Uitspraak 201310488/1/R2


Volledige tekst

201310488/1/R2.
Datum uitspraak: 4 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 29 februari 2012 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat zijn melding annex salderingsverzoek krachtens de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant betreffende de wijziging/uitbreiding van een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], (hierna: de varkenshouderij), buiten behandeling wordt gelaten.

Bij besluit van 7 oktober 2013, kenmerk C2113328/3466426, verzonden op 11 oktober 2013, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het bestreden besluit in stand gelaten en geweigerd de door [appellant] in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door F.B. Mantel en J.M.B. Fleerakkers, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] heeft op 4 november 2011 een melding annex salderingsverzoek krachtens de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant (hierna: de oude verordening) betreffende de varkenshouderij gedaan. Het salderingsverzoek betreft de uitbreiding/wijziging van de varkenshouderij.

Ontvankelijkheid

2. Het college betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat [appellant] hierbij onvoldoende belang heeft. Het college voert hiertoe aan dat de depositiebank sinds 17 december 2013 geen depositierechten meer bevat. Reeds hierom kan het verzoek van [appellant], indien dit alsnog in behandeling wordt genomen, volgens het college niet worden ingewilligd.

2.1. Het beroep van [appellant] tegen het op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling laten van diens melding annex salderingsverzoek, heeft als doel dat dit verzoek alsnog door het college in behandeling wordt genomen. De vraag welke inhoudelijke beslissing zal worden genomen op het verzoek, indien dit alsnog in behandeling wordt genomen, is in dit geval anders dan het college meent dan ook niet relevant voor de vraag of [appellant] nog belang heeft bij zijn beroep. Reeds omdat het voormelde doel nog niet is bereikt, ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij geen belang zou hebben bij een uitspraak op het beroep.

Het beroep inhoudelijk

3. [appellant] betoogt dat het college het verzoek om saldering ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Het college heeft volgens [appellant] ten onrechte gesteld dat hij zijn verzoek om saldering niet tijdig met de gevraagde gegevens heeft aangevuld. Hij wijst daarbij op zijn brief van 8 december 2011. Voorts betoogt [appellant] dat voor het door hem beoogde stalsysteem in stal 5 niet de emissie-eis van 0,11 kg geldt als vermeld in bijlage I bij de oude verordening, maar 0,16 kg. Hij verwijst in dit verband naar de bij zijn salderingsverzoek overgelegde vergunningaanvraag krachtens de Wet milieubeheer uit 2009. Volgens [appellant] heeft het college bij het bestreden besluit ten onrechte nagelaten zijn salderingsverzoek inhoudelijk te toetsen aan de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013 (hierna: de stikstofverordening 2013).

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] zijn aanvraag niet heeft aangevuld met de gegevens waarom is verzocht. De emissiefactor van het beoogde stalsysteem van stal 5 voor 1.100 biggen voldoet volgens het college niet aan de eis van 0,11 kg als vermeld in bijlage I bij de oude verordening. Voorts betreft de overgelegde aanvraag krachtens de Wet milieubeheer van 2009 alleen het gedeelte van stal 5 voor 1.485 biggen en niet het gedeelte voor 1.110 biggen, zodat deze aanvraag geen grond biedt voor een ander oordeel. Gelet op het vorenstaande is de aanvraag volgens het college terecht buiten behandeling gelaten.

3.2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

3.3. [appellant] heeft op 4 november 2011 zijn melding annex salderingsverzoek krachtens de oude verordening gedaan. Bij brief van 8 december 2011 heeft [appellant] zijn melding annex salderingsverzoek aangevuld. Hierbij is tabel 1, betreffende de uitgangssituatie, aangevuld met een stal voor 1.000 vleesvarkens. Met het oog op deze wijzing in de uitgangssituatie zijn door [appellant] gewijzigde stikstofdepositieberekeningen overgelegd.

Het college heeft [appellant] bij brief van 12 december 2011, verzonden op 14 december 2011, verzocht om de ontvangen melding annex salderingsverzoek aan te vullen door in de uitgangssituatie tevens een stal voor 1.000 vleesvarkens op te nemen. Daarnaast is verzocht om in de beoogde situatie het stalsysteem van stal 5 te wijzigen, omdat de betreffende emissiefactor van 0,16 kg hoger is dan de in bijlage 1 van de oude verordening vermelde 0,11 kg. Ten slotte wordt verzocht de overgelegde berekeningen aan te passen aan de voormelde twee wijzigingen. Vermeld is dat indien de gegevens niet uiterlijk 11 januari 2012 zijn aangeleverd, de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten.

[appellant] heeft aan het college twee maal verzocht om met het oog op de door het college verlangde aanpassing van het stalsysteem van stal 5 de gestelde termijn te verlengen Deze verzoeken zijn door het college ingewilligd. Het college heeft de termijn verlengd tot 15 februari 2012, onder vermelding dat na het ongebruikt verstrijken van deze termijn de aanvraag buiten behandeling zal worden gelaten. [appellant] heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van het college omtrent het beoogde stalsysteem in stal 5, waarna het college op 29 februari 2012 heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te laten.

3.4. Omdat het college het salderingsverzoek bij het besluit van 29 februari 2012 buiten behandeling heeft gelaten, diende het in bezwaar allereerst te beoordelen of artikel 4:5 van de Awb op juiste wijze is toegepast.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 van de Awb (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 91-93) ziet dit artikel op een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, in die zin dat niet is voldaan aan de procedurele of formele vereisten voor het indienen van een aanvraag dan wel dat onvoldoende gegevens of bescheiden die nodig zijn om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken, zijn verstrekt. Het ontbreken van gegevens of bescheiden kan dan ook alleen leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag, indien het niet mogelijk is zonder die gegevens of bescheiden op de aanvraag te beslissen. Anders ligt het, indien reeds aanstonds, dan wel bij een inhoudelijke beoordeling van de merites van de aanvraag, blijkt dat deze niet voor inwilliging vatbaar is. Artikel 4:5 Awb komt dan niet voor toepassing in aanmerking. Er behoort in dat geval een inhoudelijke beslissing tot afwijzing van de aanvraag te volgen.

Ter zitting is vastgesteld dat [appellant] in zijn brief van 8 december 2011 reeds de in de brief van 12 december 2011 door het college verzochte aanvulling omtrent de uitgangssituatie heeft overgelegd. Deze brieven hebben elkaar kennelijk gekruist en in zoverre bestond geen aanleiding de aanvraag buiten behandeling te laten.

De door het college verlangde wijziging van het stalsysteem in stal 5 voor de 1.110 biggen betreft geen aanvulling van gegevens of bescheiden omtrent hetgeen door [appellant] is aangevraagd, maar de door [appellant] beoogde situatie als zodanig waarvoor hij saldo uit de depositiebank toegekend wenst te krijgen. Evenmin betreft de door het college bedoelde emissie-eis van 0,11 kg een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag.

Indien volgens het college de aanvraag niet voor inwilliging in aanmerking komt gelet op de emissiefactor van het beoogde stalsysteem voor de 1.110 biggen in stal 5, wat daar verder ook van zij, diende het college inhoudelijk te beslissen en de aanvraag af te wijzen.

3.5. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het college door de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen, in strijd met dat artikel heeft gehandeld. Het beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd behoeft geen verdere bespreking, nu dit betrekking heeft op een mogelijke afwijzing van het salderingsverzoek. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 4:5 van de Awb te worden vernietigd.

Proceskosten

4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Voor zover [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de kosten gemaakt vanwege een deskundige, overweegt de Afdeling dat van dergelijke kosten niet is gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 7 oktober 2013, kenmerk C2113328/3466426;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Koeman w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015

388-743.