Uitspraak 201402066/1/R3


Volledige tekst

201402066/1/R3.
Datum uitspraak: 22 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Duizel, gemeente Eersel,
appellant,

en

de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Duizel-Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door B. Joosten, K.F.J.M Bierens en J.J.M. Borrenbergs, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een uitbreiding van het dorp Duizel en maakt daartoe de bouw van maximaal 111 woningen mogelijk. 70 woningen zijn bij recht mogelijk gemaakt, waaronder zes Ruimte-voor-Ruimte-woningen, en 41 door middel van een wijzigingsbevoegdheid.

Woningbehoefte

4. [appellant], die woont aan de Groenstraat 34 te Duizel, betoogt dat de actuele regionale woningbehoefte niet is onderzocht en niet inzichtelijk is gemaakt in de plantoelichting, zodat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Hiertoe voert hij aan dat het Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 uit 2009 vanwege de crisis op de woningmarkt sinds de vaststelling van het woningbouwprogramma en vanwege de bevolkingskrimp in de regio, geen inzicht geeft in de actuele woningbehoefte. Het woningbouwprogramma kan derhalve niet worden gebruikt om de actuele regionale behoefte aan woningbouw inzichtelijk te maken in de plantoelichting.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan nodig is om aan de woningbehoefte van de gemeente in de komende tien jaar te kunnen voldoen.

4.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling onder meer een ruimtelijke ontwikkeling van woningbouwlocaties verstaan.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, wordt in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

4.3. Aan de percelen in het plangebied zijn de bestemmingen "Wonen-I" en "Woongebied" en de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding

"wro-zone-wijzigingsgebied" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.4, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied" het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 41 woningen.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen-I" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 6.2.1, aanhef en onder d, mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden" is aangegeven.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 7.2.1, aanhef en onder c, mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden" is aangegeven.

Blijkens de aanduidingen op de verbeelding maakt het plan binnen de bestemming "Wonen-I" in totaal maximaal 28 woningen mogelijk en binnen de bestemming "Woongebied" maximaal 42 woningen.

4.4. Het plan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro van toepassing.

4.4.1. Uit paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting volgt dat de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van het regionaal woningbouwprogramma uit 2009. Voor de gemeente Eersel is in dit programma een bouwtaak van 635 woningen opgenomen voor de periode van 2010 tot 2020. In de plantoelichting staat verder dat voor Duizel-Noord is voorzien in ongeveer 60 woningen tot het jaar 2020. In het verweerschrift wordt hierover toegelicht dat de woningbouwtaak voor de gehele gemeente Eersel bij besluit van de raad van 29 maart 2012 naar rato is verdeeld over de kernen binnen de gemeente. Met dit raadsbesluit is de bouwtaak van 60 woningen in Duizel-Noord vastgesteld. De zes Ruimte-voor-Ruimte-woningen zijn hierin niet begrepen. Volgens het verweerschrift is bij dit raadsbesluit rekening gehouden met de woningmarktcrisis. Gelet op de plantoelichting en de overige stukken overweegt de Afdeling dat de raad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat in Duizel binnen de planperiode een behoefte zal bestaan aan ongeveer 60 woningen, exclusief de zes Ruimte-voor-Ruimte-woningen. Derhalve voorziet het plan, voor zover dit de bouw van 70 woningen bij recht mogelijk maakt, in een actuele regionale behoefte. Voor zover het plan door middel van een wijzigingsbevoegdheid 41 woningen mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Dit betekent dat de raad reeds bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid inzicht zal moeten geven in de vraag of binnen de planperiode met een regionale behoefte aan de mogelijk te maken ontwikkeling rekening moet worden gehouden en of deze ontwikkeling in het licht van de overige in artikel 3.1.6, tweede lid, geformuleerde voorwaarden binnen het plangebied zal kunnen worden gerealiseerd. Dat sprake is van een zodanige regionale behoefte aan bedoelde 41 woningen die met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, heeft de raad in de stukken, noch ter zitting aannemelijk gemaakt. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is vastgesteld. Het betoog slaagt.

Woningbouwlocatie

5. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro en artikel 3.3 van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012), omdat geen onderzoek is verricht naar mogelijkheden om de woningen binnen het bestaand stedelijk gebied te situeren en de plantoelichting hieromtrent geen verantwoording bevat.

5.1. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, wordt, indien uit de beschrijving bedoeld in onderdeel a blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 16, van de Verordening 2012 wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.

Ingevolge artikel 1.1 aanhef en onder 75 wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan nieuw ruimtebeslag of uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.

Ingevolge artikel 3.2 zijn bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, kan in afwijking van artikel 3.2 een bestemmingsplan, gelegen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

Ingevolge het tweede lid blijkt uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik.

5.2. Het plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef, van het Bro en artikel 1.1, aanhef en onder 75, van de Verordening 2012. Uit de kaartbijlage die hoort bij de Verordening 2012 volgt voorts dat het plangebied is aangeduid als "zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling". Gelet op het voorgaande dient de plantoelichting een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gesitueerd. Deze verantwoording ontbreekt in de plantoelichting, hetgeen in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro en artikel 3.3, eerste lid, van de Verordening 2012. Het betoog slaagt.

In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad evenwel toegelicht dat in het bestaand stedelijk gebied binnen de kern Duizel geen ruimte is om 111 woningen te bouwen. Bij verdere verdichting zou gebruik moeten worden gemaakt van groengebieden en historische binnenterreinen, hetgeen de ruimtelijke kwaliteit van het dorp zou aantasten. [appellant] heeft dit onvoldoende betwist. Nu de raad in het verweerschrift en ter zitting alsnog een verantwoording heeft gegeven waaruit blijkt dat de beoogde woningbouw niet binnen bestaand stedelijk gebied van de kern Duizel kan worden gesitueerd, ziet de Afdeling aanleiding om op dit punt de rechtsgevolgen in stand te laten.

woon- en leefklimaat

6. [appellant] betoogt dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van de ontsluitingsweg die in het plan is voorzien ten noorden van zijn perceel. Hiertoe voert hij aan dat zijn privacy zal worden aangetast en dat hij geluidoverlast zal ondervinden vanwege het verkeer op de ontsluitingsweg. Om deze nadelige gevolgen te beperken, stelt [appellant] een alternatieve ontsluiting van het plangebied voor waarin de ontsluitingsweg op grotere afstand van zijn perceel komt te liggen.

6.1. De raad stelt dat het alternatief van [appellant] ruimtelijk niet wenselijk is en dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast.

6.2. De raad heeft gesteld dat zich thans per etmaal ongeveer 4.500 motorvoertuigen over de Groenstraat verplaatsen. De verkeersaantrekkende werking als gevolg van het plan betreft 630 motorvoertuigen per etmaal. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze motorvoertuigen zich gelijkmatig over de voorziene ontsluitingswegen zullen verdelen, zodat ongeveer 200 motorvoertuigen per etmaal gebruik zullen maken van de ontsluitingsweg die het dichtst bij de woning van [appellant] is voorzien. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze hoeveelheid verkeer een zodanige geluidhinder met zich brengt dat de raad deze voorziene ontsluitingsweg niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Voorts heeft de raad zich, gelet op de afstand van de woning van [appellant] tot deze ontsluitingsweg van meer dan 35 m en de voorziene groenstrook tussen deze weg en zijn woning, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] niet ernstig in zijn privacy zal worden aangetast. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het beroep is gegrond. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient hiertoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 4.4.1 alsnog te beschrijven of en in hoeverre de ontwikkeling van 41 woningen met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voorziet in een actuele regionale behoefte, dan wel een besluit tot wijziging van het plan te nemen.

Bij een eventuele wijziging van het plan hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.

8. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de economische uitvoerbaarheid van het plan, zal, gelet op de samenhang met de behoefte aan 41 woningen binnen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied", in de einduitspraak aan de orde komen.

Proceskosten

9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Eersel op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- alsnog te beschrijven of en in hoeverre de ontwikkeling van 41 woningen met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voorziet in een actuele regionale behoefte, dan wel een besluit tot wijziging van het plan te nemen;

- een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken, en

- de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Kooijman
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015

177-813.