 20, van bijlage II bij het Bor, is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand of andere hulpconstructie die functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw of een tijdelijke werkzaamheid op land waarop het Besluit algemene regels milieu mijnbouw van toepassing is, mits geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd.

10.5. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2, aanhef en onder 20, van bijlage II bij het Bor (Stb. 2010, 143, p. 152) ziet deze bepaling op een categorie van bouwwerken die functioneel is bij een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw of een tijdelijke werkzaamheid op land waarop het Besluit algemene regels milieu mijnbouw van toepassing is. Constructies die slechts voor bepaalde tijd worden geplaatst, die dus niet bedoeld zijn om ter plaatse te functioneren (geen plaatsgebonden karakter hebben), worden niet als bouwwerk aangemerkt. Bij omvangrijke bouwprojecten worden dergelijke hulpconstructies veelal voor wat langere tijd geplaatst en kan er sprake zijn van een bouwwerk. Hoewel er in deze sfeer altijd veel is gedoogd, was er formeel altijd een bouwvergunning voor dit type bouwwerken vereist. Dankzij onderhavig onderdeel is een omgevingsvergunning nu niet meer nodig. De bouwwerken ten dienste van de hier bedoelde activiteiten en werkzaamheden kunnen tijdelijk, gedurende de periode dat het werk in uitvoering is, worden gebouwd en aanwezig blijven. Na het beëindigen van het werk is het bouwwerk niet langer functioneel te achten voor de betreffende activiteit of werkzaamheid.

10.6. Blijkens de situatietekeningen van de percelen van [appellant sub 3],

[appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], die door Tennet zijn gevoegd bij haar aanvragen om omgevingsvergunning, zijn op gronden in de nabijheid van de mastlocaties tijdelijke werkstroken geprojecteerd. De tijdelijke werkstroken dienen ter ontsluiting van de mastlocaties en de overige locaties waarop de werkzaamheden voor de realisatie van de 380 kV-hoogspanningsverbinding worden uitgevoerd. Tevens dienen de werkstroken ter ontsluiting van de bestaande 150 kV-masten, die gefaseerd gesloopt zullen worden. Ook worden de werkstroken gebruikt als werkterrein ten behoeve van de bouw- en sloopwerkzaamheden. Tennet heeft ter zitting toegelicht dat de werkstroken worden voorzien van een tijdelijke verharding, die bestaat uit geodoek met daarop houtsnippers, waarover rijplaten worden geplaatst. Op gronden die zwaarder belast zullen worden, wordt in plaats van houtsnippers gebruik gemaakt van ander materiaal, zoals zand. Het staat vast dat de werkstroken een tijdelijk karakter hebben, in de zin dat deze worden verwijderd nadat de bouw- en sloopwerkzaamheden zijn afgerond. Met de sloopactiviteiten is een periode van maximaal 6 weken gemoeid. De realisatie van de nieuwe hoogspanningsverbinding zal daarentegen ongeveer anderhalf jaar in beslag nemen.

10.7. Uit de redactie van artikel 2, aanhef en onder 20, van bijlage II bij het Bor, bezien in samenhang met het hiervoor weergegeven onderdeel uit de Nota van Toelichting volgt dat deze bepaling betrekking heeft op de daarin concreet genoemde constructies of andere hulpconstructies, mits deze hulpconstructies functioneel zijn voor (a) een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, (b) een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw, (c) of een tijdelijke werkzaamheid op land waarop het "Besluit algemene regels milieu mijnbouw" van toepassing is en (d) mits deze zijn geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd.

De Afdeling stelt vast dat tijdelijke werkstroken als waarvan hier sprake is niet uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 2, aanhef en onder 20, van bijlage II bij het Bor. Voorts stelt de Afdeling vast dat tijdelijke werkstroken niet vallen onder de benaming bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan of damwand. Beoordeeld dient derhalve te worden of de tijdelijke werkstroken onder het begrip hulpconstructie als bedoeld in onderdeel 20 kunnen worden begrepen.

In dit verband stelt de Afdeling voorop dat het hier bedoelde onderdeel 20 ziet op een uitzondering op de hoofdregel, volgens welke hoofdregel activiteiten of werkzaamheden als de onderhavige in beginsel vergunningplichtig zijn. In geval van twijfel over de uitleg van het hier in geding zijnde begrip "hulpconstructie" dient mede betekenis te worden toegekend aan deze hoofdregel in die zin dat aan het in de betreffende bepaling voorkomend begrip een restrictieve uitleg wordt gegeven.

Uit de Nota van Toelichting volgt dat met hulpconstructie wordt gedoeld op constructies die voor langere tijd worden geplaatst, waardoor deze als gevolg van het ontstane plaatsgebonden karakter zullen moeten worden aangemerkt als bouwwerk.

Gelet op wat hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat nu bij de tijdelijke werkstroken het constructieve karakter dat kenmerkend is voor een bouwwerk ontbreekt en deze bovendien niet zijn "geplaatst", noch zich uitsluitend bevinden "op of in de onmiddellijke nabijheid" van het terrein waarop de activiteit worden uitgevoerd", deze werkstroken niet zijn aan te merken als een hulpconstructie in de zin van artikel 2, aanhef en onder 20, van bijlage II bij het Bor.

11. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college van Lansingerland zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor het gebruik van de agrarische gronden van [appellant sub 3], [appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] ten behoeve van de tijdelijke werkstroken geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, onder c, van de Wabo. De betogen van [appellant sub 3], [appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] treffen in zoverre doel. Echter, nu het college van Lansingerland geen vergunning heeft verleend kunnen de beroepsgronden van [appellant sub 3], [appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] ten materiële niet aan de orde komen aangezien deze feitelijke grondslag missen.

12. Nu het college van Zuidplas aan Tennet ten behoeve van de tijdelijke werkstroken omgevingsvergunning heeft verleend voor het gebruiken van de gronden van [appellant sub 3] in strijd met een bestemmingsplan, zal de Afdeling hetgeen [appellant sub 3] hiertegen heeft aangevoerd bespreken.

13. [appellant sub 3] wenst een alternatieve situering voor de werkstrook op zijn perceel C2522. Het perceel wordt thans ontsloten via de Heerenweg. Deze ontsluiting - de werkstrook - loopt over de volle lengte van het perceel. Het college van Zuidplas heeft ten onrechte niet ingestemd met het door [appellant sub 3] aangedragen alternatief, waarbij de mastlocatie op zijn gronden wordt ontsloten via de Noorddijk.

13.1. Het college van Zuidplas heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant sub 3] gewenste alternatieve ontsluiting via de Noorddijk niet mogelijk, althans ongewenst is, omdat dit tot gevolg zou hebben dat de werkstrook over een smalle weg op een dijklichaam loopt. Als gevolg van de verkeersbewegingen van en naar de mastlocatie bestaat het risico op beschadiging van het dijklichaam zelf en de daarop aanwezige verharding. Ook dienen in dat geval maatregelen getroffen te worden om het hoogteverschil te overbruggen. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 3] voor het overige

14. [appellant sub 3] betoogt dat hij ernstige hinder zal ondervinden vanwege de situering van hoogspanningsmast nr. 111 op zijn perceel A543. Deze mast dient te worden verplaatst richting het zuiden, op gronden van de gemeente Zoetermeer, aldus [appellant sub 3].

14.1. Niet in geschil is dat de aanvraag van Tennet om omgevingsvergunning voor het bouwen van deze hoogspanningsmast in overeenstemming is met het inpassingsplan. [appellant sub 3] heeft niet gesteld dat de aanvraag van Tennet anderszins in strijd is met de criteria voor vergunningverlening. Gelet op artikel 2.10 van de Wabo is het college van Lansingerland in een dergelijk geval verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen van de mast te verlenen overeenkomstig de aanvraag.

Voor zover het betoog aldus dient te worden begrepen dat [appellant sub 3] zich richt tegen het tracé van de hoogspanningsverbinding, overweegt de Afdeling dat het tracé is vastgelegd in het inpassingsplan. Tegen de besluiten tot vaststelling van het inpassingsplan stond voor belanghebbenden afzonderlijk de mogelijkheid open voor het instellen van beroep bij de Afdeling. Deze beroepsgrond van [appellant sub 3] kan niet aan de orde komen in het kader van haar beroep tegen de uitvoeringsbesluiten.

Het betoog faalt.

15. Het beroep van [appellant sub 3] is gericht tegen een "juk" op zijn perceel A543. Volgens hem is niet duidelijk of voor de plaatsing hiervan omgevingsvergunning is verleend.

15.1. Volgens het college van Lansingerland is voor het plaatsen van het juk op het perceel van [appellant sub 3] geen omgevingsvergunning vereist, op grond van de reeds besproken bepaling van bijlage 2 bij het Bor. Het juk wordt tijdelijk, voor de duur van maximaal 2 maanden, geplaatst ter afscherming van het Bentwoudpad ten tijde van het trekken van de geleiders tussen mast 112 en 113.

15.2. Het juk wordt blijkens de kaart van de situatie op het perceel A543 geplaatst direct ten noorden van mastlocatie nr. 112. Niet in geschil is dat het juk ter plaatse tijdelijk zal worden gebruikt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het juk kan worden aangemerkt als een tijdelijke hulpconstructie die functioneel is voor een bouwactiviteit, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 20, van Bijlage II bij het Bor, zodat voor het plaatsen van deze juk geen omgevingsvergunning is vereist. Het betoog faalt.

16. [appellant sub 3] vreest voorts dat het gebruik van de tijdelijke werkstroken zal leiden tot beschadiging van het drainagesysteem in zijn gronden. Tennet heeft toegelicht dat de kans op beschadiging gering is, gelet op de wijze waarop de tijdelijke verharding zal worden uitgevoerd. Na afronding van de werkzaamheden wordt de drainage gecontroleerd. Eventuele schade aan het systeem wordt door Tennet hersteld. Het betoog faalt.

17. Het betoog van [appellant sub 3] over de gevolgen van het magneetveld van de hoogspanningsverbinding voor GPS-apparatuur kan niet aan de orde komen in het kader van het beroep tegen de uitvoeringsbesluiten. Dit betoog is gericht tegen het tracé van de verbinding en derhalve tegen het inpassingsplan. Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 5] voor het overige

18. [appellant sub 5] betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel B1816 ernstig worden beperkt door de situering van hoogspanningsmast 105 op het zuidoostelijke deel van dit perceel. Deze mast dient ter beperking van de aantasting van de gebruiksmogelijkheden te worden verplaatst naar de westelijke rand van het perceel, aldus [appellant sub 5].

18.1. De door [appellant sub 5] gewenste verplaatsing zou tot gevolg hebben dat de mast buiten het plangebied van het inpassingsplan komt te liggen. Deze beroepsgrond van [appellant sub 5] heeft daarmee betrekking op de gevolgen van het tracé van de hoogspanningsverbinding en is derhalve gericht tegen het inpassingsplan. Tegen de besluiten tot vaststelling van het inpassingsplan stond voor belanghebbenden afzonderlijk de mogelijkheid open voor het instellen van beroep bij de Afdeling. Deze beroepsgrond van [appellant sub 5] kan niet aan de orde komen in het kader van zijn beroep tegen de uitvoeringsbesluiten. Het betoog faalt.

19. [appellant sub 5] vreest voor ernstige hinder vanwege het medegebruik door Tennet van de brug die dient ter ontsluiting van zijn perceel B1816 met de Kruisweg. Ook vreest hij voor schade aan deze brug.

19.1. De gevolgen van een meer intensief gebruik van de brug voor de bereikbaarheid van het perceel van [appellant sub 5] en de vrees voor eventuele schade aan de brug kunnen niet aan de orde komen in het kader van deze procedure, omdat voor een meer intensief gebruik van de brug geen publiekrechtelijk vergunningvereiste geldt, althans de omgevingsvergunning van Lansingerland ziet niet op het gebruik van de brug. Het college van Lansingerland behoefde daarom geen rekening te houden met dit belang van [appellant sub 3] bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Het betoog faalt.

20. [appellant sub 5] vreest voorts dat het gebruik van de tijdelijke werkstroken zal leiden tot beschadiging van het drainagesysteem in zijn gronden. Tennet heeft toegelicht dat de kans op beschadiging gering is, gelet op de wijze waarop de tijdelijke verharding zal worden uitgevoerd. Na afronding van de werkzaamheden wordt de drainage gecontroleerd. Eventuele schade aan het systeem wordt door Tennet hersteld. Het betoog faalt.

21. Het betoog van [appellant sub 5] over de gevolgen van het magneetveld van de hoogspanningsverbinding voor GPS-apparatuur kan niet aan de orde komen in het kader van het beroep tegen de uitvoeringsbesluiten. Dit betoog is gericht tegen het tracé van de verbinding en derhalve tegen het - onherroepelijk geworden - inpassingsplan. Het betoog faalt.

Conclusie

22. De beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 5], en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] zijn ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 6] en [appellant sub 7]

23. [appellant sub 6] exploiteert een melkveebedrijf op het perceel [locatie 1] in Rijpwetering. Hij kan zich niet verenigen met de watervergunning van Rijnland, kenmerk V60266, in het bijzonder wat betreft de voorziene watercompensatie op zijn gronden, ter plaatse van opstijgpunt 5 (mast 153). Als gevolg van het graven van nieuwe watergangen en het verbreden van bestaande verliest [appellant sub 6] meer dan 468 m² aan landbouwareaal.

[appellant sub 7] exploiteert een fokveebedrijf op het perceel [locatie 2] in Rijpwetering en de omliggende gronden. Ook zijn beroep is gericht tegen de watervergunning van Rijnland, kenmerk V60266, in het bijzonder wat betreft de voorziene watercompensatie op zijn gronden, ter plaatse van opstijgpunt 4 (mast 154). De compensatieverplichting betreft het graven van een watergang met een breedte van ongeveer 9,5 m en een oppervlakte van 805 m² ten westen van het opstijgpunt. Het beroep van [appellant sub 7] is voorts gericht tegen de op zijn gronden voorziene retourbemaling van grondwater.

De waterbergingen

24. [appellant sub 6] en [appellant sub 7] betogen dat de aanvraag van Tennet om watervergunning, voor zover het betreft de te realiseren waterbergingen, buiten behandeling gelaten had dienen te worden. Zij voeren hiertoe aan, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012 in zaak nr. 201202006/1/A1, dat Tennet ten onrechte is aangemerkt als belanghebbende bij deze onderdelen van de watervergunning, omdat evident is dat de vergunde waterbergingen niet gerealiseerd kunnen worden. De gronden waarop de watercompensatie is voorzien zijn immers eigendom van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] en zij zijn niet voornemens medewerking te verlenen aan de watercompensatie op hun gronden. De medewerking kan niet in rechte worden afgedwongen, omdat de gronden waarop de watercompensatie is voorzien geen deel uitmaken van het plangebied van het inpassingsplan. Een planologische titel voor onteigening ontbreekt derhalve, aldus [appellant sub 6] en [appellant sub 7].

24.1. De Afdeling is van oordeel dan niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat de beoogde waterbergingen op de gronden van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] kunnen worden gerealiseerd, ook indien zij daar geen medewerking aan wensen te verlenen. Zij overweegt hiertoe dat in beginsel ervan dient te worden uitgegaan dat op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht [appellant sub 6] en [appellant sub 7] de verplichting kan worden opgelegd een waterberging op hun gronden te gedogen. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 12 augustus 2015 in zaak nr. 201407796/1/R1, waaruit volgt dat de gedoogplicht ook betrekking kan hebben op een waterberging die samenhangt met de realisatie van de hoogspanningsverbinding.

Bij dit oordeel laat de Afdeling in het midden of de uitspraak van 14 november 2012 betekenis toekomt in het kader van de beroepen van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] tegen de watervergunning van Rijnland. In de uitspraak van 14 november 2012 ging het immers om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

De betogen falen.

25. [appellant sub 6] en [appellant sub 7] betogen dat de voorziene uitvoering van de watercompensatie op hun gronden leidt tot een ernstige beperking van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse. De watercompensatie gaat ten koste van het beschikbare agrarische areaal. Dit verlies komt bovenop het verlies vanwege de realisatie van de opstijgpunten. Daarnaast zal volgens [appellant sub 6] en [appellant sub 7] de toename van oppervlaktewater een aantrekkende werking hebben op vogels, hetgeen zal leiden tot schade aan hun weidegronden. Volgens [appellant sub 7] zal de waterberging niet goed zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, vanwege de realisatie van het opstijgpunt. Het risico dat zijn vee in het water belandt en verdrinkt neemt hierdoor toe. Ook zal [appellant sub 7] verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de waterberging, hetgeen kosten met zich brengt. Volgens [appellant sub 6] en [appellant sub 7] behoeft de noodzakelijke watercompensatie niet gerealiseerd te worden op hun gronden. Ook andere locaties zijn geschikt, mits deze gesitueerd zijn binnen hetzelfde peilgebied. [appellant sub 6] en [appellant sub 7] wijzen in dit verband op de door de rentmeester van Tennet aangewezen potentiële alternatieve locaties voor de waterbergingen.

[appellant sub 7] betoogt verder dat de voorziene uitvoering van de watercompensatie op zijn gronden, in de vorm van een grote plas in strijd is met het beleid van het hoogheemraadschap. Volgens hem heeft de rentmeester van Tennet tijdens het gesprek van 3 april 2015 toegegeven dat watercompensatie in de vorm van grote plassen onwenselijk is. Ook gaat het beleid uit van de uitvoering op de minst belemmerende wijze. In dit geval wordt de plas echter midden op het weiland gerealiseerd, aldus [appellant sub 7].

25.1. Volgens het hoogheemraadschap leiden de bouw- en aanlegactiviteiten tot oppervlakteverharding. Deze toename van de verharding dient te worden gecompenseerd. De watercompensatie wordt voornamelijk gerealiseerd door de bestaande watergangen te verbreden. De gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] zijn niet ingrijpend. Het is niet aannemelijk dat de voorziene watercompensatie zal leiden tot een aanmerkelijke toename van het aantal watervogels op hun gronden. Anders dan [appellant sub 7] stelt, verzet het beleid zich niet tegen het graven van grote plassen, aldus het hoogheemraadschap van Rijnland.

25.2. De watervergunning heeft onder meer betrekking op het aanbrengen en hebben van verhard oppervlak en het ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak graven van oppervlaktewater ter plaatse van de opstijgpunten 4 (mast 154) en 5 (mast 153). Dit onderdeel is vergund overeenkomstig het rapport "Slootkruisingen, dempingen en watercompensatie Rijnland" van 6 februari 2015. In dat rapport is onder meer een inventarisatie opgenomen van de handelingen die leiden tot oppervlakteverharding en de als gevolg daarvan benodigde compensatiemaatregelen.

25.3. Ingevolge artikel 3.1.4, eerste lid, van de "Keur Rijnland 2009" is het zonder vergunning van het bestuur verboden in het beheergebied van Rijnland in door het bestuur op de kaart aan te geven gebieden werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van het grondwater zal ontstaan.

25.4. Ingevolge artikel 6.13 van de Waterwet is paragraaf 2 van hoofdstuk 6 van die wet met als opschrift "Nadere bepalingen omtrent de watervergunning" mede van toepassing op de krachtens verordening van een waterschap vereiste vergunningen, voor zover deze betrekking hebben op handelingen in een watersysteem of beschermingszone.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, is de toepassing van deze wet gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Ingevolge artikel 6.20 kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Ingevolge artikel 6.21 wordt een vergunning geweigerd voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1.

25.5. De beroepsgronden van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] zijn niet gericht tegen de activiteiten die leiden tot oppervlakteverharding. Zij zien uitsluitend op de compensatieverplichting die daarvan het gevolg is, met dien verstande dat het hen enkel is te doen om de situering van de waterbergingen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 8 juli 2015 in zaak nrs. 201408882/1/A4 en 201410639/1/A4, volgt uit artikel 6.21 van de Waterwet dat vergunningen als hier aan de orde uitsluitend kunnen worden geweigerd voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. De Afdeling is van oordeel dat het belang van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] bij het behoud van hun agrarische areaal geen belang is dat raakt aan die doelstellingen. Dit geldt ook voor de gestelde vrees van schade door vogels en het veronderstelde hogere risico dat dieren te water raken. Gelet op artikel 6.21 kunnen deze belangen geen reden zijn voor weigering van de watervergunning.

25.6. [appellant sub 7] heeft zijn betoog dat de waterberging op zijn gronden in strijd is met het beleid van het hoogheemraadschap niet nader gemotiveerd. Hij heeft niet gewezen op concrete beleidsdocumenten. Voor zover [appellant sub 7] doelt op het beleid als vastgelegd in "beleidsregel 9: Aanleg nieuwe oppervlaktewateren inrichting watersysteem", is de Afdeling van oordeel dat dit beleid zich niet verzet tegen de aanleg van watercompensatie in de vorm van grote plassen. In dit beleid staat evenmin dat watercompensatie op de minst belemmerende wijze dient plaats te vinden, daargelaten de vraag of dergelijk beleid verenigbaar zou zijn met het toetsingskader van artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet.

25.7. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de watervergunning van Rijnland, wat betreft de waterbergingen op de gronden van [appellant sub 6] en [appellant sub 7], is verleend in strijd met de wet en het beleid van het hoogheemraadschap. De betogen falen.

Retourbemaling

26. [appellant sub 7] betoogt dat de voorziene retourbemaling op zijn gronden leidt tot een ernstig risico op kwel. Hij voert hiertoe aan dat in totaal ruim 2 miljoen m³ grondwater wordt onttrokken en dat ongeveer de helft daarvan via retourbemaling op zijn gronden wordt teruggebracht in de bodem. Weliswaar zijn aan de watervergunning voorschriften verbonden om kwel te voorkomen, maar de voorgestane maatregelen zullen niet effectief zijn omdat de druk op het grondwater in de polder reeds zeer hoog is. Een kwelsituatie zal ernstige gevolgen hebben voor de productie van gras. Bovendien geldt dat als eenmaal sprake is van kwel, dit nagenoeg niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Retourbemaling is in dit geval niet noodzakelijk, omdat het onttrokken grondwater ook via de Ringvaart kan worden afgevoerd, aldus [appellant sub 7].

26.1. Volgens het hoogheemraadschap zijn aan de watervergunning voorschriften verbonden, die gericht zijn op het voorkomen van een kwelsituatie. De aanvraag om het toepassen van retourbemaling is getoetst aan de geldende "beleidsregel 10: Werkzaamheden in de bodem in gebieden met sterke kwel/wegzijging" en is daarmee in overeenstemming, aldus het hoogheemraadschap van Rijnland.

26.2. Het hoogheemraadschap heeft aan Tennet onder meer vergunning verleend voor "het onttrekken van freatisch grondwater en spanningswater met een debiet van 2.219.612 m³ en het door middel van retourbemaling terugbrengen van 1.389.900 m³ van het onttrokken grondwater in de bodem" (onderdeel a. van de watervergunning V260266).

26.3. Aan de watervergunning van Rijnland, zijn voorschriften verbonden, die betrekking hebben op het werken in kwelgevoelige gebieden. Het betreft de voorschriften 65 tot en met 91. Met deze voorschriften wordt beoogd een kwelsituatie te voorkomen en, indien kwel zich niettemin voordoet, de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Zo is in voorschrift 80 vastgelegd dat "kwel door het aanbrengen van peilbuizen, spanningsbemaling inclusief retourbemaling voorkomen dient te worden". In voorschrift 89 is vastgelegd dat na afloop van de werkzaamheden de locaties gecontroleerd dienen te worden op kwel. Voorts rust op grond van voorschrift 91 op de vergunninghouder de verplichting om kwelsituaties die zich binnen een periode van vijf jaar na uitvoering voordoen, op te heffen.

Gelet ook op de door Tennet ter zitting gegeven toelichting dat de kans op het ontstaan van een kwelsituatie nagenoeg nihil is indien de voorschriften in acht worden genomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het hoogheemraadschap zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet gevreesd behoeft te worden voor ernstige gevolgen vanwege kwel. [appellant sub 7] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorgeschreven maatregelen niet effectief zullen zijn. De enkele stelling dat de druk op het grondwater in de polder reeds zeer hoog is, is daartoe onvoldoende. Het betoog faalt.

Conclusie

27. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] ongegrond.

Proceskosten

28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Milosavljević
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015

739.