Uitspraak 201406793/1/R6


Volledige tekst

201406793/1/R6.
Datum uitspraak: 25 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen, gevestigd te Kockengen, gemeente Stichtse Vecht,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

1. de minister van Economische Zaken (hierna: de minister van EZ),
2. de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister van I&M),
3. de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris),
verweerders.

Procesverloop

Bij besluiten van 13 en 17 juni 2014 hebben de ministers van EZ en I&M (hierna tezamen: de ministers) het inpassingsplan "Schakel- en transformatorstation Breukelen-Kortrijk" vastgesteld.

Ter uitvoering van het inpassingsplan zijn verschillende uitvoeringsbesluiten genomen waaronder het besluit van de staatssecretaris van 10 juni 2014 waarbij op grond van artikel 75 van de Ffw ten aanzien van de waterspitsmuis, de kleine modderkruiper en de bittervoorn ontheffing is verleend aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT).

Tegen één of meer van deze besluiten hebben [appellant sub 1], de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De ministers hebben stukken die op de zaak betrekking hebben ingediend. Ten aanzien van tabel 2 op pagina 4 van de notitie "Nadere toelichting op A) technische mogelijkheden, B) snelheid van realisatie en C) kosten" van TenneT (hierna: de notitie Nadere toelichting) heeft de minister van EZ bij brief van 22 augustus 2014 verzocht om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij beslissing van 10 september 2014 heeft een andere kamer van de Afdeling het verzoek om beperkte kennisneming ingewilligd. [appellant sub 1], de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen hebben aan de Afdeling toestemming verleend om mede op grondslag van tabel 2 uitspraak te doen.

De ministers en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 1] en de ministers hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2015 waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. De ministers en de staatssecretaris hebben zich doen vertegenwoordigen. Voorts is een aantal belanghebbenden als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het inpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt op grond van artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). De beroepen tegen de desbetreffende besluiten dienen ieder binnen het eigen beoordelingskader te worden beoordeeld.

2. De Afdeling ziet geen aanleiding het verzoek van [appellant sub 3] en anderen ter zitting om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak als deskundige te benoemen in te willigen, omdat zij zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende geïnformeerd acht.

Het coördinatiebesluit van 4 juli 2013 en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten

3. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat het coördinatiebesluit van de minister van EZ van 4 juli 2013, waarbij enkele voor uitvoering van het project benodigde besluiten onder de rijkscoördinatieregeling zijn gebracht, ten onrechte bekend is gemaakt door toezending aan TenneT in plaats van door publicatie in de Staatscourant.

3.1. De ministers voeren aan dat het besluit van 4 juli 2013 op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dit coördinatiebesluit is volgens hen slechts tot TenneT gericht, omdat dit besluit in overleg met TenneT is genomen en betrekking heeft op enkele uitvoeringsbesluiten die eveneens door TenneT zijn aangevraagd.

3.2. Ingevolge artikel 20c, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 kan de minister van EZ ten behoeve van een uitbreiding van het net, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, tevens één of meer andere besluiten dan de bij of krachtens het eerste lid aangewezen besluiten aanwijzen als besluiten als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, onderdeel b, van de Wro.

Ingevolge artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro kan bij wet of een besluit van de minister van I&M of een van onze andere ministers, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, worden bepaald dat de verwezenlijking van een onderdeel van het nationaal ruimtelijk beleid wenselijk maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten wordt gecoördineerd.

Ingevolge artikel 8.3, eerste lid, onder a, worden voor de mogelijkheid van beroep, indien toepassing is gegeven aan artikel 3.30, eerste lid, onder a, 3.33, eerste lid, onder a, of 3.35, eerste lid, onder b, de daar bedoelde besluiten als één besluit aangemerkt, voor zover deze besluiten met toepassing van artikel 3.32 gelijktijdig bekend zijn gemaakt.

Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge 3:42, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in de Staatscourant, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Ingevolge artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb kan tegen een besluit, genomen op grond van artikel 20c, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 3.35, eerste lid, van de Wro, voor zover het betreft een aanwijzing, geen beroep worden ingesteld.

3.3. In het coördinatiebesluit van 4 juli 2013 staat dat:

a. het besluit als bedoeld in artikel 15, eerste lid, en artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994;

b. het besluit tot verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Stichtse Vecht 2011 (hierna: APV);

c. het besluit tot verlenen van een ontgrondingsvergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, artikel 7, tweede lid, en artikel 8, tweede lid, van de Ontgrondingenwet in samenhang bezien met artikel 4 van de Ontgrondingenverordening van de provincie Utrecht;

d. het besluit tot verlenen van ontheffing van de Landschapsverordening als bedoeld in artikelen 9 en 33 van de Landschapsverordening van de provincie Utrecht en;

e. het besluit tot verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 9.03 van het Binnenvaartpolitiereglement;

worden aangewezen als besluiten als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro.

3.4. De Afdeling stelt vast dat TenneT de aanvraag voor ontheffing van de Landschapsverordening op 23 augustus 2013 heeft ingetrokken.

Bij besluit van 16 juni 2014 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht ingevolge artikel 3 in samenhang bezien met artikel 8 van de Ontgrondingenwet een ontgrondingsvergunning verleend. Bij besluit van 17 juni 2014 heeft de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Midden-Nederland op grond van artikel 9.03, zesde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement onder voorschriften ontheffing verleend voor het afmeren van twee drijvende bokken en een schip aan de westzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal ter hoogte 22.400 te Breukelen ten behoeve van het plaatsen van een transformator op de oever. Bij besluit van 18 juni 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 besloten de geslotenverklaring op de Stationsweg te Breukelen komende vanaf de N401 over een afstand van 75 m te verplaatsen. Bij besluit van 18 juni 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de APV ontheffing verleend van het in het eerste lid opgenomen verbod om zonder vergunning geluid te produceren, zodanig dat door omwonenden geluidhinder kan worden ondervonden.

3.5. Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de minister van EZ op grond van artikel 20c, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro besloten tot toepassing van de coördinatieregeling voor de voorbereiding en de bekendmaking van vijf voor uitvoering van het project benodigde besluiten. Gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen dit besluit. Dit betekent echter niet dat het besluit tot toepassing van de coördinatieregeling in het geheel niet kan worden getoetst.

3.6. De Afdeling stelt vast dat het coördinatiebesluit van 4 juli 2013 bekend is gemaakt door toezending aan TenneT.

Naar het oordeel van de Afdeling is het coördinatiebesluit van 4 juli 2013 - anders dan de ministers stellen - niet slechts tot TenneT gericht maar algemener van aard, omdat hieruit volgt welke voorbereidingsprocedure door de bestuursorganen, die de in het besluit van 4 juli 2013 aangewezen besluiten dienen vast te stellen, moet worden toegepast en op welke manier bekendmaking van deze aangewezen besluiten dient plaats te vinden. Het coördinatiebesluit van 4 juli 2013 diende derhalve ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Awb bekend te worden gemaakt door het plaatsen van de kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in de Staatscourant. Nu het coördinatiebesluit van 4 juli 2013 slechts is toegezonden aan TenneT en derhalve niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, is het coördinatiebesluit ingevolge artikel 3:40 van de Awb niet in werking getreden. Dit betekent dat de in het coördinatiebesluit van 4 juli 2013 aangewezen uitvoeringsbesluiten niet ingevolge artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro onder de rijkscoördinatieregeling zijn komen te vallen en derhalve ingevolge artikel 8.3, onder a, van de Wro voor de mogelijkheid van beroep niet als één besluit kunnen worden aangemerkt.

3.7. Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Awb kan het beroep worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.

3.8. Gelet op artikel 8:6, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak staat tegen een besluit op grond van artikel 3 in samenhang bezien met artikel 8 van de Ontgrondingenwet rechtstreeks beroep open bij de Afdeling.

Besluiten op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wegenverkeerswet, artikel 9.03, zesde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement en artikel 4:6, tweede lid, van de APV staan niet genoemd in artikel 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Dit betekent dat ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Awb niet de Afdeling in eerste en enige aanleg, maar de rechtbank in eerste aanleg bevoegd is kennis te nemen van de beroepen tegen deze besluiten.

De Afdeling zal om proceseconomische redenen de beroepen van [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 17 juni 2014 tot verlening van ontheffing van het Binnenvaartpolitiereglement, het verkeersbesluit van 18 juni 2014 en het besluit van 18 juni 2014 tot verlening van ontheffing van de APV niet doorzenden aan de rechtbank, maar daarop beslissen. Zij ziet daarvoor in dit geval aanleiding, nu [appellant sub 3] en anderen geen inhoudelijke bezwaren hebben aangevoerd tegen voornoemde besluiten.

3.9. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij, voor zover hier van belang, het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.

Ingevolge artikel 3:10 van de Awb is laatstgenoemde afdeling van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

3.10. Vast staat dat afdeling 3.4 van de Awb, waarin de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is geregeld, is toegepast op de voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten genoemd in 3.4.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is op de voorbereiding van een beschikking als bedoeld in artikel 8 van de Ontgrondingswet afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De Afdeling stelt verder vast dat voor de voorbereiding van besluiten op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wegenverkeerswet, artikel 9.03, zesde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement en artikel 4:6, tweede lid, van de APV niet bij wettelijk voorschrift is bepaald dat afdeling 3.4 hierop van toepassing is. Dat neemt niet weg dat ingevolge artikel 3:10 van de Awb een bestuursorgaan bij besluit kan bepalen dat afdeling 3.4 van toepassing is. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 13 juli 2011 met zaak nr. 201004516/1/H1 behoeft door het bestuursorgaan geen uitdrukkelijk en afzonderlijk besluit te worden genomen om afdeling 3.4 van de Awb toe te kunnen passen, maar is het voor uitsluiting van de mogelijkheid om bezwaar te maken voldoende dat het bestreden besluit feitelijk met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is voorbereid. Nu vast staat dat het besluit van 17 juni 2014 tot verlening van ontheffing van het Binnenvaartpolitiereglement, het verkeersbesluit van 18 juni 2014 en het besluit van 18 juni 2014 tot verlening van ontheffing van de APV feitelijk zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht en de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Midden-Nederland naar het oordeel van de Afdeling bij besluit als bedoeld in artikel 3:10 van de Awb bepaald dat afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de desbetreffende besluiten terecht zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.

3.11. Nu [appellant sub 3] en anderen verder geen inhoudelijke bezwaren hebben aangevoerd tegen het besluit van 16 juni 2014 tot verlening van de ontgrondingsvergunning, het besluit van 17 juni 2014 tot verlening van ontheffing van het Binnenvaartpolitiereglement, het verkeersbesluit van 18 juni 2014 en het besluit van 18 juni 2014 tot verlening van ontheffing van de APV, is er geen aanleiding voor vernietiging van deze besluiten.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

Het inpassingsplan

4. Vóór de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 op 1 maart 2009 was het gemeentebestuur van de toenmalige gemeente Breukelen het bevoegde gezag voor de ruimtelijke inpassing van het transformator- en schakelstation. Het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Breukelen had de landelijk netbeheerder TenneT bij besluit van 6 januari 2009 een bouwvergunning eerste fase met vrijstelling voor de bouw van een hoogspanningsstation op de locatie Kortrijk verleend. Op verzoek van TenneT heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Breukelen bij besluit van 3 november 2009 de bouwvergunning eerste fase met vrijstelling ingetrokken, omdat na wijziging van de Elektriciteitswet 1998 op 1 maart 2009 de ministers het bevoegd gezag zijn geworden voor de ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuurprojecten van nationaal belang.

4.1. In het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III), dat op 17 september 2009 in werking is getreden, staat dat het SEV III tot doel heeft het waarborgen van voldoende ruimte voor grootschalige productie en transport van elektriciteit gebaseerd op de verwachte vraag naar elektriciteit. Voor het transport wordt de verdere ontwikkeling van het landelijke hoogspanningsnet voorgestaan, zodanig dat het blijft voldoen aan de daaraan op basis van de Elektriciteitswet 1998 gestelde eisen. Transformator- en/of schakelstations maken deel uit van hoogspanningsverbindingen. Bij de besluitvorming over nieuwe hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met de inpassing van (eventueel in de toekomst) toe te voegen transformator- en/of schakelstations.

4.2. Het inpassingsplan voorziet in de realisatie van een 380/150 kV transformator- en schakelstation. TenneT wil bij Breukelen een dergelijk station bouwen. Door dit station wordt een koppeling gemaakt tussen het landelijke 380 kV-hoogspanningsnet en het regionale 150 kV-hoogspanningsnet. Dit transformator- en schakelstation is nodig, omdat in geval van een calamiteit de elektriciteitsvoorziening in het regionale net van de provincies Flevoland, Gelderland en Utrecht niet gewaarborgd kan worden. Daarnaast voldoet het huidige hoogspanningsnet op bijvoorbeeld koude dagen als de elektriciteitsvraag hoog is, ondanks noodmaatregelen, niet aan de eisen die aan een hoogspanningsnet worden gesteld. Dit betekent dat de leveringszekerheid van stroom niet gewaarborgd kan worden. Als de belasting van het net nog verder groeit, wordt het probleem groter. Door het te realiseren transformator- en schakelstation wordt de afhankelijkheid van de productie-eenheden in de provincie Utrecht verkleind en wordt de leveringszekerheid in de provincies Flevoland, Gelderland en Utrecht vergroot. Het inpassingsplan omvat op de locatie Kortrijk de realisatie van het transformator- en schakelstation, de aansluiting op de bestaande hoogspanningsverbindingen, de ontsluiting van het station naar de openbare weg en de landschappelijke inpassing. Daarnaast maakt het inpassingsplan door de functieaanduidingen "specifieke vorm van verkeer - transportroute" en "specifieke vorm van verkeer - hijsplateau" in de polder Honderd als tijdelijk onderdeel het transport van de transformator vanaf het hijsplatform in het Amsterdam-Rijnkanaal via de A2 naar het transformator- en schakelstation mogelijk.

4.3. Bij de vaststelling van een inpassingsplan hebben de ministers beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de ministers uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Intrekking beroepsgrond

5. Ter zitting heeft de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen de beroepsgrond over de verstoring van de rugstreeppad, ingetrokken.

Artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet

6. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) in samenhang met bijlage I, onder 2.1, van deze wet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 van de Wro.

Nu sprake is van een rijksinpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wro, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 3.5 van de Wro, is afdeling 2 van hoofdstuk I van de Chw van toepassing op het onderhavige inpassingsplan.

6.1. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

6.2. Bij brief van 22 december 2014 heeft [appellant sub 1] beroepsgronden aangevoerd over toepassing van de rijkscoördinatieregeling, het ontbreken van veldonderzoeken en de waterberging. Eerst ter zitting hebben [appellant sub 3] en anderen een betoog over artikel 16, aanhef en onder a, van de planregels naar voren gebracht. Deze beroepsgronden hebben zij niet in hun beroepschriften naar voren gebracht. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw dienen deze beroepsgronden derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.

Strijd met artikel 2:4 van de Awb

7. [appellant sub 3] en anderen, de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 1] betogen dat de schijn van vooringenomenheid en belangenverstrengeling niet is vermeden. Zij voeren hierbij allereerst aan dat de besluitvorming niet transparant is geweest en dat het rapport van Deltares "Milieuaspecten bij de keuze van een locatie voor het hoogspanningsstation Breukelen" uit 2011 (hierna: het rapport Deltares 2011) niet als onafhankelijk en objectief locatieonderzoek kan worden aangemerkt. Volgens [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 1] blijkt uit de door hen overgelegde e-mails dat de minister van EZ en TenneT nauw bij de totstandkoming van het rapport Deltares 2011 betrokken zijn geweest en toevoegingen en wijzigingen in dit rapport hebben kunnen aanbrengen waardoor zij de inhoud van dit rapport hebben beïnvloed. [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 1] wijzen er verder op dat eerdere concepten van het rapport Deltares 2011 in strijd met het Verdrag van Aarhus niet openbaar zijn gemaakt en correspondentie en mailverkeer over eerdere concepten geheim worden gehouden, waardoor de indruk wordt gewekt dat in deze eerdere concepten Kortrijk niet als voorkeurslocatie naar voren kwam.

7.1. Volgens de ministers was de rol van TenneT bij de voorbereiding van het rapport Deltares 2011 om de adviseur te voorzien van de informatie die hij nodig had om technisch realistische ontwerpen van het transformator- en schakelstation en bijbehorende verbindingen te kunnen vergelijken, alsmede om te verifiëren of de technische uitgangspunten die in het rapport Deltares 2011 worden gehanteerd juist zijn en passen in de door TenneT, vanuit het oogpunt van leveringszekerheid, voorgestane netstrategie. De ministers hebben te kennen gegeven dat ook de minister van EZ heeft gereageerd op concepten van het rapport Deltares 2011, maar dat daarbij niet naar een bepaalde voorkeurslocatie is gestuurd. De adviseur heeft de reacties van de ministers en van TenneT verder naar eigen inzicht kunnen verwerken, aldus de ministers.

7.2. Vast staat dat de minister van EZ het onderzoeksbureau Deltares opdracht heeft gegeven om een locatieonderzoek naar milieuaspecten te doen voor drie op dat moment realistische locaties voor het voorziene transformator- en schakelstation waaronder Kortrijk en Ruwiel. In het rapport van Deltares 2011 zijn vanuit milieuoogpunt alle voor- en nadelen van deze locaties in beeld gebracht en is op basis daarvan geconcludeerd welke locatie vanuit milieuoogpunt het meest geschikt is

7.3. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen, de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 1] hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het rapport Deltares 2011 door de ministers of door TenneT op een ongeoorloofde manier is beïnvloed en dat geen sprake zou zijn van een objectief en onpartijdig onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet ongebruikelijk is dat degene die een adviseur heeft ingeschakeld om een rapport op te stellen met als doel daarop zijn besluitvorming te baseren, betrokken wordt bij de voorbereiding van een dergelijk rapport. Dat geldt evenzeer voor TenneT die (technische) gegevens moest aanleveren. Indien het rapport niet aan de benodigde eisen voldoet of niet de juiste informatie bevat die nodig is om tot een zorgvuldig besluit te komen, kan de opdrachtgever richting de adviseur aangeven op welke punten het rapport moet worden aangevuld of gecorrigeerd. Uit door [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 1] overgelegde e-mails volgt dat is gecorrespondeerd over de verschillende concept versies van het rapport. Daaruit volgt naar het oordeel van de Afdeling echter niet dat de ministers of TenneT hebben willen sturen naar een bepaalde voorkeurslocatie. In dit kader is van belang dat in het rapport Deltares 2011 uitvoerig de voor- en nadelen van alle drie de locaties zijn weergegeven.

De Afdeling overweegt verder dat de eerdere concepten niet zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, zodat de ministers in de onderhavige procedure niet verplicht waren deze concepten aan de Afdeling toe te zenden. Het door [appellant sub 3] en anderen in dit kader gedane beroep op het Verdrag van Aarhus maakt dit niet anders. Voor zover [appellant sub 3] en anderen hebben gewezen op stukken die ten onrechte niet zijn openbaar gemaakt terwijl zij hierom hebben verzocht, overweegt de Afdeling dat, nu de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een eigen procedure kent, de weigering van de verzoeken van [appellant sub 3] en anderen om openbaarmaking van deze stukken in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. De Afdeling ziet verder geen aanleiding de onderhavige zaak overeenkomstig het verzoek van [appellant sub 3] en anderen aan te houden totdat de rechtbank Midden-Nederland uitspraak heeft gedaan op de door [appellant sub 3] en anderen ingestelde beroepen in het kader van de Wob-procedure, nu [appellant sub 3] en anderen met het rapport Deltares 2011 beschikken over de onderlegger van de besluitvorming door de ministers en de Afdeling op grond van artikel 1.6, vierde lid, van de Chw gehouden is uitspraak te doen op de ingestelde beroepen binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.

De betogen van [appellant sub 3] en anderen, de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 1] falen.

8. [appellant sub 3] en anderen betogen verder dat de door TenneT gekozen uitvoeringsvormen van het transformator- en schakelstation op de locaties Kortrijk en Ruwiel, waar in het rapport Deltares 2011 van is uitgegaan, niet door een onafhankelijke deskundige zijn beoordeeld. Zij wijzen op het door hen overgelegde rapport van Adviesburo Ries van 4 december 2014 "Rapport Technische analyse m.b.t. TenneT-station Kortrijk" (hierna: het rapport Ries) waaruit volgt dat alternatieve uitvoeringsvormen voor het transformator- en schakelstation bestaan, zoals het gebruik van aftaklijnen. Voorts betogen [appellant sub 3] en anderen dat de vergelijking tussen de locaties Ruwiel en Kortrijk in het rapport Deltares 2011 onjuist en onzuiver is, omdat de locatie Ruwiel nodeloos gepresenteerd wordt met een dubbele 380 kV-aansluiting terwijl de locatie Kortrijk slechts een enkele 380 kV-aansluiting heeft. Zij wijzen eveneens op het rapport van Ries waarin staat dat voor de locaties Kortrijk en Ruwiel geen gelijkwaardige functionele uitgangspunten zijn gehanteerd. Uit de beschrijving van het door Croonen Adviseurs opgestelde rapport "Locatieonderzoek 380/150 kV-Hoogspanningsstation gemeente Breukelen" van 24 oktober 2007 (hierna: het rapport Croonen 2007) blijkt volgens [appellant sub 3] en anderen dat het gaat om één 380 kV-circuit dat moet worden aangesloten op het transformator- en schakelstation.

8.1. Ingevolge artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 heeft de netbeheerder in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 36 of artikel 37 vastgestelde gebied tot taak:

a. de door hem beheerde netten in werking te hebben en te onderhouden;

b. de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen;

c. de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden, waarbij in overweging worden genomen maatregelen op het gebied van duurzame elektriciteit, energiebesparing en vraagsturing of decentrale elektriciteitsproductie waardoor de noodzaak van vervanging of vergroting van de productiecapaciteit ondervangen kan worden;

[..].

Ingevolge artikel 16a, eerste lid, is het anderen dan de desbetreffende netbeheerder verboden een taak uit te voeren als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, [..].

8.2. In het rapport Deltares 2011 staat dat door TenneT en Stedin in het kader van het opstellen van het rapport een concrete beschrijving van de per locatie te verwachten uitwerking en aanvullend benodigde informatie, waaronder computervisualisaties, is verschaft. Per locatie zijn door TenneT en Stedin technische tekeningen geleverd. Op basis van de tekeningen zijn de contouren van het transformator- en schakelstation en mogelijke mastposities globaal overgebracht op luchtfoto’s.

Uit het rapport Deltares 2011 volgt dat de voeding van het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel ten oosten van de A2 andere voorzieningen vergt dan voor de locatie Kortrijk ten westen van de A2. Bij realisatie op de locatie Kortrijk zou vooralsnog alleen het 380 kV-circuit Krimpen-Diemen via het nieuwe station geleid worden. In de toekomst wordt voorzien dat ook het circuit Oostzaan-Krimpen, dat bij Breukelen over dezelfde 380 kV-masten loopt, via het station geleid zal worden. In geval van storingen kan bij Kortrijk betrekkelijk gemakkelijk en snel alsnog het andere circuit vanaf dezelfde masten via het station worden geleid. Voor realisatie van het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel ten oosten van de A2 is een aparte 380 kV-verbinding met nieuwe masten over de A2 nodig. In dat geval is het uit oogpunt van leveringszekerheid en toekomstvastheid belangrijk meteen beide circuits van de 380 kV-lijn bij Breukelen over de A2 naar het nieuwe station en terug te leiden. Dit wil zeggen dat de lijn tussen twee bestaande masten onderbroken wordt en van daaraf naar het nieuwe station gebracht, twee circuits heen en twee circuits terug. Elk circuit bestaat uit drie bundels van drie geleiders. Elke bundel, met een doorsnede van ongeveer 40 cm, vertegenwoordigt één fase. Wat de passage over de A2 betreft zijn dus voor oprichting van het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel twee overspanningen met elk twee maal drie bundels van drie geleiders nodig, zes bundels van ongeveer 40 cm doorsnede per overspanning. Bij keuze voor de locatie Kortrijk worden twee 150 kV-circuits heen en terug over de A2 gebracht. De drie fasen van de beide circuits tussen Kortrijk en Breukelen bestaan elk uit één geleider. De drie fasen van de beide circuits tussen Kortrijk en Lage Weide zijn elk over twee afzonderlijk opgehangen geleiders met een doorsnede van ongeveer 3 cm uitgesplitst. Het gaat hier dus om één overspanning met twee maal drie en twee maal zes geleiders, elk met een doorsnede van ongeveer 3 cm. In elke verbinding zijn boven in de masten ook bliksemdraden nodig. Ook realisatie op de locatie Ruwiel vraagt een bijzondere aansluiting op het 380 kV-net. De aftakking vindt hier direct westelijk van de A2 en waarschijnlijk iets noordelijk van het tankstation Ruwiel plaats onder een bijna rechte hoek, waarvoor ter plaatse twee nieuwe, bijzonder zware masten nodig zijn tussen twee masten van de bestaande 380 kV-lijn. Aan de oostzijde van de A2 zijn hier om het tankstation te ontwijken nieuwe 380 kV-masten nodig in een gebied waar het beleid gericht is op een groene buffer met natuur.

8.3. In het rapport Croonen 2007 staat dat de voeding van het transformator- en schakelstation gebeurt vanuit één van beide circuits van de 380 kV-lijn. Dit circuit wordt via het station gevoerd. Als de afstand van de 380 kV-verbinding tot het station groter wordt, dan moeten extra 380 kV-masten worden geplaatst om de verbindingen met beide bestaande masten te dragen. Bij een hele grote afstand moet de 380 kV-verbinding worden uitgevoerd als een gewone 380 kV-verbinding die het heen- en terugcircuit draagt.

In het rapport Ries staat dat de stationsverbindingen sterk aan elkaar gelijk zullen zijn indien óf beide locaties een enkele 380 kV-aansluiting óf beide locaties een dubbele aansluiting hebben en dat dit technisch gezien geen reden oplevert om aan de locatie Kortrijk de voorkeur te geven boven de locatie Ruwiel. Om de aansluiting op de locatie Kortrijk, waar is voorzien in een enkele 380 kV-aansluiting, op eenzelfde functioneel niveau te krijgen als voorgesteld voor de locatie Ruwiel, waar is voorzien in een dubbele 380 kV-aansluiting, zouden nog twee extra 380 kV-schakelvelden moeten worden bijgeplaatst met verbindingen naar het tweede 380 kV-circuit, zodat de kosten, de grootte van het transformator- en schakelstation en de landschappelijke impact van de masten toeneemt. Verder staat in het rapport Ries dat, indien op de locatie Kortrijk slechts wordt voorzien in een enkele 380 kV-verbinding, de bedrijfszekerheid en operationele flexibiliteit afneemt.

8.4. TenneT is krachtens de Elektriciteitswet 1998 aangewezen als beheerder van het landelijke hoogspanningsnet en heeft onder meer als wettelijke taak de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Gelet op hetgeen door [appellant sub 3] en anderen is aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat aan de deskundigheid van TenneT moet worden getwijfeld. Evenmin bestaat aanleiding te oordelen dat de ministers, op het moment dat zij Deltares als deskundige inschakelden om alle voors- en tegens van de mogelijke alternatieve locaties te onderzoeken, niet hebben kunnen uitgaan van de door TenneT gekozen uitvoeringsvormen van het transformator- en schakelstation op de locaties Kortrijk en Ruwiel. Dat in het rapport Ries wordt gewezen op mogelijke alternatieve uitvoeringsvormen voor het transformator- en schakelstation, zoals het gebruik van aftaklijnen, maakt het voorgaande niet anders, nu dit rapport na de vaststelling van het inpassingsplan is afgekomen, eerst in een laat stadium van beroep is ingestuurd en daaruit overigens niet blijkt dat de ministers bij en ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan rekening hadden moeten houden met andere uitvoeringsvormen dan die door Deltares in het onderzoek zijn meegenomen.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

8.5. De ministers hebben verder toegelicht dat voor zowel de locatie Kortrijk als de locatie Ruwiel wordt uitgegaan van een eindsituatie waarin één circuit met het transformator- en schakelstation verbonden is en een tweede circuit in de onmiddellijke nabijheid van het station aanwezig is. Het tweede circuit zal - anders dan waar [appellant sub 3] en anderen vanuit gaan - zowel op de locatie Kortrijk als op de locatie Ruwiel vooralsnog niet worden aangesloten op het transformator- en schakelstation, maar slechts aanwezig zijn in verband met een snel herstel van de elektriciteitsvoorziening in geval van een calamiteit waardoor het circuit onmiddellijk en zonder hoge kosten kan worden aangesloten op het station. De ministers hebben verder te kennen gegeven dat in de directe omgeving van de locatie Kortrijk reeds twee circuits aanwezig zijn, omdat het station direct nabij de 380 kV-verbinding wordt gerealiseerd. Bij de locatie Ruwiel zijn geen twee circuits aanwezig waardoor deze moeten worden gerealiseerd door de oversteek van de 380 kV-verbinding naar die locatie dubbel uit te voeren en derhalve twee keer twee 380 kV-masten geplaatst moeten worden. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de ministers een dubbele oversteek van de 380 kV-verbinding naar de locatie Ruwiel als uitgangspunt hebben gehanteerd bij het onderzoek.

Voor zover [appellant sub 3] en anderen hebben gewezen op het rapport Croonen 2007, overweegt de Afdeling dat de ministers ter zitting te kennen hebben gegeven dat het rapport Croonen 2007 is opgesteld in het kader van de gemeentelijke besluitvorming omtrent de bouwvergunning eerste fase met vrijstelling voor het transformator- en schakelstation en dat dit rapport in de onderhavige procedure geen rol heeft gespeeld. Tevens hebben de ministers toegelicht dat in het rapport Croonen 2007 toentertijd van een verouderde uitvoering van het transformator- en schakelstation is uitgegaan.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

9. Gelet op hetgeen in 7.3 en 8.4 en 8.5 is overwogen hebben [appellant sub 3] en anderen, de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 1] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de ministers bij het vaststellen van het inpassingsplan hun taak niet zonder vooringenomenheid zoals bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb hebben vervuld. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding om te oordelen dat de ministers het rapport Deltares 2011 niet aan hun besluit ten grondslag hebben mogen leggen. Evenmin is er grond om het rapport Deltares 2011 in deze procedure buiten beschouwing te laten.

De coördinatieregeling van artikel 20a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998

10. [appellant sub 3] en anderen voeren verder aan dat de rijkscoördinatieregeling ten onrechte is toegepast, omdat ingevolge artikel 20a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 de regeling slechts van toepassing is op een uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet. Het inpassingsplan voorziet volgens hen in de bouw van een transformator- en schakelstation, zodat geen sprake is van uitbreiding van het landelijke hoogspanningsnet.

10.1. Ingevolge artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro kan bij wet of een besluit van de minister van I&M of een van onze andere ministers, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, worden bepaald dat de verwezenlijking van een onderdeel van het nationaal ruimtelijk beleid wenselijk maakt dat een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 dan wel een wijziging of uitwerking van een inpassingsplan, wordt vastgesteld en de voorbereiding en bekendmaking daarvan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder b.

Ingevolge artikel 20a, eerste lid, onder a, van de Elektriciteitswet 1998 is de procedure bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro van toepassing op een uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet, voor zover het betreft de van dat net deel uitmakende netten bestemd voor het transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 220 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven met inbegrip van de aansluitingen op die netten.

Ingevolge artikel 1, onder i, wordt onder het begrip "net" verstaan één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer.

Ingevolge artikel 1, onder j, wordt onder het begrip "landelijk hoogspanningsnet" verstaan het net bedoeld in artikel 10, eerste lid.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, omvat het landelijk hoogspanningsnet de netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 110 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven en landsgrensoverschrijdende netten met wisselstroom.

10.2. De ministers hebben toegelicht dat met het inpassingsplan een nieuw transformator- en schakelstation wordt toegevoegd aan de hoogspanningsverbinding Krimpen-Diemen. Deze verbinding betreft een net bestemd voor het transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 380 kV. Nu ingevolge artikel 1, onder i en j, van de Elektriciteitswet 1998 in samenhang bezien met artikel 10, eerste lid, een transformator- en schakelstation deel uitmaakt van het landelijk hoogspanningsnet, hebben de ministers zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat met de bouw van het voorziene transformator- en schakelstation sprake is van uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet als bedoeld in artikel 20a, eerste lid, onder a, van de Elektriciteitswet 1998.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

Locatiekeuze en alternatieven

11. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het proces van de locatiekeuze onzorgvuldig is geweest, omdat sprake is van een tunnelvisie en het niet wordt aangedurfd om terug te komen op een in 2003 gemaakte keuze. De oorspronkelijke voorkeurslocatie van TenneT was Ruwiel, maar omdat de wethouders van de toenmalige gemeente Breukelen deze locatie wilden reserveren voor uitbreiding van het bedrijventerrein Breukelerwaard viel deze locatie in 2003 af en werd zonder nader onderzoek de locatie Kortrijk als voorkeurslocatie aangewezen.

11.1. De ministers hebben te kennen gegeven dat op 14 september 2009 in opdracht van de minister van EZ door het adviesbureau RBOI het rapport "Breukelen, onderzoeken hoogspanningsstation, second opinion" (hierna: het rapport RBOI second opinion) is opgesteld waarin de locatieonderzoeken, die in het kader van de gemeentelijke besluitvorming omtrent de bouwvergunning eerste fase met vrijstelling voor het transformator- en schakelstation waren verricht, zijn beoordeeld. Uit dit rapport kwam naar voren dat deze locatieonderzoeken onvoldoende waren om de besluitvorming op te baseren, zodat de minister van EZ heeft bepaald dat de locatiekeuze van het transformator- en schakelstation opnieuw moest worden gemaakt. De minister van EZ heeft het onderzoeksbureau Deltares opdracht gegeven om een nieuw locatieonderzoek naar milieuaspecten te doen voor drie op dat moment realistische locaties voor het voorziene transformator- en schakelstation waaronder Kortrijk en Ruwiel. In het rapport van Deltares 2011 zijn vanuit milieuoogpunt alle voor- en nadelen van deze locaties in beeld gebracht en is op basis daarvan geconcludeerd welke locatie vanuit milieuoogpunt het meest geschikt is. De ministers hebben verder te kennen gegeven dat ook de ruimtelijke inpasbaarheid, de technische mogelijkheden, de snelheid van realisatie, de kosten en de maatschappelijk bestuurlijke context opnieuw zijn bekeken.

Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de gemeentelijke besluitvorming omtrent de locatie Kortrijk en de locatieonderzoeken die hieraan ten grondslag hebben gelegen - wat daar verder ook van zij - een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van het inpassingsplan door de ministers.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

12. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen betogen verder dat de locatiekeuze het resultaat is van een onevenredige en onjuiste belangenafweging. De belangen van omwonenden, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn volgens hen onvoldoende meegewogen. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen wijzen er op dat op de alternatieve locatie Ruwiel aantoonbaar minder schade voor landschap, cultuurhistorie en natuur zal optreden. Nu de locatie Ruwiel het karakter heeft van een industrieterrein, is het volgens de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen onwaarschijnlijk dat ter plaatse natuurwaarden voorkomen. Ook betogen de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen dat de door de provincie Utrecht voor het gebied aangewezen kernkwaliteiten op de locatie Ruwiel minder worden aangetast dan op de locatie Kortrijk.

[appellant sub 3] en anderen voeren voorts aan dat het tegenstrijdig is dat de locatie Ruwiel in de gemeentelijke besluitvorming in 2003 is afgevallen vanwege uitbreiding van het bedrijventerrein, maar dat nu als argument wordt gebruikt dat de bewoners van de flats zicht zouden hebben op het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel. Het zichtargument is volgens hen een gelegenheidsargument, omdat het al zeker sinds 2003 de bedoeling was om op de locatie Ruwiel een bedrijventerrein op te richten. De bewoners rondom de locatie Ruwiel houden al minimaal tien jaar rekening met industriële bebouwing, terwijl de bewoners
rondom de locatie Kortrijk er vanuit mochten gaan dat het gebied onbebouwd zou blijven.

12.1. De ministers dienen bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het inpassingsplan. Daarbij hebben de ministers beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

12.2. Uit het rapport Deltares 2011 volgt dat voor het realiseren van een transformator- en schakelstation op de locatie Kortrijk met één nieuwe 150 kV-mast een korte verbinding kan worden gemaakt met het al eerder verzwaarde 150 kV-net aan de andere zijde van de A2. De aansluiting op het 380 kV-net kan rechtstreeks vanaf bestaande masten gemaakt worden. Voor verwezenlijking op de locatie Ruwiel moet het bestaande 150 kV-net over ongeveer 4 km verzwaard worden. Hiervoor moeten ongeveer 10 masten vervangen worden, deels op het bedrijventerrein Breukelwaard en nabij een hotel. De dubbele verbinding van de locatie Ruwiel met het 380 kV-net aan de andere zijde van de A2 over een afstand van ongeveer 500 m vergt minstens vier nieuwe masten, waarvan enkele bijzonder zwaar moeten worden uitgevoerd vanwege de overspanning over de A2 en de aansluiting op het 380 kV-net onder een bijna rechte hoek. Oprichting van het station op de locatie Kortrijk vergt derhalve wat de verbindingen met de bestaande netten betreft aanmerkelijk minder ruimte en nieuwe masten dan oprichting op de andere locaties en is alleen al daardoor minder ingrijpend, aldus het rapport Deltares.

Uit het rapport Deltares 2011 volgt verder dat beide locaties in het Groene Hart liggen. Eén van de belangrijkste kenmerken daarvan is het door sloten doorsneden veenweidelandschap met hoge grondwaterstanden en vrij zicht over minstens enkele honderden meters. De invloed van het hoogspanningsstation en bijkomende verbindingen op de kwaliteit van dit landschap hangt in hoge mate samen met de beïnvloeding van het landschappelijk hoofdpatroon. Dit patroon wordt in de omgeving van Breukelen mede bepaald door het bij elkaar komen van grote bovenregionale infrastructuurlijnen, zoals de A2, de 380 kV-hoogspanningsverbinding Diemen-Krimpen, de spoorlijnen Woerden-Breukelen en Utrecht-Amsterdam en het Amsterdam-Rijnkanaal, en door de begrenzing ten opzichte van het stedelijk gebied van Breukelen. De locatie Kortrijk ligt westelijk tegen de A2 aan die hier het veenweidegebied afgrenst van de bebouwing van Breukelen. De A2 ligt er op ongeveer 9 m boven maaiveld, zodat het station volgens het rapport Deltares 2011 het hoofdpatroon van het landschap niet sterk verandert. De nieuwe mast komt op de locatie zelf en zal met de al bestaande masten van ver af zichtbaar zijn als een plaatselijke verdichting in het patroon van de al aanwezige hoogspanningsverbindingen. De locatie Ruwiel ligt tussen de A2 aan de ene kant en de spoorlijn Utrecht-Amsterdam, de Kanaaldijk en het Amsterdam-Rijnkanaal aan de andere kant. Tussen de A2 en de mogelijke stationslocatie staat het tankstation Ruwiel. Ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal ligt een woonwijk met enkele flatgebouwen. Iets noordelijk van de locatie, bij het viaduct en bedrijventerrein Ter Aaseweg, gaat van het noorden uit gezien het open veenweidelandschap aan de oostzijde van de A2 geleidelijk over in de halfopen stadsrand van Breukelen. Tussen de daar al aanwezige bebouwing en infrastructuur, die door het transformator- en schakelstation verdicht zou worden, en Breukelen blijft tot aan de bebouwing van het bedrijventerrein Breukelerwaard nog een strook gras- en akkerland open. Het hoogspanningsstation zelf zal tussen de spoorlijn, het tankstation en een bosje aan de noordzijde niet erg op de voorgrond treden, hoewel het het open gedeelte van de stadsrand, dat zich nu vanaf het bedrijventerrein Breukelerwaard gezien tot de Evenaarswetering uitstrekt, duidelijk zal verkleinen. Voor de verbinding met het 380 kV-net, die uit veiligheidsoverwegingen de A2 noordelijk van het tankstation moet oversteken, zijn minstens vier nieuwe 380 kV-masten nodig, die ook uit het westelijk veenweidelandschap bij Nieuwer ter Aa zichtbaar zullen zijn en de regelmaat in de mastposities van de bestaande lijn Diemen-Krimpen doorbreken. De visuele verbinding met het westelijk veenweidegebied wordt hierdoor verder verzwakt en de overgang naar het stedelijk gebied versterkt. Bij realisatie van het hoogspanningsstation op de locatie Ruwiel wordt de groene, deels open ruimte verkleind, en zijn er ook nieuwe masten in het veenweidegebied westelijk van de A2 nodig.

Geen van de gebieden heeft volgens het rapport Deltares 2011 een belangrijke regionale functie als rust- of foerageergebied van en voor vogels of als weidevogelgebied. In en in de nabijheid van de zoekzones liggen ecologische verbindingszones. Deze zijn vooral bedoeld voor flora en fauna die geen hinder van het hoogspanningsstation, masten of leidingen ondervinden, zolang geen grond- of wateroppervlak van de ecologische zone in beslag genomen of veranderd wordt. De lokale waarden op de locatie Ruwiel, waar veel akkerland voorkomt, zijn kleiner, hoewel het station daar wel juist is voorzien op de graslandpercelen. De locaties zullen nader moeten worden onderzocht op de aanwezigheid van beschermde soorten en de kans dat deze soorten en hun leefgebied worden verstoord. Net als op de locatie Ruwiel zou het station bij Kortrijk een oppervlakte aan veenweide in beslag nemen. De enige nieuwe mast zou ook hier geplaatst worden. Het station en de mast blijven op ruime afstand van de openbare weg en het lintdorp Kortrijk met laanbomen en erfbeplanting. Er zijn geen andere lokale effecten. De locatie Ruwiel grenst tevens aan een ecologische verbindingszone met aangrenzend natuurontwikkelingsgebied. Het oppervlak en de functie van deze gebieden worden door realisatie van het station niet bedreigd. De nieuwe masten die waarschijnlijk noordelijk van het station nodig zijn, blijven juist buiten het natuurontwikkelingsgebied en buiten het archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle stroomruggenlandschap.

Het geheel van de milieueffecten overziend zijn volgens het rapport Deltares 2011 bij oprichting van het hoogspanningsstation op de locatie Kortrijk de minste nadelige milieueffecten te verwachten. De overwegend bepalende factor hierbij is de invloed van de benodigde verbindingen en in mindere mate van het station zelf op de kwaliteit van het landschap, in het bijzonder de open landschapsverbindingen van het westelijk veenweidelandschap naar het landschap van Vecht en Vechtplassen ten noorden en zuiden van Breukelen. Het alternatief Kortrijk, dat aanzienlijk minder ruimte en nieuwe masten vergt dan het alternatief Ruwiel, is tevens het enige alternatief, waarbij geen woonlocaties in de onmiddellijke nabijheid van het station of nieuwe verbindingen voorkomen. De locatie Ruwiel is vooral minder geschikt vanwege de invloed van de zware nieuwe masten aan de westzijde van de A2, nieuwe 380 kV-masten pal bij een ecologische stapsteen en ingrijpende werkzaamheden ter verzwaring van de 150 kV-verbinding door de Breukelerwaard.

12.3. De Afdeling stelt vast dat uit het rapport Deltares 2011 volgt dat de locatie Ruwiel wat natuur en (lokaal) landschap betreft iets minder gevoelig is dan de locatie Kortrijk, maar dat de locatie Ruwiel wat leefomgeving, ruimtegebruik en landschapsbeeld vanuit het veenweidelandschap westelijk van de A2 minder geschikt is. De kernkwaliteiten die de provincie Utrecht wil behouden en versterken voor het Groene Hart zijn openheid, (veen)weidekarakter, landschappelijke diversiteit en rust en stilte. De ministers hebben te kennen gegeven dat de effecten van het transformator- en schakelstation en van de nieuwe masten op het landschap bij de locatie Ruwiel groter zullen zijn dan bij Kortrijk. Zo zal een transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel volgens hen een grotere impact hebben op de kernkwaliteit openheid dan op de locatie Kortrijk, omdat de 380 kV-masten van grote afstand zichtbaar zullen zijn en de oversteek van de 380 kV-verbinding het nog resterende open gebied verder zal opvullen. De aantasting van de kernkwaliteiten openheid en stilte en rust op de locatie Kortrijk is volgens de ministers beperkt in vergelijking tot de landschapseffecten die op de locatie Ruwiel zullen optreden, omdat de locatie Kortrijk direct naast de verhoogde A2 en de spoorlijn Woerden-Breukelen ligt. De ministers hebben verder toegelicht dat de dichtstbijgelegen woning bij de locatie Kortrijk op een afstand van ongeveer 270 m van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" staat en dat andere woningen op een afstand van 300 m of verder staan. Bij de locatie Ruwiel ligt één woning op ongeveer 60 m en ongeveer 150 woningen binnen een straal van 300 m. Bij de locatie Ruwiel zijn volgens de ministers bovendien tijdens de aanlegfase meer overlast en gebruiksbeperkingen te verwachten dan bij de locatie Kortrijk, omdat veel bouw- en transportbewegingen moeten worden verricht in de bebouwde omgeving in verband met de te bouwen 380 kV-masten en de verzwaring van de 150 kV-verbinding. Ook wat betreft de snelheid van realisatie en de technische mogelijkheden is de locatie Kortrijk volgens de ministers de meest geschikte locatie. Op die locatie zijn geen nieuwe netverzwaringen nodig. Er zal een enkele 150 kV-mast ten westen van de A2 gebouwd moeten worden en om de locatie Kortrijk aan te sluiten op het 380 kV-net zijn geen nieuwe masten nodig.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de ministers acht hebben geslagen op de af te wegen belangen en dat zij de realisering van het transformator- en schakelstation op de locatie Kortrijk in redelijkheid hebben kunnen verkiezen boven de alternatieve locatie Ruwiel en daarbij een doorslaggevende betekenis hebben mogen toekennen aan de voordelen die het gekozen alternatief biedt op het gebied van leefomgeving, ruimtegebruik en landschapsbeeld. Geen betekenis komt toe aan het gegeven dat sinds 2003 in de toenmalige gemeente Breukelen plannen aanwezig waren om ter plaatse van de locatie Ruwiel te voorzien in de uitbreiding van bedrijventerrein Breukelerwaard, waardoor omwonenden rekening moesten houden met de mogelijkheid van bebouwing aldaar, omdat deze uitbreiding niet is voorzien in het vigerende bestemmingsplan "Corridor" en de ministers ter zitting hebben verklaard dat uit overleg met de provincie Utrecht en de gemeente Stichtse Vecht is gebleken dat op de locatie Ruwiel de bestaande bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" gehandhaafd blijft en de gemeente niet voornemens is om ter plaatse uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein planologisch mogelijk te maken.

De betogen van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

13. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen wijst verder op de door haar overgelegde notitie van Wim Smit Consultant B.V. van 9 januari 2013 waaruit volgens haar blijkt dat voor de locatie Ruwiel minder bezwarende uitvoeringsmogelijkheden aanwezig zijn. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat in het rapport Ries wordt gewezen op de mogelijkheid van buismasten.

13.1. In de notitie van Wim Smit Consultant B.V. van 9 januari 2013 staan alternatieve uitvoeringsmogelijkheden van het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel genoemd die minder effect op het landschapsbeeld zouden hebben, zoals het gebruik van buisprofielen voor de 380 kV-lijnen en het brengen van de 380 kV-verbinding via mantelbuizen op of aan het viaduct over de A2. Ook in het rapport Ries wordt gewezen op de mogelijkheid van buismasten voor de 150 kV-lijnen. De ministers hebben te kennen gegeven dat de aangehaalde buisprofielen door TenneT worden aangeduid als masten van het type Wintrack. Uitvoering van de verbinding met dit type masten is op zich mogelijk. Echter, hierdoor zou een combinatie van vakwerkmasten met wintrackmasten op één tracé ontstaan, wat in het algemeen als rommelig wordt ervaren en juist de aandacht trekt. Deze aanpak wordt volgens de ministers om die reden afgeraden door de Rijksadviseur Landschap en Water. Bij toepassing van mantelbuizen voor 380kV-kabels aan of op een viaduct zijn met name veiligheidsproblemen te verwachten met elektrische isolatie en geïnduceerde spanningen in het viaduct. De technische eisen die TenneT stelt aan een verbinding staan dergelijke toepassingen niet toe.

Gelet op het voorgaande hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de in de notitie Wim Smit Consultant B.V. en in het rapport Ries naar voren gebrachte uitvoeringsmogelijkheden op de locatie Ruwiel geen geschikt alternatief bieden voor de uitvoering van het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel.

De betogen van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

14. Verder betogen [appellant sub 3] en anderen dat de locatie Ruwiel in de verschillende onderzoeken zeer ongunstig is ingetekend en vorm gegeven, terwijl de daar beschikbare ruimte groot is en het transformator- en schakelstation zodanig kan worden gesitueerd dat de afstand tot de flats aan de andere zijde van het Amsterdam-Rijnkanaal groter wordt en de verkabeling beperkter. Tevens voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat voorbij wordt gegaan aan het gegeven dat op de locatie Ruwiel reeds een transformatorstation aanwezig is.

14.1. Niet in geschil is dat het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel in de aan het inpassingsplan ten grondslag liggende onderzoeken is gesitueerd ten oosten van het tankstation aan de A2 direct aangrenzend aan de spoorweg. De ministers hebben te kennen gegeven dat een verschuiving van het transformator- en schakelstation naar het westen richting de A2 slechts beperkt mogelijk zou zijn vanwege de aanwezigheid van het tankstation Ruwiel aan de A2. Een verschuiving in zuidelijke richting zou volgens de ministers verder niet minder ongunstig zijn, omdat op die locatie de zware 380 kV-masten tevens van grote afstand en voor omwonenden zichtbaar zijn, hetgeen ruimtelijk en landschappelijk bezwaarlijk is. Het transformator- en schakelstation zou in dat geval het nog resterende open gebied tussen het tankstation aan de A2 en het bedrijventerrein Breukelerwaard opvullen waardoor de stadsrand naar het noorden verschuift. Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de gekozen situering van het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel in de aan het inpassingsplan ten grondslag liggende onderzoeken dermate ongunstig is dat hier niet van uit mocht worden gegaan.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

14.2. Uit het rapport Deltares 2011 volgt verder dat de onderzochte locatie Ruwiel een andere locatie betreft dan de locatie direct ten zuiden van het bestaande transformatorstation. In dit rapport is de locatie direct ten zuiden van het bestaande transformatorstation buiten beschouwing gelaten, omdat het een niet-realistische locatie betrof. Deze locatie is ingericht als stapsteen in een ecologische verbindingszone van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en is een onderdeel van de te ontwikkelen groene buffer in het stroomruggenlandschap aan de noordzijde van Breukelen waar zich mogelijk nog resten van een woontoren uit de veertiende eeuw bevinden. De ministers hebben te kennen gegeven dat realisatie van het transformator- en schakelstation direct ten zuiden van het bestaande station met zich zou hebben gebracht dat naar alternatieve natuurcompensatie gezocht zou moeten worden en dat reeds gedane investeringen teniet zouden worden gedaan. Bovendien zouden voor die locatie vier nieuwe 380 kV-masten geplaatst moeten worden, zou de bestaande 150 kV-verbinding verzwaard moeten worden en zou een woning in de magneetveldzone komen te liggen.

Gelet op het voorgaande hebben de ministers naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten dat de locatie direct ten zuiden van het bestaande transformatorstation geen geschikte alternatief voor de bouw van een nieuw transformator- en schakelstation bood, zodat deze locatie in het rapport van Deltares 2011 terecht buiten beschouwing is gelaten.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

15. [appellant sub 1] voert verder aan dat de ministers ten onrechte stellen dat ondergrondse aanleg van de verbinding technisch niet mogelijk is, omdat uit het door Movares opgestelde rapport "Technische analyse 150 kV-verbinding bij Breukelen" van 5 februari 2013 (hierna: het rapport Movares) volgt dat dit geen enkel bezwaar is. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de ministers indringender hadden moeten onderzoeken of de 150 kV-verbinding ondergronds had kunnen worden aangelegd. Ook zij wijzen op het rapport Movares. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen betoogt dat de mogelijkheid van ondergrondse aansluiting tussen het transformator- en schakelstation en de bestaande 150 kV-verbinding op basis van onvoldoende onderzoek is afgewezen, terwijl hierdoor juist de openheid, natuur en het landschap minder zal worden aangetast.

[appellant sub 3] en anderen betogen verder dat eveneens onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van het ondergronds aanleggen van de 380 kV-verbinding naar de locatie Ruwiel.

15.1. In het SEV III staat in onderdeel 6.7 dat nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 kV en meer in beginsel bovengronds worden aangelegd. Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan, voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is, in bijzondere gevallen, met name voor kortere trajecten, ondergrondse aanleg worden overwogen. In de toelichting behorende bij het SEV III staat dat het in de afweging op concreet projectniveau met name gaat om de kosten, om technische onzekerheden en risico’s, de consequenties voor landschap, natuur, archeologie en ecologie, het ruimtebeslag en de mogelijkheden van ruimtelijke inpassing, de kwaliteit van de leefomgeving en de consequenties van (grond)waterhuishouding van zowel bovengrondse en ondergrondse aanleg. Bij de keuze voor bovengrondse aanleg is in dat verband van belang dat ondergrondse hoogspanningsverbindingen voor wisselstroom een factor vier tot acht duurder zijn dan bovengrondse verbindingen. Bovendien ontstaan bij langere ondergrondse kabelverbindingen op basis van wisselstroom ook relatief veel spanningsverliezen. De nadelen van ondergrondse aanleg (kosten en techniek) gelden ook op lagere spanningsniveaus, zij het in minder mate. Ook voor verbindingen van 110 kV en 150 kV moet op concreet projectniveau een integrale afweging worden gemaakt om voor gedeeltelijke ondergrondse aanleg te kiezen. De voordelen voor natuur, landschap, ruimte, ecologie, en dergelijke moeten duidelijk opwegen tegen de meerkosten van gedeeltelijke ondergrondse aanleg.

15.2. In de plantoelichting staat dat in het rapport Movares is onderzocht of het haalbaar is om de kruising van de kabelverbindingen met de A2 en de spoorlijn ondergronds te realiseren. Hierbij is aandacht besteed aan de technieken van de boringen, de effecten op de omgeving en de eisen die door overige stakeholders gesteld worden met betrekking tot het realiseren van de kruising. Tevens is belicht hoe de investeringskosten van een eventuele ondergrondse kruising door middel van kabels zich verhouden tot die van een bovengrondse kruising door middel van een hoogspanningslijn.

15.3. Uit het rapport Movares volgt dat een ondergrondse kabelverbinding van het transformator- en schakelstation met de 150 kV-lijn Utrecht Lage Weide - Breukelen technisch mogelijk is met een gestuurde boring onder de rijksweg A2 en de spoorlijn Woerden-Breukelen. Wel kunnen tijdens de ontwerpfase onvoorziene aspecten naar voren komen die mogelijk leiden tot een alternatieve aanpak en/of hogere kosten. Een ondergrondse verbinding scoort volgens het rapport Movares op een aantal punten minder goed dan een bovengrondse lijn. De kosten van een ondergrondse verbinding zijn aanzienlijk hoger dan bij een bovengrondse verbinding. Uit het rapport Movares volgt dat deze meerkosten ongeveer vier miljoen euro bedragen. Verder staat in het rapport dat ervaring met kabelverbindingen leert dat de duur van een storing bij een ondergrondse kabel varieert tussen de 48 en 480 uur per onderbreking, dit met name als bestaande boringen moeten worden vervangen. De reparatieduur van een bovengrondse verbinding ligt tussen de 8 en 48 uur. Door de relevant langere hersteltijd van een kabelverbinding wordt de niet-beschikbaarheid in hoge mate beïnvloed en is een kabelverbinding statistisch gezien minder betrouwbaar dan een hoogspanningslijn. Verder volgt uit het rapport Movares dat er zowel bij de bovengrondse verbinding als bij de ondergrondse verbinding risico’s zijn. Er moet immers een kruising worden gemaakt met een druk bereden rijksweg en een spoorlijn. In het geval van de bovengrondse lijn kan met een net, bevestigd aan tijdelijke jukken, de rijksweg en de spoorlijn worden afgeschermd tegen vallende objecten. Bij de ondergrondse kabelverbindingen moet er tijdens de boringen nauwkeurig en zorgvuldig worden gewerkt om de onderlinge afstanden te kunnen waarborgen en om de eindpositie te bereiken zonder noemenswaardige afwijking. Een goede voorbereiding waarbij alle ondergrondse kabels en leidingen exact in kaart zijn gebracht is daarbij noodzakelijk. Dit geldt eveneens voor het leggen van de kabels in ontgraving. Aan de oostzijde is de afstand tot de daar aanwezige waterleiding niet erg groot waardoor extra aandacht moet worden besteed aan de funderingen van de jukken en aan het afspannen van de geleiders van mast 25 en 27. Bij een ondergrondse verbinding zijn de risico’s bij de uitvoering hoger dan bij een bovengrondse lijn. Met een goede voorbereiding, een uitgebreide risico analyse, een gedegen ontwerp en een zorgvuldige uitvoering kunnen deze risico’s beheersbaar worden gemaakt, maar deze zouden wel een kostenverhogend effect kunnen hebben, aldus het rapport Movares. In het rapport staat verder dat een ondergrondse verbinding visueel een ander beeld geeft. Bij een bovengrondse verbinding zal vanuit Kortrijk de verhoogde mast nabij het transformator- en schakelstation zichtbaar zijn en vanaf de snelweg zal de bovengrondse lijn goed zichtbaar zijn. Bij een ondergrondse verbinding ontstaat een ander beeld: vanaf de locatie Kortrijk is alleen het transformator- en schakelstation zichtbaar met op de achtergrond de reeds bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding. Aan de oostzijde van de snelweg worden de aftakkingen van een lijn naar kabels gerealiseerd.

15.4. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers in redelijkheid kunnen besluiten om de verbinding tussen het transformator- en schakelstation en de 150 kV-verbinding ten oosten van de A2 niet ondergronds aan te leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de ministers hebben toegelicht dat uit het rapport Movares volgt dat een gestuurde boring technisch gezien mogelijk maar zeer complex is. Dit komt mede door de aanwezigheid van andere, boven- en ondergrondse infrastructuur, zoals de A2, een oude betonnen waterleiding, de spoorwegen en een watergang. Er zal nader onderzoek nodig zijn om alle technisch-elektrische onzekerheden te achterhalen en op te lossen. Verder zijn de risico’s van een gestuurde boring groot en zijn de kosten aanzienlijk hoger vergeleken met een bovengrondse verbinding. Deze meerkosten liggen in de orde grootte van vier miljoen euro, aldus de ministers. Ook is volgens de ministers bij storingen de hersteltijd van een kabelverbinding dermate langer dat de maatschappelijke en economische schade bij een storing veel groter zal zijn.

In hetgeen [appellant sub 1], de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat aanvullend onderzoek verricht had moeten worden naar de mogelijkheid van een ondergrondse verbinding.

De betogen van [appellant sub 1], de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

15.5. Voor zover [appellant sub 3] en anderen hebben betoogd dat eveneens onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van het ondergronds aanleggen van de 380 kV-verbinding naar de locatie Ruwiel, overweegt de Afdeling dat de ministers hebben toegelicht dat 380 kV-verbindingen landelijk vooralsnog maximaal 20 km ondergronds worden aangelegd ten behoeve van monitoring en nader systeemonderzoek. Gedurende zes tot acht jaar na realisatie van de ondergrondse verbinding zal onderzoek moeten uitwijzen of grotere ondergrondse lengtes verantwoord zijn ten aanzien van spanningsstabiliteit en leveringszekerheid, aldus de ministers. In de uitspraken van de Afdeling van 29 december 2010 met nr. 200908100/1/R1 en van 5 juni 2013 met nr. 201210308/1/R1 over de Noord- en Zuidring van de Randstad 380 kV-verbinding is geoordeeld dat het bevoegd gezag zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij verkabeling over meer dan 20 km in Nederland, gelet op de huidige kennis, ook bezien in het licht van de voordelen van ondergrondse aanleg, niet verantwoord achten vanwege de grote belangen van de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Nu de 20 km aan ondergrondse verbinding reeds in de Noord- en Zuidring van de Randstad 380 kV-verbinding planologisch is mogelijk gemaakt en de monitoringsperiode van zes tot acht jaar thans nog niet is verstreken, hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat derhalve geen aanleiding bestond de mogelijkheid van het ondergronds aanleggen van de 380 kV-verbinding naar de locatie Ruwiel te onderzoeken.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

Aantasting open cope-landschap

16. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen vreest dat het natuurlijke en cultuurhistorisch waardevolle gebied in het open veenweidegebied tussen Kockengen en de A2 door de bouw van het transformator- en schakelstation zal worden aangetast. Het gebied is bijzonder, omdat het nog een geheel onverstoord cope-landschap betreft. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de locatie Kortrijk is gelegen aan de rand van het Groene Hart in een open veenweidegebied en in een open cope-landschap waar natuur, landschap en cultuurhistorie beschermd zouden moeten worden. Zij wijzen er hierbij op dat met het vigerende bestemmingsplan "Landelijk gebied West", dat op 23 juni 2013 door de raad van de gemeente Stichtse Vecht is vastgesteld, de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden ter plaatse beschermd worden. [appellant sub 1] voert ten slotte aan dat scherfwanden van 11,5 m hoog worden geplaatst rondom de voorziene bebouwing en dat deze wanden het zicht vanaf de A2 op het cope-landschap ontnemen.

16.1. In de plantoelichting staat dat in de elfde eeuw de uitgestrekte venen van Holland en Utrecht strak georganiseerd werden ontgonnen. De grootschalige, systematische ontginningen in het veenweidegebied staan bekend als cope-ontginningen. De uit te geven kavels hadden een vaste lengte van ongeveer 1.250 m en een breedte van ongeveer 110 m. De boerderijen stonden op gelijke afstand van elkaar aan de kop van de kavel. Zo ontstond een zeer regelmatig verkavelingspatroon. Elke ontginning bestond uit meerdere kavels en vormde een polder met eigen afwatering. De achterzijde van deze polders werd begrensd door een kade, de zijkanten langs de percelen door zijkaden, ook wel zuwes genoemd. De oostelijke ontginningen in het veenweidegebied vertonen een strak cope-patroon. Vanuit de Vecht gaat het om de ontginningen Kortrijk, Portengen, Kockengen en Spengen. Zowel vanuit de Vecht als de Rijn werd het cope-patroon tot diep in het veen herhaald. Langs elke ontginningsbasis vormden zich enkele of dubbele boerderijstroken, die de basis vormden voor de huidige lintdorpen. Zo ontstond hier een blokpatroon van zeer regelmatige, aaneengeschakelde cope-verkavelingen. In het huidige landschap is de traditionele kaveldiepte nog steeds goed herkenbaar. Door latere ontwikkelingen is de kavelbreedte slechts beperkt terug te vinden.

16.2. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het cope-landschap niet zo ernstig is dat daaraan een groter gewicht had moeten worden toegekend dan aan de belangen die met het voorziene transformator- en schakelstation worden gediend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de ministers te kennen hebben gegeven dat, hoewel de realisatie van het transformator- en schakelstation impact heeft op het aanwezige landschap, in de omgeving van de locatie van het transformatorstation de kavels al sterk zijn verkort door de A2 en de spoorlijn en dat aan die zijde het zicht wordt bepaald door elementen die vreemd zijn aan het oorspronkelijke cope-landschap. De A2 ligt ter hoogte van het transformatorstation 9 m hoog in het landschap en is daarmee ook zelf een beeldbepalend element. Door het station vlak voor het talud van de A2 te realiseren is de impact van het station op het landschap relatief beperkt, aldus de ministers. Daarnaast hoeft er volgens hen maar één nieuwe hoogspanningsmast te worden geplaatst en zijn er geen nieuwe verzwaringen in bestaande verbindingen nodig. Verder acht de Afdeling van belang dat de ministers hebben toegelicht dat bij de landschappelijke inpassing zoveel mogelijk rekening is gehouden met de eigenschappen van het cope-landschap en het veenweidegebied. Het Landschapsplan, welk plan als bijlage 7 bij de plantoelichting is opgenomen, is gebaseerd op gesloten streekeigen beplanting rond het station binnen de grenzen van het historisch slotenpatroon dat typerend is voor het veenweidegebied, zodat zo min mogelijk grond aan het agrarisch gebruik wordt onttrokken en het historisch slotenpatroon ongewijzigd blijft.

Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat de scherfwanden het zicht vanaf de A2 aantasten, overweegt de Afdeling dat de ministers ter zitting onweersproken hebben gesteld dat aan weerszijden van de transformatorcel een scherfwand van ongeveer 12 m hoog wordt geplaatst maar dat deze wanden dwars op de A2 worden geplaatst zodat het zicht vanaf de A2 op het cope-landschap niet wordt beperkt.

De betogen van [appellant sub 1], de stichting behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

Landschappelijke inpassing transformator- en schakelstation

17. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen betoogt voorts dat het transformator- en schakelstation niet op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast en dat zij betwijfelt of de landschappelijke inpassing voldoende is gewaarborgd.

17.1. Ingevolge artikel 16, aanhef en onder a, van de planregels wordt onder een gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval verstaan het niet voorzien in de landschappelijke inpassing van het transformator- en schakelstation Breukelen-Kortrijk, overeenkomstig het als bijlage 7 bij de toelichting van dit plan opgenomen Landschapsplan, binnen 180 dagen na de aanleg van het transformator- en schakelstation en bijbehorende verbinding alsmede het niet in stand houden van deze landschappelijke inpassing, nadat deze gerealiseerd is.

17.2. In het Landschapsplan staat dat het plan is gebaseerd op gesloten beplanting rond het station binnen de grenzen van het historische slotenpatroon. In deze variant wordt zo min mogelijk grond aan het agrarisch gebruik onttrokken. Aan de noord-, zuid- en westzijde van het station wordt beplanting direct aansluitend aan het hekwerk rond het transformator- en schakelstation aangebracht. Aan de noord- en zuidzijde van het station wordt de beschikbare ruimte tussen het hek en de bestaande sloten voor deze beplanting gebruikt. Het historische slotenpatroon blijft daardoor ongewijzigd. Dit betreft een strook van ongeveer 5 m breed, welke breedte voldoende is om beplanting aan te brengen. Om tegemoet te komen aan de wens van de bewoners van Kortrijk om in alle jaargetijden een, vanuit Kortrijk, visueel zo min mogelijke transparante beplanting te realiseren heeft de beplantingsstrook aan de westzijde tussen het station en Kortrijk een breedte van ongeveer 10 m. Bovendien zal de in de noordwesthoek van het station aanwezige ruimte, voor zover de erboven hangende geleiders dat toelaten, ook worden beplant. Om te voorkomen dat de ter plaatse van de geleiders noodzakelijke onderbrekingen in de hogere boombeplanting hinderlijk opvallend zullen zijn, wordt de samenstelling van de boombeplanting zo gekozen dat een gevarieerd beeld ontstaat. In het Landschapsplan staat verder dat de aan te brengen beplanting zal bestaan uit streekeigen soorten heesters en bomen waarvoor gebruik zal worden gemaakt van beplantingsmateriaal zoals geadviseerd door de stichting Stichting Bronnen, het centrum voor de verspreiding van inheemse houtige gewassen. Deze stichting levert gecertificeerd autochtoon plantmateriaal dat wordt gebruikt voor herstel en ontwikkeling van natuur en landschap. In het sortiment zal een redelijk deel inheemse wintergroene soorten worden toegepast zodat ook in de winter de beplanting redelijk gesloten blijft.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het transformator- en schakelstation niet op een goede wijze landschappelijk kan worden ingepast. Nu in artikel 16, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat de landschappelijke inpassing van het transformator- en schakelstation in overeenstemming dient te zijn en te blijven met het Landschapsplan, heeft de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen naar het oordeel van de Afdeling voorts niet aannemelijk gemaakt dat de landschappelijke inpassing van het transformator- en schakelstation onvoldoende is gewaarborgd.

Het betoog van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen faalt.

Strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 en de partiële herziening

18. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat het inpassingsplan in strijd is met verschillende bepalingen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 (hierna: PRV).

18.1. Ingevolge artikel 3.28, zevende lid, van de Wro blijven bepalingen van een provinciale verordening buiten toepassing voor zover zij met een rijksinpassingsplan in strijd zijn. De bepalingen in de PRV kunnen derhalve, daargelaten of het voorliggende inpassingsplan daarmee in strijd is, naar het oordeel van de Afdeling niet in de weg staan aan vaststelling van het inpassingsplan.

Gelet hierop falen de betogen van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen.

Strijd met provinciaal beleid

19. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat door de ministers onvoldoende rekening is gehouden met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 van de provincie Utrecht (hierna: PRS). Zij wijzen erop dat de locatie waar het schakel- en transformatorstation is voorzien valt binnen het landschapstype "velden", terwijl de door hen voorgestelde alternatieve locatie Ruwiel valt binnen het landschapstype "zones". Uit de PRS volgt dat de dynamiek geconcentreerd dient te worden in het landschapstype "zones" en dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met open en lege ruimtes. Op de alternatieve locatie Ruwiel kunnen de contrasten tussen de verschillende landschapstypen worden vergroot, terwijl de locatie Kortrijk tot aan het talud van de A2 nog open en leeg is en deze openheid en lege ruimte door het schakel- en transformatorstation wordt doorbroken. Verder wordt volgens hen door het inpassingsplan een stuk landschapstype "velden" omgezet in "zones", terwijl uit de PRS volgt dat dit niet de bedoeling is. Voorts voert de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen aan dat door te kiezen voor een schakel- en transformatorstation in het landschapstype "velden" een van de laatste gave cope-landschappen definitief wordt aangetast en dat de ministers zonder enige motivering hebben gesteld dat de aantasting van het landschapstype "zones" bij Ruwiel groter is dan die bij de locatie Kortrijk met het type "velden". Volgens de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen is het inpassingsplan tevens in strijd is met de Kwaliteitsatlas Groene Hart.

19.1. Blijkens de kaart "Landschap" behorende bij de PRS ligt het voorziene transformator- en schakelstation in het gebied dat is aangeduid als "Landschap Groene Hart".

In de PRS staat dat voor het landschap "Groene Hart" de volgende kernkwaliteiten behouden en versterkt dienen te worden;

1. openheid;

2. (veen)weidekarakter (inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing en dergelijke);

3. landschappelijke diversiteit;

4. rust en stilte.

De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de PRS kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. In de PRS staat verder dat het Utrechtse deel van het Groene Hart een divers landschap heeft. Rust en open weidegebieden vormen haar essentie. Van oudsher kent het ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen. Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen tussen stad en land en de wijze waarop snelwegen en de (groene) omgeving zich tot elkaar verhouden. Uit deze beschrijving komen volgens de PRS twee typen landschappen naar voren:

- zones (rivierlinten, oude stroomruggen, Lekzone): lineaire landschappen met een meanderende rivier als basis. Rond de rivier heeft zich een beschut en intiem landschap ontwikkeld, met een mozaïek van gemengd grondgebruik, hoge bomen en bosschages, linten langs slingerende wegen en af en toe een dorp of stadje aan de rivier. Deze zones zijn veelvuldig uitgebouwd met moderne grootschalige infrastructuur (wegen, spoor, en dergelijke), parallel aan de rivier;

- velden (open polder, veen, droogmakerijen en waarden): vlakke, open landschappen met vergezichten tot aan de horizon. De open ruimte wordt bepaald door een tapijt van gras in een strokenverkaveling. Rechte sloten, weteringen, wegen, kades en dijken articuleren het vlak. Bebouwing ligt in rechte linten in de ruimte. Aan de horizon wordt de openheid begrensd door randen van linten en opgaande beplanting. De velden stralen rust en stilte uit.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. Er dient derhalve zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek dient geconcentreerd te worden in de "zones".

19.2. De ministers zijn bij vaststelling van een inpassingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid. De minister dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

19.3. In de plantoelichting staat dat het transformator- en schakelstation naar de aard van het bouwwerk niet bijdraagt aan de bescherming of versterking van de kernkwaliteiten die de provincie Utrecht heeft geformuleerd. Ten aanzien van de kernkwaliteit rust en stilte wordt in de PRS de aanbeveling gedaan dynamiek te concentreren in gebied dat wordt benoemd als "zones", dit tegenover de "velden" waarbinnen rust en stilte juist centraal staan. De "zones" en "velden" zijn in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen kwalitatief beschreven en zijn niet nauwkeurig afgebakend op een vastgestelde kaart. Met het onderscheid tussen "zones" en "velden" is geen harde (juridische) grens beoogd en evenmin is beoogd dat in de "velden" geen enkele verandering meer mogelijk zou zijn, aldus de plantoelichting. In de plantoelichting staat verder dat bij de locatieafweging allereerst is gekeken naar de locatie waar de kernkwaliteiten het minst geraakt worden. Daarna is gekeken op welke wijze het project in het licht van die kernkwaliteiten op de gekozen locatie het best kan worden ingepast. De gekozen locatie Kortrijk ligt op de grens tussen zone en veld, tegen het westelijk talud van de A2 en onder en tegen andere nationale infrastructuur aan. Het landschap heeft belangrijke kenmerken van het veenweidelandschap (blokontginning). Het transformator- en schakelstation ligt vrijwel tegen het talud van de A2. De A2 ligt ter hoogte van het transformatorstation 9 m hoog in het landschap en is daarmee een beeldbepalend element. Door het station op de locatie Kortrijk te situeren, valt het station zoveel mogelijk weg tegen de verhoogd gelegen A2 en wordt de openheid van het landschap zo min mogelijk aangetast. Doordat er slechts een beperkte geluidsproductie en nauwelijks verkeersbewegingen van het station uitgaan, worden de aspecten rust en stilte niet onevenredig aangetast, mede in aanmerking genomen de bestaande akoestische situatie met de nabijgelegen A2 en de spoorlijn Woerden-Breukelen.

19.4. De ministers hebben verder te kennen gegeven dat de locatie Kortrijk zowel bezien vanuit de PRS als geomorfologisch een overgangsgebied is. Geomorfologisch is het een overgangsgebied van "velden" naar "zones", hetgeen onder meer blijkt uit de aanwezigheid van een kleidek, de grens tussen veen- en vaaggronden en de ten opzichte van het landoppervlak aanmerkelijk geringere oppervlakte water in het gehele blok. Vanuit de optiek van het PRS wordt de locatie Kortrijk gekenmerkt door de aldaar aanwezige bundel van infrastructuur: de locatie wordt visueel begrensd door de A2, de spoorlijn Breukelen-Woerden en de bestaande hoogspanningsverbindingen. De A2, die ter plaatse 9 m hoog is, overstijgt volgens de ministers de schaal van het station en beïnvloedt het karakter van de blokontginning. De aantasting van de openheid en stilte en rust van de locatie bij Kortrijk is beperkt in vergelijking tot de landschapseffecten die op de "zones" bij de locatie Ruwiel zouden optreden en de uitstraling daarvan naar de "velden" westelijk van de A2.

19.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ministers de PRS onvoldoende in de belangenafweging hebben betrokken.

De betogen van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

19.6. Voor zover de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen heeft betoogd dat het inpassingsplan in strijd is met de Kwaliteitsatlas Groene Hart, overweegt de Afdeling dat dit een website betreft waar de belangrijkste landschappelijke, natuurhistorische en natuurlijke kenmerken van het Groene Hart worden beschreven en in beeld gebracht. In de Kwaliteitsatlas staat dat de provincies waarin het Groene Hart ligt de kwaliteiten verder hebben uitgewerkt in verschillende documenten. De provincie Utrecht heeft dit gedaan in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. Uit de plantoelichting blijkt dat de ministers de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen in de belangenafweging hebben betrokken.

Het betoog van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen faalt.

Strijd met gemeentelijk beleid

20. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen stellen zich verder op het standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het door de voormalige gemeenten Breukelen en Loenen vastgestelde "Landschapsontwikkelingsplan Breukelen Loenen" uit 2008 (hierna: het LOP 2008). Uit het LOP 2008 volgt volgens hen dat het transformator- en schakelstation is voorzien in een gebied dat is aangewezen als "Open Veenweidelandschap West". In een dergelijk gebied dient de karakteristieke cope-verkaveling gehandhaafd te blijven en zijn vormen van grondgebruik slechts mogelijk indien de openheid van het landschap niet wordt verstoord.

20.1. Op de algemene visiekaart behorende bij het LOP 2008 ligt het voorziene transformator- en schakelstation in het gebied dat is aangeduid als "Behouden (zeer) open Veenweidelandschap-West".

In het LOP 2008 staat dat in het westelijk veenweidegebied wordt ingezet op behoud en versterking van het unieke veenweidelandschap met de bijbehorende openheid en de regelmatige cope-verkaveling. Behoud van de agrarische beheerfunctie met een belangrijke nevendoelstelling voor weidevogelbeheer is hiervoor essentieel. Andere vormen van grondgebruik zijn mogelijk indien zij de openheid van het landschap niet verstoren en geen afbreuk doen aan het landelijk karakter van het gebied.

20.2. De ministers zijn bij vaststelling van een inpassingsplan niet gebonden aan gemeentelijk beleid. De minister dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

In de plantoelichting is het gemeentelijke beleid, waaronder het LOP 2008, beschreven. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het LOP 2008 onvoldoende bij de belangenafweging is betrokken.

De betogen van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

Verwachte bodemdaling

21. [appellant sub 3] en anderen voeren voorts aan dat onduidelijk is of als gevolg van het inpassingsplan bodemdaling zal optreden. Indien op de locatie Kortrijk een groot hoogwaterbestendig transformator- en schakelstation wordt gerealiseerd, zal dit volgens hen mogelijk leiden tot schade aan wegen, rioleringen, leidingen en hun percelen als gevolg van bodemdaling. Bovendien zal deze bodemdaling naar verwachting leiden tot toenemende wateroverlast. [appellant sub 3] en anderen wijzen er hierbij op dat de locatie Kortrijk in de PRS is aangewezen als "Veengebied gevoelig voor bodemdaling".

21.1. De ministers hebben toegelicht dat veenoxidatie tot bodemdaling kan leiden wanneer het aan de oppervlakte gebrachte veen ter plaatse oxideert waarbij de vaste stof grotendeels als koolzuurgas in de lucht verdwijnt. Voor de bouw van het transformator- en schakelstation, dat als hoogwaterstation wordt uitgevoerd, wordt de toplaag van klei weliswaar voor een deel verwijderd, maar dit heeft volgens de ministers juist ten doel om een stabiel en voldoende hoog gelegen draagvlak voor de bouw te verkrijgen en om bodemdaling te voorkomen. Het vrijgekomen materiaal wordt verwijderd en het overblijvende profiel van veen onder het kleidek wordt afgedekt met een zandlaag van 2,8 m waardoor oxidatie niet plaatsvindt en het onderliggende veen wordt samengedrukt. De dikte van deze zandlaag is tevens dusdanig dat op de locatie Kortrijk, ook na volledige inklinking van de veenlaag, sprake zal zijn van een met 30 cm verhoogd maaiveld. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens. Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat als gevolg van de bouw van het transformator- en schakelstation geen sprake zal zijn van een daling van het maaiveld. Voor zover [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd dat het aanleggen van een zandlaag niets veranderd aan het gewicht van het transformator- en schakelstation op de veenlaag, overweegt de Afdeling dat de ministers te kennen hebben gegeven dat het transformator- en schakelstation door middel van palen gefundeerd zal worden op de draagkrachtige zandlagen onder het veen en het gewicht derhalve niet komt te rusten op de veenlaag.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

Waterberging

22. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen voeren verder aan dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom de voorziene waterberging ten westen van de A2 niet ten oosten van de A2 kan worden aangelegd, nu ter plaatse voldoende ruimte beschikbaar is. [appellant sub 3] en anderen wijzen er verder op dat de waterberging ten westen van de A2 een aantrekkende werking heeft op ganzen en watervogels waardoor schade kan ontstaan op de naastgelegen agrarische gronden. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen voert ten slotte aan dat, indien de waterberging aan de westzijde van de A2 zal worden gerealiseerd, de waterberging op een goede manier landschappelijk moet worden ingepast in het cope-landschap.

22.1. Blijkens de verbeelding is aan een strook grond ten zuidwesten van het voorziene transformator- en schakelstation de bestemming "Water" toegekend.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Water" bestemd voor onder meer water en waterhuishouding, beschoeiing en groenvoorzieningen.

Ingevolge artikel 16, aanhef en onder a, wordt onder een gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval verstaan het niet voorzien in de landschappelijke inpassing van het transformator- en schakelstation Breukelen-Kortrijk, overeenkomstig het als bijlage 7 bij de toelichting van dit plan opgenomen Landschapsplan, binnen 180 dagen na de aanleg van het transformator- en schakelstation en bijbehorende verbinding alsmede het niet in stand houden van deze landschappelijke inpassing, nadat deze gerealiseerd is.

22.2. In de plantoelichting staat dat eventuele alternatieve locaties voor watercompensatie zijn bekeken. Daarbij bleek dat situering van voldoende watercompensatie aan de oostzijde van de A2 niet mogelijk is vanwege de aanwezigheid van diverse infrastructuur, zoals oude betonnen waterleidingbuizen, de 150 kV-verbinding Lage Weide-Breukelen en hoofdwatergangen, en de daaraan gestelde eisen. Ook aan de westzijde van de A2 zijn geen andere geschikte locaties aangetroffen. Het behoorde niet tot de mogelijkheden om de bestaande watercompensatie ten zuiden van de spoorlijn Woerden-Breukelen te vergroten. Vergroting van andere waterplassen met hetzelfde waterpeil in het gebied bood evenmin uitkomst. Dit gold ook voor de aanleg van andere waterplassen in het gebied met hetzelfde waterpeil. De watercompensatie kan niet op een andere locatie worden gerealiseerd.

22.3. In het Landschapsplan staat dat binnen de grenzen van het transformator- en schakelstation een aantal gebouwde elementen, zoals de transformator en bedieningsgebouwen zullen worden gerealiseerd en dat daarnaast delen van het terrein zullen worden verhard. Door deze verharde oppervlakten kan het regenwater niet direct in de bodem zijgen en moeten deze worden gecompenseerd door de aanleg van open water. Bij het bepalen van de verplichte watercompensatie zijn de uitgangspunten gehanteerd dat de te dempen sloten met een oppervlakte van 1.107 m² geheel worden gecompenseerd door nieuw open water aan te leggen, dat voor de aanleg van verhard oppervlak een compensatie in de vorm van nieuw open water geldt van 15% van het verhard oppervlak en dat totaal ter compensatie 3.444 m² aan nieuw open water zal worden aangebracht. De meest voor de hand liggende locatie voor deze maatregelen is volgens het Landschapsplan direct aansluitend aan de westzijde van het station waar rekening wordt gehouden met het historisch slotenpatroon. Dit heeft geresulteerd in de volgende maatregelen:

- ter compensatie van de te dempen sloten komt over de gehele lengte van ongeveer 150 m van het station open water met een breedte van ongeveer 11 m. Dit water krijgt een diepte van ongeveer 90 cm;

- ter compensatie van de te verharden oppervlakten in het station komt aansluitend aan het open water een plas-dras zone met een breedte van ongeveer 24 m en een waterdiepte van ongeveer 30 cm.

Op deze wijze ontstaat een zone van ongeveer 35 m breed met natuurwaarden en met een visueel verzachtende werking van het zicht op het station vanuit Kortrijk. In het Landschapsplan staat verder dat er maatregelen zullen worden getroffen die erop gericht zijn zoveel mogelijk te voorkomen dat deze zone aantrekkelijk wordt als broedplaats voor ganzen. Daarbij wordt gedacht aan het plaatsen van horizontale rasters langs de oevers van het open water en/of het planten van laag struweel.

22.4. De ministers hebben toegelicht dat het bij het zoeken naar een alternatieve locatie voor de waterberging uitgangspunt is dat de berging in hetzelfde peilvlak moet worden gerealiseerd als het transformator- en schakelstation. Zij hebben overleg gevoerd met de eigenaren en beheerders van de gronden en infrastructuur gelegen ten oosten van de A2 en binnen hetzelfde peilvlak als het transformator- en schakelstation. Uit dit overleg is gebleken dat in verband met de aanwezigheid van de in het desbetreffende gebied liggende 60 jaar oude betonnen waterleidingbuizen, de 150 kV-verbinding Lage Weide-Breukelen en een hoofdwatergang het oorspronkelijke ontwerp met watercompensatie van 3.800 m² ten oosten van de A2 zo moest worden aangepast dat nog slechts een watercompensatie van 2.550 m² resteerde. Een dergelijke watercompensatie is te weinig om te voldoen aan de door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gestelde eis van compensatie van 3.444 m², aldus de ministers. Gelet op het voorgaande hebben de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de waterberging niet ten oosten van de A2 kan worden gerealiseerd.

Voor zover [appellant sub 3] en anderen erop hebben gewezen dat de waterberging ten westen van de A2 een aantrekkende werking heeft op ganzen en watervogels waardoor schade kan ontstaan op de naastgelegen agrarische gronden, overweegt de Afdeling dat de ministers hebben verklaard dat maatregelen zullen worden getroffen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van horizontale rasters langs de oevers van het open water en het planten van laag struweel, waardoor de waterberging onaantrekkelijk wordt gemaakt voor ganzen. De Afdeling overweegt voorts dat deze maatregelen eveneens genoemd staan in het Landschapsplan en dat de landschappelijke inpassing van het transformator- en schakelstation ingevolge artikel 16, aanhef en onder a, van de planregels overeen moet komen met dit Landschapsplan. Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van de waterberging ter plaatse leidt tot onaanvaardbare overlast van ganzen.

De ministers hebben verder toegelicht dat de waterberging door toevoeging van de plas-dras zone de vorm heeft gekregen van een brede dwarssloot en dat een brede dwarssloot een vaker voorkomend element in het cope-landschap betreft. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de waterberging niet landschappelijk kan worden ingepast in het cope-landschap.

De betogen van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

Aantasting woongenot en waardedaling

23. [appellant sub 1] voert aan dat de bouw van het transformator- en schakelstation zal leiden tot aantasting van zijn woongenot en tot waardedaling van zijn woning op het perceel [locatie].

23.1. De Afdeling overweegt dat enige aantasting van het woongenot van [appellant sub 1] door het realiseren van een transformator- en schakelstation op de locatie Kortrijk, gelet op het feit dat deze locatie momenteel geheel onbebouwd is, niet uit te sluiten is. In dit verband wordt echter van belang geacht dat de afstand tussen de locatie van het transformator- en schakelstation en de woning van [appellant sub 1] op het perceel [locatie] ongeveer 315 m bedraagt en dat geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene transformator- en schakelstation niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woongenot van [appellant sub 1].

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de ministers bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Daarbij komt dat [appellant sub 1] op grond van artikel 6.1 van de Wro een aanvraag om tegemoetkoming in de planschade kan indienen en zijn eventuele schade in die procedure aan de orde kan stellen.

Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

Kostenvergelijking

24. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat in de kostenvergelijking ten onrechte niet de kosten van planschade en onteigening en de kosten van de vervanging van de transformator en het bijplaatsen van een tweede transformator zijn opgenomen. De kostenvergelijking is volgens hen verder onjuist, omdat voor de locatie Ruwiel met een dubbele 380 kV-aansluiting is gerekend en voor de locatie Kortrijk met slechts één 380 kV-aansluiting. [appellant sub 1] betoogt dat de kosten van infrastructuur en de kosten voor het ophogen van het terrein en de landschappelijke inpassing niet zijn meegenomen in de kostenvergelijking.

24.1. In de door TenneT opgestelde notitie Nadere toelichting staat dat de kosten voor het te realiseren schakel- en transformatorstation bestaan uit:

a. de realisatie van het station zelf bestaande uit de bouwkosten, de verwerving van de grond, de ontsluiting en de landschappelijke inpassing;

b. de realisatie van de verbindingen naar het 380kV- en 150kV-net bestaande uit de bouwkosten voor de masten en de geleiders;

c. het transport van de transformator bestaande uit de kraanopstelling voor het hijswerk, het grondwerk, overkluizingen en andere hulpconstructies voor de transportroute en het transport zelf.

In de notitie Nadere toelichting staat verder dat de kosten tussen de locaties Kortrijk en Ruwiel zich verhouden als 100:130.

In de kostenvergelijking, die in de notitie Nadere toelichting is opgenomen, is uitgegaan van de posten grond en bouwrijp maken, 380 kV-station, 150 kV-station, vermogenstransformator 380/150 kV, 380 kV-verbinding, 150 kV-verbinding en transformator transport.

24.2. Door de ministers is te kennen gegeven dat onteigening van gronden niet nodig is geweest, omdat TenneT de benodigde gronden minnelijk kon verwerven, en dat derhalve geen kosten zijn gemaakt voor onteigening. Zij hebben verder toegelicht dat planschadekosten niet in de kostenvergelijking zijn meegenomen, omdat het niet de verwachting is dat deze kosten op de verschillende locaties substantieel uiteenlopen en de uitkomst van de kostenvergelijking zouden kunnen beïnvloeden. De Afdeling ziet geen reden hieraan te twijfelen. Wat betreft de kosten van het vervangen van de transformator, hebben de ministers toegelicht dat het vervangen van de transformator pas in de verre toekomst zal gebeuren en dat de kostenverschillen tussen de locaties op dit punt naar verwachting beperkt zullen zijn, mede in aanmerking genomen dat de fundaties voor het kraanplatform nabij het Amsterdam-Rijnkanaal en de fundaties voor de afrit van de A2 in de grond aanwezig blijven. Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de onteigenings- en planschadekosten en de kosten voor het vervangen van de transformator ten onrechte niet in de kostenvergelijking zijn betrokken.

Voor zover [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd dat voor de locatie Ruwiel met een dubbele 380 kV-aansluiting is gerekend terwijl voor de locatie Kortrijk met slechts één 380 kV-aansluiting is gerekend, overweegt de Afdeling als volgt. Door de ministers is verklaard dat de kostenvergelijking voor zowel de locatie Ruwiel als de locatie Kortrijk uitgaat van een eindsituatie waarin één circuit met het transformator- en schakelstation verbonden is en een tweede circuit in de onmiddellijke nabijheid van het station aanwezig is in verband met het herstel van de elektriciteitsvoorziening in geval van een calamiteit. In de directe omgeving van de locatie Kortrijk zijn reeds twee circuits aanwezig, omdat het station direct nabij de 380 kV-verbinding wordt gerealiseerd. Bij de locaties Ruwiel zijn geen twee circuits aanwezig, zodat deze moeten worden gerealiseerd door de oversteek van de 380 kV-verbinding naar die locatie dubbel uit te voeren. Dit betekent dat twee keer twee 380 kV-masten geplaatst moeten worden, aldus de ministers. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de ministers de kosten van deze werkzaamheden niet in redelijkheid in de kostenvergelijking hebben kunnen betrekken.

Voor zover [appellant sub 3] en anderen hebben gewezen op de kosten voor een tweede transformator, overweegt de Afdeling dat het inpassingsplan niet voorziet in de mogelijkheid van het plaatsen van een tweede transformator zodat met deze mogelijkheid in de kostenvergelijking geen rekening hoefde te worden gehouden.

Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.

24.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de kosten van infrastructuur niet zijn meegenomen in de kostenvergelijking, overweegt de Afdeling dat de ministers onweersproken hebben gesteld dat deze kosten vallen onder de in de kostenvergelijking opgenomen post ‘Transformator transport’. De Afdeling heeft kennisgenomen van de niet openbare tabel 2 uit de notitie Nadere toelichting en stelt vast dat in de post ‘Transformator transport’ voor de locatie Kortrijk veel hogere kosten geraamd zijn dan voor de locatie Ruwiel. De ministers hebben verder toegelicht dat in de post ‘Grond en bouwrijp maken’ de kosten voor het ophogen van het terrein zijn meegenomen en dat de kosten van de landschappelijke inpassing onder deze post en onder de post ‘380 kV-station’ vallen. In de enkele niet nader onderbouwde stelling van Schaij dat voornoemde kosten niet in de kostenvergelijking zijn meegenomen wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel.

Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

25. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen voeren verder aan dat de kostenvergelijking onzuiver is, omdat hierin voor de locatie Kortrijk niet de kosten zijn meegenomen die TenneT vooruitlopend op de locatiekeuze heeft gemaakt voor het verzwaren van twee bestaande masten.

25.1. De ministers hebben ter zitting toegelicht dat de masten 25 en 104 reeds vóór 2009 met vergunning zijn verzwaard in het kader van de gemeentelijke besluitvorming omtrent de bouwvergunning eerste fase met vrijstelling voor het transformator- en schakelstation. Naar het oordeel van de Afdeling is het derhalve niet onredelijk dat de kosten voor het verzwaren van deze twee bestaande masten niet zijn meegenomen in de kostenvergelijking van het inpassingsplan, maar dat in de kostenvergelijking is uitgegaan van kosten die per locatie nog moeten worden gemaakt voor het realiseren van het transformator- en schakelstation.

De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen falen.

Ontheffing Flora- en faunawet

26. Ter zitting heeft de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen de beroepsgrond dat slechts sprake is van een ontwerp ontheffing op grond van de Ffw, ingetrokken.

[appellant sub 3] en anderen hebben ter zitting de beroepsgrond dat ten onrechte geen vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden, ingetrokken.

27. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat een ontheffing ingevolge artikel 75, zesde lid, van de Ffw slechts kan worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing bestaat. Volgens hen bestaat deze oplossing wel, namelijk de alternatieve locatie Ruwiel. [appellant sub 3] en anderen wijzen hierbij op het rapport Croonen 2007 waaruit volgt dat de locatie Ruwiel geen belemmeringen kent in het kader van de Ffw.

27.1. Ingevolge artikel 4 van de Ffw, voor zover hier van belang, worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt:

a. alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis;

d. alle van nature in Nederland voorkomende soorten vissen, met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is.

Ingevolge artikel 11 is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Ingevolge artikel 75, eerste lid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.

Ingevolge het vijfde lid worden vrijstellingen en ontheffingen, tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder c, worden, onverminderd het vijfde lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van richtlijn 92/43/EEG, voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder d en e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Vrijstellingsbesluit), zijn als andere belangen als bedoeld in artikel 75, vijfde lid (lees: zesde lid), onderdeel c, van de Ffw onder meer aangewezen:

d. de volksgezondheid of openbare veiligheid;

e. dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

Ingevolge artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, kan met betrekking tot de diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, en de diersoorten, genoemd in bijlage 1 bij dit besluit, slechts vrijstelling of ontheffing van de artikelen 9 tot en met 12 van de wet worden verleend ten behoeve van de belangen, genoemd in artikel 2, derde lid, onderdelen a, b, c, d, e of f.

27.2. In het door Altenburg en Wymega opgestelde rapport van 21 juni 2011 "Ecologische beoordelingen drie locaties hoogspanningstation Breukelen" (hierna: het rapport Altenburg en Wymega) is een vergelijkende ecologische beoordeling van onder meer de locaties Kortrijk en Ruwiel gegeven. Uit dit rapport volgt dat het transformator- en schakelstation zowel op de locatie Kortrijk als op de locatie Ruwiel een conflict met de Ffw kan veroorzaken ten aanzien van onder meer de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Wat betreft de waterspitsmuis voldoet de locatie Ruwiel niet aan de habitateisen van deze soort. De locatie Kortrijk is volgens het rapport Altenburg en Wymega wel een geschikt biotoop voor de waterspitsmuis.

27.3. Bij besluit van 10 juni 2014 heeft de staatssecretaris aan TenneT ontheffing verleend van de in artikel 11 van de Ffw neergelegde verbodsbepalingen ten behoeve van de waterspitsmuis, de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de waterspitsmuis, de bittervoorn en de kleine modderkruiper tot een minimum te beperken, heeft de staatssecretaris een aantal voorwaarden aan de ontheffing verbonden.

In het besluit van 10 juni 2014 staat verder dat tijdens de aanleg van een toegangsweg over de sloot in de polder Kortrijk, die geschikt is als leefgebied/migratieroute voor de waterspitsmuis, de huidige oever onder de aan te leggen brug wordt doorgetrokken. Onder de brug wordt een loopstrook gemaakt van minimaal 30 cm breed en zal een doorloophoogte van minimaal 15 cm worden aangehouden. Hierdoor blijft de essentiële migratieroute voor de waterspitsmuis ongemoeid. De functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de waterspitsmuis in de polder Kortrijk komt niet het geding. Er is ook geen sprake van het verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de waterspitsmuis in de polder Kortrijk. De functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de waterspitsmuis in de polder Honderd komt wel in het geding, omdat voor de waterspitsmuis voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen verloren gaan door de werkzaamheden in en langs de watergangen waar deze soort waarschijnlijk aanwezig is. De voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen, die als gevolg van het dempen en vergraven van watergangen in de polder Honderd beschadigd, vernield en verstoord worden, zijn echter niet essentieel voor het voortbestaan van de waterspitsmuis. Er zijn voor de waterspitsmuis naar verwachting voldoende uitwijkmogelijkheden in de nabije omgeving aanwezig. Nadat het transport heeft plaats gevonden zal op korte termijn het leefgebied weer geschikt zijn om te foerageren en te migreren. Het negatieve effect van de werkzaamheden is dan ook marginaal en tijdelijk. De gunstige staat van instandhouding van de waterspitsmuis komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de voorgestelde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften.

Zowel de bittervoorn als de kleine modderkruiper zijn in de polder Kortrijk aangetroffen. In de polder Honderd is alleen de kleine modderkruiper aangetroffen. Voorafgaand aan het dempen van de watergangen in de polder Kortrijk wordt voor voldoende geschikt alternatief leefgebied gezorgd dat in kwantiteit en kwaliteit overeenkomt met de huidige voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats. Het is zeer aannemelijk dat beide soorten de nieuw aangelegde watergangen vrijwel direct in gebruik kunnen nemen. De te dempen delen van de watergangen in de polder Honderd zijn onderdeel van een groter watersysteem. Van het totale leefgebied van de kleine modderkruiper in deze polder worden er, verspreid over het leefgebied, delen tijdelijk gedempt. Omdat de sloten voor hooguit enkele weken worden gedempt, is het effect zeer tijdelijk en zal het oorspronkelijke leefgebied binnen afzienbare tijd hersteld zijn. Er zijn voldoende alternatieve geschikte leefgebieden. De te dempen watergangen hebben daarnaast geen meerwaarde voor de kleine modderkruiper ten opzichte van de niet te dempen watergangen. De gunstige staat van instandhouding van de bittervoorn en de kleine modderkruiper komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt overeenkomstig de voorgestelde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften.

27.4. De staatssecretaris heeft ter zitting te kennen gegeven dat de locatie Ruwiel als alternatief is afgewogen, maar dat deze niet in aanmerking komt, omdat die locatie wat betreft leefomgeving, ruimtegebruik en landschapsbeeld vanuit het veenweidelandschap westelijk van de A2 minder geschikt is voor het realiseren van een transformator- en schakelstation dan de locatie Kortrijk. Zoals in 12.2 is overwogen volgt uit het rapport Deltares 2011 onder meer dat realisering van het transformator- en schakelstation op de locatie Ruwiel veel ruimte en nieuwe masten vergt vanwege de dubbele verbinding van de locatie Ruwiel met het 380 kV-net aan de andere zijde van de A2. De staatssecretaris heeft te kennen gegeven dat de 380 kV-masten van grote afstand zichtbaar zullen zijn en derhalve ook een grote impact hebben op de open landschapsverbindingen van het westelijk veenweidelandschap naar het landschap van Vecht en Vechtplassen ten noorden en zuiden van Breukelen. Tevens dienen ingrijpende werkzaamheden ter verzwaring van de 150 kV-verbinding door de Breukelerwaard plaats te vinden en komen in de onmiddellijke nabijheid van het station of nieuwe verbindingen, anders dan op de locatie Kortrijk, woonlocaties voor. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen andere bevredigende oplossing bestaat als bedoeld in artikel 75, zesde lid, van de Ffw. Voor zover [appellant sub 3] en anderen hebben gewezen op het rapport Croonen 2007 waaruit volgt dat de locatie Ruwiel in het kader van de Ffw geen belemmeringen kent, overweegt de Afdeling dat door de staatssecretaris is toegelicht dat in dit rapport is uitgegaan van een verouderde uitvoering van het transformator- en schakelstation en dat dit rapport achterhaald is door meer recente onderzoeken.

De betogen van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen falen.

28. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen voert verder aan dat ten onrechte geen ontheffing is aangevraagd voor de rugstreeppad.

28.1. De Afdeling overweegt dat de staatssecretaris dient te beslissen op grondslag van de aanvraag zoals door de aanvrager ingediend en eventueel aangepast op zijn verzoek. Nu voor de rugstreeppad geen ontheffing is aangevraagd, moeten de door de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen ten aanzien van de rugstreeppad aangevoerde gronden in de procedure van de verleende Ffw-ontheffing buiten beschouwing blijven. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr. 201104809/1/T1/A3.

Het betoog van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen faalt.

29. De stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen betoogt ten slotte dat in de ontheffing geen voorschrift is opgenomen waarin staat dat bij een watertemperatuur van minder dan 7 graden Celsius geen werkzaamheden mogen plaatsvinden. De kleine modderkruiper is inactief bij een watertemperatuur onder de 4 tot 6 graden Celsius, zodat bij het dempen van de sloot bij een watertemperatuur onder de 7 graden Celsius de vissoort niet in staat is om weg te vluchten richting open water.

29.1. In het Werkprotocol staat dat het dempen van de sloten in de polder Kortrijk kan leiden tot vernietiging van verblijfplaatsen van de bittervoorn en kleine modderkruiper. Om de functionaliteit van verblijfplaatsen van beide soorten te waarborgen wordt voorafgaand aan het dempen van de sloten nieuw water gegraven. Hiermee wordt het verlies aan oppervlaktewater volledig gecompenseerd. Dit water zal in verbinding staan met de aanwezige poldersloten en nieuw habitat vormen voor de bittervoorn en de kleine modderkruiper. Het dempen van de slootdelen in de polder Honderd is tijdelijk (enkele weken). De te dempen slootdelen hebben geen meerwaarde voor de kleine modderkruiper ten opzichte van de niet te dempen slootdelen. Er is voldoende alternatief leefgebied voor de kleine modderkruiper beschikbaar gedurende de werkzaamheden. Uitgangspunt is dat de gedempte slootdelen inclusief oevers in oorspronkelijke staat hersteld worden. Permanente aantasting van de functionaliteit van de betreffende sloten als leefgebied voor de kleine modderkruiper is met de beschreven werkwijze niet aan de orde.

In het Werkprotocol staat verder dat de watergangen worden gedempt in de periode september tot en met februari. Deze periode kan zowel korter als langer duren en is afhankelijk van klimatologische en meteorologische omstandigheden. Voor het dempen van de watergangen geldt dat de luchttemperatuur boven het vriespunt moet liggen, er geen ijs aanwezig mag zijn in de watergang en dat de watertemperatuur beneden de 25 graden Celsius moet zijn. Het dempen van de wateren gebeurt in de richting van open water, zodat aanwezige dieren de mogelijkheid hebben om uit te wijken. Het wegvangen van vissen wordt volgens het Werkprotocol dan ook niet nodig geacht. Gezien de lengte van de te dempen wateren wordt gefaseerd dempen evenmin noodzakelijk geacht.

29.2. In het besluit van 10 juni 2014 heeft de staatssecretaris overwogen dat de kleine modderkruiper in het plangebied is aangetroffen en dat door de werkzaamheden voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen worden verstoord. De gunstige staat van instandhouding van deze soort komt volgens de staatssecretaris niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de in het Werkprotocol voorgestelde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften. Als voorwaarde is in het besluit opgenomen dat bij de planning van de werkzaamheden rekening moet worden gehouden met de seizoensactiviteiten van de kleine modderkruiper om verstoring in de meest kwetsbare periode (voortplantingsperiode) te voorkomen. Het voortplantingsseizoen van deze soort loopt globaal van maart tot en met augustus. De werkzaamheden dienen dan ook uitgevoerd te worden in de periode september tot en met februari. Afhankelijk van het seizoen en de weersomstandigheden kan deze periode langer dan wel korter zijn. De luchttemperatuur dient voorts boven het vriespunt te liggen en er dient geen ijs aanwezig te zijn in de watergang. De watertemperatuur dient beneden de 25 graden Celsius te zijn. De geschiktheid van de periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald door een deskundige op het gebied van de kleine modderkruiper. Verder is als voorwaarde opgenomen dat voorafgaand aan het dempen van de watergangen in de polder Kortrijk nieuw water dient te worden gegraven aangrenzend aan het plangebied. Het nieuw te graven water dient hierbij in verbinding te staan met de aanwezige poldersloten en geschikt leefgebied te vormen voor de kleine modderkruiper. Het dempen van de watergangen dient in de richting van open water te gebeuren.

29.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen niet aannemelijk gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de kleine modderkruiper in weerwil van de aan de ontheffing verbonden voorwaarden in gevaar komt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat als voorwaarde in de ontheffing is opgenomen dat de geschiktheid van de periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald door een deskundige op het gebied van de kleine modderkruiper. Ter zitting heeft de staatsecretaris toegelicht dat de deskundige hierbij rekening houdt met de watertemperatuur en de gevolgen hiervan voor de kleine modderkruiper.

Het betoog van de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen faalt.

Conclusie

30. De beroepen van [appellant sub 1], de stichting Behoud Veenweidegebied Kockengen en [appellant sub 3] en anderen zijn ongegrond.

31. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Driessen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015

634.