Uitspraak 201400536/1/R2


Volledige tekst

201400536/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
beiden wonend te Enter, gemeente Wierden,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2013, kenmerk 2013/0264521, heeft het college aan Maatschap [de maatschap] een vergunning verleend krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) voor de nieuwvestiging van haar melkrundveehouderij en het bouwen van een stal aan de [locatie 1] te Enter, de vergunning voor haar melkveehouderij aan de Eversdijk 16 te Enter ingetrokken met ingang van de dag na de ingebruikname van de nieuwe stal aan de [locatie 1], maar uiterlijk op 1 april 2014, en de vergunning van 26 oktober 2012 voor de locatie [locatie 2] te Enter, ingetrokken.

Bij besluit van 14 januari 2014, kenmerk 2014/0000900, heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Orie en A.M. Rensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A] en [maat B], als partij ter zitting gehoord.

Overwegingen

Wettelijk kader

1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning van het college projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19l, eerste lid, neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de instandhouding van een gebied aangewezen op grond van artikel 10 of een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 12.

Relativiteitsvereiste

2. Het college stelt zich op het standpunt dat de bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het bestreden besluit ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen bespreking behoeven, omdat deze niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.

2.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

2.2. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de zorgplicht als bedoeld in artikel 19l van de Nbw 1998 een ieder noopt tot het bijdragen aan de instandhouding van een Natura 2000-gebied en dat daartoe ook het gebruik maken van rechtsmiddelen behoort, zodat deze rechtsregel strekt tot bescherming van hun belangen, overweegt de Afdeling dat uit de bewoordingen van artikel 19l van de Nbw 1998 volgt dat die zorgplicht alleen erop is gericht om een ieder te weerhouden van het verrichten van schadelijke handelingen die de wezenlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19l van de Nbw 1998 is niet van toepassing bij de vergunningprocedure op grond van artikel 19d van de Nbw 1998, zodat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in dit geval geen beroep kunnen doen op artikel 19l van de Nbw 1998.

2.3. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat artikel 19d van de Nbw 1998 strekt tot bescherming van hun belangen, overweegt de Afdeling dat dit artikel met name ten doel heeft om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de directe nabijheid van de melkrundveehouderij. De woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de [locatie 3] onderscheidenlijk [..] te Enter bevinden zich op ongeveer drie kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied "Borkeld" en worden daarvan gescheiden door onder andere weilanden en twee provinciale wegen. Andere Natura 2000-gebieden bevinden zich op aanzienlijk grotere afstanden van hun woningen.

De Afdeling is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het Natura 2000-gebied "Borkeld" geen deel uitmaakt van de directe leefomgeving van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Gelet hierop bestaat geen duidelijke verwevenheid van hun individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving met de algemene belangen die artikel 19d van de Nbw 1998 beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken norm kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wordt vernietigd.

3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de toepassing van het relativiteitsvereiste in strijd is met de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363; hierna: Habitatrichtlijn). Uit de Habitatrichtlijn volgt dat nationale wetgeving ervoor moet zorgdragen dat Natura 2000-gebieden worden beschermd. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] naar voren gebracht dat de toepassing van het relativiteitsvereiste tot gevolg heeft dat de effectuering van de aan de Habitatrichtlijn ontleende rechten in de praktijk uiterst moeilijk is. Hiertoe voeren zij aan dat het beroep van degene die weliswaar dichtbij de veehouderij woont en daardoor als belanghebbende kan worden beschouwd bij de vergunningverlening, maar woonachtig is op grote afstand van het Natura 2000-gebied niet kan leiden tot vernietiging van het besluit en het beroep van degene die dichtbij het Natura 2000-gebied woont, maar op grote afstand van de veehouderij, niet-ontvankelijk is in beroep. Daarbij komt dat rechtspersonen op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb moeten voldoen aan diverse vereisten.

3.1. Artikel 19d van de Nbw 1998 strekt ter implementatie van artikel 6, tweede lid en derde lid, van de Habitatrichtlijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 maart 2014 in zaak nr. 201307685/3/R2) betekent de toepassing van het relativiteitsvereiste niet dat geen enkele beroepsgerechtigde zich in rechte op een aan het Unierecht ontleende rechtsnorm, in dit geval het algemene belang van bescherming van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden, kan beroepen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt immers dat rechtspersonen, zoals natuur- en milieuorganisaties op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb voor dergelijke algemene belangen in rechte kunnen opkomen en hun het relativiteitsvereiste niet wordt tegengeworpen. De eisen die worden gesteld aan dergelijke rechtspersonen leiden er niet toe dat een doeltreffende rechtsbescherming niet is gewaarborgd. Voorts wordt het relativiteitsvereiste niet tegengeworpen aan natuurlijke personen die op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb belanghebbende zijn bij een besluit en die wonen in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied. Gezien het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten om anders te oordelen dan is gedaan in bovengenoemde uitspraak van 25 maart 2014, waarin is overwogen dat de toepassing van het relativiteitsvereiste niet tot gevolg heeft dat de effectuering van de aan de Habitatrichtlijn ontleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk is. Het betoog faalt.

4. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

571-772.