Uitspraak 201406857/1/R3


Volledige tekst

201406857/1/R3.
Datum uitspraak: 13 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Almelo,
appellante,

en

de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bornerbroeksestraat 79-89" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Esprit Projecten B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.P.C. Obbink, advocaat te Utrecht, en ir. J.H. Bakhuizen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.S.T. Weertman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Esprit B.V., vertegenwoordigd door P.B.M. Silderhuis, bijgestaan door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Wijhe, gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Bij uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201306762/1/R3 heeft de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 11 juni 2013, waarbij de raad het bestemmingsplan "Centrum Zuid" heeft vastgesteld, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het betreft de aanduiding "supermarkt" voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Almelo, sectie B, nummers 10633, 11497, 12796 en 13601, aan de Bornerbroeksestraat en aan de raad een opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen voor het perceel. Met het besluit van 1 juli 2014 heeft de raad beoogd te voldoen aan de in de uitspraak van 16 april 2014 opgenomen opdracht om het in de genoemde uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Het besluit is zonder het opnieuw toepassen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld.

3. Het plan voorziet in de vestiging van een nieuwe supermarkt en de uitbreiding van een bestaande supermarkt op het perceel, kadastraal bekend gemeente Almelo, sectie B, nummers 10633, 11497, 12796 en 13601, aan de Bornerbroeksestraat te Almelo.

Ontvankelijkheid

4. De raad en Esprit B.V. stellen zich op het standpunt dat het beroep van [appellante] tegen het bestemmingsplan "Centrum Zuid" niet tegen de bestemming en de omvang van het bouwvlak was gericht, zodat de beroepsgrond dat in strijd met de op 11 maart 2014 vastgestelde structuurvisie "Detailhandelsstructuurvisie Almelo 2013-2018" van Droogh Trommelen en Partners (hierna: de detailhandelsvisie) een winkelcentrum met een oppervlakte van ongeveer 8.800 m² brutovloeroppervlakte (hierna: bvo) in dit plan mogelijk wordt gemaakt buiten beschouwing dient te worden gelaten.

4.1. De door [appellante] aangevoerde grond heeft betrekking op de bestemming "Gemengd", de omvang van het bouwvlak en de toegestane bouwhoogte. De Afdeling stelt vast dat in het bestemmingsplan "Centrum Zuid" ter plaatse van het perceel reeds was voorzien in een bestemming die detailhandel toestond en in een bouwvlak met eenzelfde omvang en voorts dat dezelfde bouwhoogte was toegestaan, terwijl het beroep van [appellante] tegen het bestemmingsplan "Centrum Zuid" slechts was gericht tegen de aanduiding "supermarkt".

Ten tijde van het besluit van 11 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Zuid" was de Toekomstvisie detailhandel Almelo 2008 - 2015 het geldende detailhandelsbeleid. Eerst na het besluit van 11 juni 2013 heeft de raad op 11 maart 2014 de detailhandelsvisie vastgesteld, zodat dit het geldende beleid ten tijde van het bestreden besluit was. Dit betreft dan ook een nieuw beleidskader, zodat hetgeen in zoverre is aangevoerd niet reeds tegen het oorspronkelijke vaststellingsbesluit naar voren had kunnen worden gebracht. Dit betekent dat de beroepsgrond dat het plan zich in zoverre niet verdraagt met de detailhandelsvisie niet buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Goede procesorde

5. De raad en Esprit B.V. stellen dat [appellante] de beroepsgrond over artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) onredelijk laat heeft aangevoerd. Deze beroepsgrond dient wegens strijd met de goede procesorde buiten bespreking te worden gelaten.

5.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De Afdeling is van oordeel dat het bij fax van 6 maart 2015 naar voren brengen van voornoemde beroepsgrond niet in strijd is met de goede procesorde en neemt daarbij in aanmerking dat de raad daarop adequaat heeft kunnen reageren. Niet is gebleken dat partijen door de handelwijze van [appellante] zijn benadeeld. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze beroepsgrond buiten bespreking dient te worden gelaten.

Inhoudelijk

6. [appellante], exploitante van een supermarkt aan de [locatie] te Almelo, richt zich tegen het bepaalde in artikel 3, lid 3.1, van de planregels dat de verkoopvloeroppervlakte (hierna: vvo) van supermarkten maximaal 2.500 m² mag bedragen. Zij acht dit oppervlak te ruim gelet op de detailhandelsvisie, omdat een bvo van maximaal 2.500 m² zoals genoemd in deze visie bij een gebruikelijke verdeling zou moeten leiden tot een vvo van 1.750 m². Voorts betoogt zij dat de raad niet is gehouden een plan vast te stellen overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning van 26 juni 2012 indien uit de detailhandelsvisie volgt dat de locatie geen onderdeel is van de gewenste detailhandelsstructuur. Volgens [appellante] zal er daarnaast geen gebruik van deze vergunning worden gemaakt, omdat op 10 juni 2014 een nieuwe omgevingsvergunning is verleend.

[appellante] betoogt voorts dat met de vestiging van een nieuwe supermarkt en de uitbreiding van een bestaande supermarkt een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt en in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet inzichtelijk is gemaakt dat wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. Daarbij dient volgens haar rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen op het gebied van leegstand.

6.1. De raad en Esprit B.V. stellen zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit, omdat de beroepsgronden van [appellante] betrekking hebben op haar concurrentiebelang.

Voorts stellen de raad en Esprit B.V. dat in de detailhandelsvisie is opgenomen dat rekening dient te worden gehouden met bestaande rechten. Gelet daarop zijn de bouwmogelijkheden van de verleende omgevingsvergunning voor bouwen van 26 juni 2012 voor een supermarkt in het plan ingepast. Verder stellen de raad en Esprit B.V. dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat een onherroepelijke omgevingsvergunning, en derhalve een bestaande planologische situatie, in het bestemmingsplan wordt ingepast.

6.2. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 16 april 2014 naar aanleiding van het beroep op artikel 8:69a van de Awb door de raad overwogen dat het belang waarin [appellante] bescherming zoekt is gelegen in het voorkomen van negatieve gevolgen voor het ondernemersklimaat als gevolg van de mogelijke toename van leegstand en het ten tijde van het besluit van 11 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Zuid" geldende gemeentelijke detailhandelsbeleid, zoals dat onder meer is neergelegd in de Toekomstvisie detailhandel Almelo 2008 - 2015 van september 2008 (hierna: Toekomstvisie), de strekking heeft dit belang te beschermen.

Anders dan de raad en Esprit B.V. stellen is niet gebleken dat het belang waarin van [appellante] in de voorliggende procedure bescherming zoekt thans niet meer is gelegen in het voorkomen van negatieve gevolgen voor het ondernemersklimaat als gevolg van de mogelijke toename van leegstand. In de detailhandelsvisie staat dat het beleid er onder meer op is gericht om een compact kernwinkelgebied met een gezond ondernemersklimaat te realiseren en dat leegstand en verloedering dienen te worden tegengegaan, zodat ook dit beleid strekt ter bescherming van het belang waarvoor [appellante] in deze procedure bescherming zoekt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak 24 december 2014 in zaak nr. 201307608/1/R1) beoogt ook artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro leegstand te voorkomen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling thans geen aanleiding voor een ander oordeel en kan het standpunt van de raad en Esprit B.V. dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit, niet worden gevolgd.

6.3. Aan het perceel is de bestemming "Gemengd" toegekend en aan een deel van het perceel is de aanduiding "bouwvlak" toegekend.

Ingevolge artikel 1.19 van de planregels wordt onder brutovloeroppervlakte verstaan: de totale vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zowel op de begane grond als op de verdieping.

Ingevolge artikel 1.38 wordt onder verkoopvloeroppervlakte verstaan: de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, met dien verstande dat de brutovloeroppervlakte van supermarkten binnen het bouwvlak slechts is toegestaan op de begane grond, waarbij de verkoopvloeroppervlakte binnen het bouwvlak van supermarkten maximaal 2.500 m² bedraagt.

Ingevolge lid 3.2.2, onder b, aanhef en sub 3, bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 125 m² voor percelen groter dan 1.000 m².

6.4. In voormelde uitspraak van 16 april 2014 heeft de Afdeling overwogen dat de raad had moeten beoordelen of de toename van het feitelijk bestaande vloeroppervlak tot 8.800 m² voor supermarkten in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de raad daarbij het gemeentelijke detailhandelsbeleid had moeten betrekken. De raad heeft voor de motivering van het bestreden besluit niet mogen volstaan met een verwijzing naar de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Zuid" nog niet in rechte onaantastbare omgevingsvergunning van 26 juni 2012, die slechts een vloeroppervlak van 2.900 m² voor een supermarkt mogelijk maakt.

6.5. In de detailhandelsvisie is opgenomen dat in Almelo meerdere winkelontwikkelingen reeds zijn toegestaan, zoals op kaart 3 van de detailhandelsvisie is weergegeven. Voor de aan de orde zijnde locatie betreft dit een toevoeging aan winkelruimte van 2.500 m² bvo, bedoeld voor de nieuwvestiging van een Jumbo supermarkt met een omvang van 2.100 m² bvo, de uitbreiding van een Aldi supermarkt en de toevoeging van twee kleine winkelunits. Op kaart 5 van de detailhandelsvisie is de gewenste detailhandelsstructuur in Almelo weergegeven. De aan de orde zijnde locatie is daarop niet aangeduid als onderdeel van de gewenste detailhandelsstructuur, maar als bestaande of toegestane winkellocatie. Voor deze locaties is in de detailhandelsvisie opgenomen dat bestaande rechten worden gerespecteerd, maar dat een verruiming van de detailhandelsactiviteiten niet is toegestaan.

6.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 mei 2003 in zaak nr. 200203644/1) is een rechtsgeldige bouwvergunning een bestaand recht waaraan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan. Gelet hierop dient een bouwwerk dat weliswaar nog niet is opgericht, maar wel onherroepelijk is vergund in beginsel bij de vaststelling van een plan als zodanig te worden bestemd. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt in geval ten tijde van het vaststellen van het plan aannemelijk is dat van een verleende bouwvergunning geen gebruik zal worden gemaakt.

De Afdeling stelt vast dat in de aanvraag voor de vergunning van 26 juni 2012 een vloeroppervlak van 2.900 m² is vermeld, hetgeen niet is uitgesplitst naar bvo of vvo. Uit de bij de vergunning behorende tekening en het renvooi volgt dat voor de twee supermarkten vergunning is verleend voor een gezamenlijke bvo van 3.068 m² en een gezamenlijk vvo van 2.423 m².

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de in de detailhandelsvisie opgenomen bestaande rechten van 2.500 m² bvo alleen zien op de in de omgevingsvergunning van 26 juni 2012 opgenomen m² bvo voor uitbreiding van detailhandel op het perceel, maar dat daarnaast reeds een Aldi met een bvo van 839 m² op het perceel is gevestigd. Voorts heeft de raad toegelicht dat bij de vaststelling van het plan van het aantal m² vvo in de vergunning van 26 juni 2012 is uitgegaan en dat de in deze vergunning opgenomen m² vvo niet alleen ziet op de toegestane oppervlakte voor de vestiging van een Jumbo en de uitbreiding van de bestaande Aldi, maar ook op de bebouwing van de bestaande Aldi.

6.7. De Afdeling stelt vast dat met het in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels gestelde maximum van 2.500 m² vvo voor supermarkten de bouwmogelijkheden uit de vergunning van 26 juni 2012 in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Nu de raad rekening heeft gehouden met de bestaande rechten van Esprit B.V., ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft gesteld geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Hoewel uit de detailhandelsvisie volgt dat de locatie geen onderdeel is van de gewenste detailhandelsstructuur, is daarin ook opgenomen dat bestaande rechten worden gerespecteerd, zodat de raad het plan wat betreft de toegestane m² vvo niet in strijd met de detailhandelsvisie heeft vastgesteld. Dat de raad enige flexibiliteit heeft willen bieden en daarom ten opzichte van de omgevingsvergunning 77 m² extra vvo in het plan is toegestaan, acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts is van belang dat [appellante] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit afgeleid kan worden dat geen nieuwe supermarkt zal worden opgericht en de bestaande supermarkt niet zal worden uitgebreid. Dat op 10 juni 2014 een nieuwe, thans nog niet onherroepelijke, vergunning voor bouwen is verleend, en derhalve geen gebruik meer zal worden gemaakt van de vergunning van 26 juni 2012, leidt niet tot een ander oordeel. De wijziging in deze vergunning ziet wat betreft de bouwmogelijkheden voor de supermarkten slechts op een kleine vergroting van de oppervlakte voor de Aldi.

Dat gelet op de omvang van het bouwvlak ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels een oppervlakte van ongeveer 4.400 m² bvo voor supermarkten is toegestaan en daarmee een ruimer bvo mogelijk is gemaakt dan op grond van eerdere besluitvorming is vergund en met inachtneming van de bestaande Aldi als toegestane uitbreiding in de detailhandelsvisie is opgenomen, heeft volgens de raad als reden dat daarmee overkappingen en bouwwerken voor inpandig laden en lossen mogelijk zijn gemaakt. Daarbij wijst de raad erop dat, anders dan in de detailhandelsvisie, in het plan onder het begrip bvo niet alleen de vloeroppervlakte van gebouwen voor supermarkten wordt verstaan, maar ook de vloeroppervlakte van bouwwerken. Omdat ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder b, aanhef en sub 3, van de planregels slechts een oppervlakte van 125 m² voor bouwwerken buiten het bouwvlak is toegestaan, acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad in het plan een groter bvo heeft toegestaan waarmee mogelijk wordt gemaakt dat overkappingen en bouwwerken voor inpandig laden en lossen binnen het bouwvlak kunnen worden gerealiseerd. Daarbij betrekt de Afdeling dat daarmee geen groter vvo is toegestaan, zodat dit niet in strijd met de detailhandelsvisie tot een verruiming van detailhandelsactiviteiten voor de supermarkten leidt.

Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de raad de in het plan toegestane oppervlakte van 2.500 m² vvo voor supermarkten niet heeft kunnen baseren op de bouwmogelijkheden uit de omgevingsvergunning van 26 juni 2012 en is voorts niet aannemelijk gemaakt dat de raad de mogelijkheden voor een supermarkt in het plan anderszins in strijd met de detailhandelsvisie heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

6.8. Over het betoog dat met de vestiging van een nieuwe supermarkt en de uitbreiding van een bestaande supermarkt in een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien en het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, overweegt de Afdeling als volgt.

6.9. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

6.10. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Stb. 2012, 388) is met dit artikellid beoogd dat het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt afgewogen aan de hand van de in het artikellid opgenomen stappen en dat hierover een motivering wordt opgenomen in de plantoelichting. Vast staat dat de in het plan voorziene bebouwing voor een deel reeds is gerealiseerd en als supermarkt in gebruik is. Zoals onder 6.7 is overwogen, heeft de raad in dit geval de bouwmogelijkheden voor supermarkten uit de vergunning van 26 juni 2012 in het plan opgenomen. Nu deze vergunning, die op grond van het destijds geldende planologische regime is verleend, reeds voorzag in de oprichting van een nieuwe supermarkt en de uitbreiding van de bestaande supermarkt, maakt het plan geen nieuwe planologische ontwikkelingen op het perceel mogelijk. De Afdeling is van oordeel dat het plan onder deze omstandigheden geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk maakt. Dat het plan een marginale vergroting van het aantal m² vvo en een ruimer bvo toestaat dan op grond van eerdere besluitvorming is vergund, leidt voorts niet tot een ander oordeel, nu daarmee geen detailhandel als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt mogelijk gemaakt. De plantoelichting behoefde derhalve niet te voldoen aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog faalt.

7. [appellante] richt zich voorts tegen de bestemming "Gemengd" en de omvang van het bouwvlak. Daartoe voert zij aan dat de raad ten onrechte een winkelcentrum met een oppervlakte van ongeveer 8.8.00 m² mogelijk heeft gemaakt. Dit is in strijd met de detailhandelsvisie, omdat de locatie geen onderdeel uitmaakt van de detailhandelsstructuur waar nieuwe winkelinitiatieven zijn toegestaan.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de detailhandelsvisie is opgenomen dat rekening dient te worden gehouden met bestaande rechten. Bij de vaststelling van dit plan is derhalve een bouwvlak met eenzelfde omvang en dezelfde detailhandelsmogelijkheden als in het bestemmingsplan "Centrum Zuid" opgenomen.

7.2. Zoals onder 6.5 is overwogen maakt het plangebied in de detailhandelsvisie geen onderdeel uit van de gewenste detailhandelsstructuur, zodat in de detailhandelsvisie niet is voorzien in een verruiming van mogelijkheden voor detailhandelsactiviteiten dan in besluitvorming reeds is toegestaan. Nu reeds in het bestemmingsplan "Centrum Zuid" ter plaatse van het perceel was voorzien in een bouwvlak met eenzelfde omvang en een bestemming die detailhandel toestond en voorts dezelfde bouwhoogte was toegestaan, biedt het plan in zoverre geen ruimere mogelijkheden dan reeds is toegestaan. Gelet hierop is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre in strijd met de detailhandelsvisie heeft vastgesteld. Het betoog faalt.

8. [appellante] kan zich er voorts niet mee verenigen dat de omgevingsvergunning van 10 juni 2014 voor de thans aan de orde zijnde ruimtelijke ontwikkeling is verleend voordat het voorliggende bestemmingsplan is vastgesteld. Zij acht deze wijze van besluitvorming onzorgvuldig. Daarnaast wijst zij er op dat reeds drie omgevingsvergunningen zijn verleend zonder dat daarbij de voorgaande omgevingsvergunningen zijn ingetrokken, hetgeen zij in strijd acht met de rechtszekerheid.

8.1. De Afdeling overweegt dat deze betogen geen betrekking hebben op het plan, maar zijn gericht tegen de verlening van de betreffende omgevingsvergunningen, hetgeen in het kader van de procedure over die besluiten aan de orde kan worden gesteld. Gelet hierop kunnen deze bezwaren in deze procedure niet aan de orde komen. De betogen falen.

9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Kramer w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015

429-758.