Uitspraak 201400114/1/R2


Volledige tekst

201400114/1/R2.
Datum uitspraak: 25 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging "Tuinvereniging "De Wildbaan"", gevestigd te Amerongen, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Grepu Vastgoed B.V., gevestigd te Amerongen, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
3. de vereniging "Vereniging voor Dorp en Natuur Amerongen - Leersum" en de vereniging "Federatie Groene Heuvelrug", beide gevestigd te Utrechtse Heuvelrug, (hierna tezamen en in enkelvoud: Vereniging voor Dorp en Natuur)
appellanten,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Leersum" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben De Wildbaan, Grepu en Vereniging voor Dorp en Natuur beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Vereniging voor Dorp en Natuur en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2014, waar Vereniging voor Dorp en Natuur, vertegenwoordigd door mr. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door [persoon 1], en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker en E. Franke, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door [persoon 2], zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Janssen de Jong Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door haar [bestuurder], gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein ten westen van Amerongen en, teneinde deze uitbreiding landschappelijk in te passen, in de ontwikkeling van een open landschap ter plaatse van het volkstuincomplex aan de Rijksstraatweg te Leersum.

3. Voor zover Grepu in haar beroepschrift heeft verwezen naar de inhoud van de zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Grepu heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

4. De Vereniging voor Dorp en Natuur betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat bij de voorbereiding van het plan geen objectief en onafhankelijk onderzoek is verricht naar de regionale behoefte aan de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Voorts heeft de raad volgens haar niet bezien of de benodigde ruimte door herstructurering van bestaande bedrijventerreinen kan worden gevonden.

Grepu betoogt dat er geen behoefte is aan de voorziene uitbreiding, omdat er op het naastgelegen bedrijventerrein veel leegstand is.

4.1. De raad stelt dat de behoefte aan het bedrijventerrein blijkt uit het rapport "Ruimtebehoefte Bedrijventerreinen Regio ZOU", van 10 oktober 2011, door Buck Consultants International. Het plan is volgens de raad niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro vastgesteld.

4.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in dit besluit en de hierop berustende bepalingen verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

4.3. Het plan voorziet in een bedrijventerrein met een uitgeefbaar oppervlak van ongeveer 1,89 hectare op gronden waarop voorheen een agrarische bestemming rustte. Gelet hierop voorziet het bestemmingsplan in een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Er dient dan ook inzichtelijk te worden gemaakt of wordt voorzien in een actuele regionale behoefte waarin niet binnen het bestaand stedelijk gebied van betreffende regio kan worden voorzien. Voor de stelling van de raad ter zitting dat gelet op het voornemen ter plaatse vooral lokale bedrijven ter hervestigen, een lokaal behoefteonderzoek volstaat, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten.

Uit de plantoelichting, het verweerschrift en de toelichting ter zitting blijkt evenwel dat regionale afstemming over dit plan heeft plaatsgevonden en dat uit die regionale afstemming, onder meer neergelegd in het rapport "Ruimte behoefte Bedrijventerreinen Regio ZOU", blijkt dat een regionale behoefte bestaat aan de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein. In dit rapport is het regionale ruimteaanbod en de regionale ruimtevraag bepaald, waarbij de reeds beschikbare gronden en de mogelijkheden om bestaande bedrijventerreinen te herstructureren zijn betrokken. In het rapport is vermeld dat met het realiseren van het plan een evenwicht bestaat tussen deze regionale behoefte en vraag. De raad heeft gelet hierop voldoende inzichtelijk gemaakt dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte waarin niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien.

Hetgeen de Vereniging voor Dorp en Natuur en Grepu overigens omtrent de lokale behoefte en leegstand hebben gesteld is niet nader onderbouwd en faalt reeds daarom.

De betogen falen.

5. Ten aanzien van de niet onderbouwde stelling van Grepu dat Janssen de Jong Projectontwikkeling B.V. niet alle gronden in het plangebied in eigendom heeft en onvoldoende middelen heeft om deze te verwerven, overweegt de Afdeling dat deze stelling geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat dit plan binnen de planperiode niet uitvoerbaar is. Dit betoog faalt.

6. De Vereniging voor Dorp en Natuur betoogt dat de raad ten onrechte het rapport "Quick scan flora en fauna Bertus Leendersweg te Amerongen" van Laneco van 17 mei 2013 (hierna: de quickscan) aan het plan ten grondslag heeft gelegd omdat deze quickscan onjuist en onvolledig is. Zij betoogt dat de conclusie in de quickscan onjuist is, mede doordat deze slechts is gebaseerd op een eenmalig veldonderzoek in een periode waarin de kans op het vinden van sporen van de das gering was. Voorts stelt zij dat de raad op de hoogte is gesteld van de onjuistheid van de quickscan, omdat tijdig en herhaaldelijk is gemeld dat door lokale waarnemers in de directe nabijheid van het plangebied een dassenburcht is aangetroffen. De raad had naar haar mening, gelet op de aangetroffen dassenburcht, aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten.

6.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de mogelijke effecten van het plan op de flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in "Natuurtoets Bertus Leendersweg, Amerongen, toetsing van de ontwikkelingsplannen aan de wet- en regelgeving voor natuur" (hierna: de natuurtoets), van Grontmij Nederland B.V., van 4 januari 2010 en in de actualisatie van dit rapport, de quickscan. In de natuurtoets is vermeld dat het plangebied geen leefgebied van de das is, aangezien deze in de omgeving nog niet is waargenomen. Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten voor de das niet aan de orde zijn. In de quickscan is vermeld dat rond het plangebied geen burchten zijn aangetroffen en het plangebied daardoor geen essentieel onderdeel van het foerageergebied zal zijn. De quickscan is gebaseerd op een eenmalig veldonderzoek, biotoopinschattingen en verspreidingsgegevens. De raad heeft zich op basis van dit onderzoek op het standpunt gesteld dat de Ffw niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Uit de stukken is de Afdeling gebleken dat de raad er door de Vereniging voor Dorp en Natuur in haar zienswijze op is gewezen dat het dassenleefgebied zich lijkt uit te breiden in de richting van het plangebied. Tevens is gebleken dat de raad tijdens de voorbereiding van het plan, onder meer door insprekers tijdens vergaderingen van de raadscommissie ruimte en ingediende documenten, erop is gewezen dat uit gedocumenteerde waarnemingen van de stichting Dassenwerkgroep vanaf juli 2012 tot en met mei 2013 blijkt dat de Amerongse Eng, inclusief het plangebied, binnen een dassenterritorium ligt en bestendig als foerageergebied wordt gebruikt. Voorts is aan de raad medegedeeld dat in maart 2013 in de nabijheid van het plangebied een hoofdburcht is gevonden. Uit de stukken blijkt niet dat de raad deze gegevens bij de vaststelling van het plan heeft betrokken, noch dat de raad naar aanleiding daarvan voorafgaand aan deze vaststelling heeft bezien of nader onderzoek moest worden uitgevoerd. Gelet op de in rapporten onderbouwde gegevens die naar voren zijn gebracht, heeft de raad zich dan ook niet enkel op basis van de natuurtoets en de quickscan op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

7. De Wildbaan betoogt dat haar volkstuincomplex aan de Rijksstraatweg te Leersum in het plan ten onrechte niet langer als zodanig is bestemd. Zij stelt daartoe dat het overleg met de gemeente over de verplaatsing van het volkstuincomplex nog niet is afgerond, waardoor het nog onzeker is of het volkstuincomplex zal worden verplaatst.

Ook Grepu betoogt dat de verplaatsing van het volkstuincomplex niet is verzekerd.

7.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Niet is in geschil dat het gebruik als volkstuinen van de gronden die thans behoren tot het volkstuincomplex aan de Rijksstraatweg, niet in het plan is toegestaan. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de belangen van De Wildbaan tegemoet is gekomen omdat het volkstuincomplex zal worden verplaatst. De Afdeling acht deze stelling onvoldoende om de conclusie dat de belangen van De Wildbaan voldoende zijn meegewogen, te kunnen dragen. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is namelijk onvoldoende aannemelijk dat deze verplaatsing plaats zal vinden. Daartoe acht de Afdeling van belang dat, zoals ter zitting is bevestigd, nog onduidelijk is naar welke locatie de volkstuin zal worden verplaatst, op welke termijn dit zal gebeuren en dat, voordat het complex kan worden verplaatst, nog een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen teneinde de vestiging van het complex op een nieuwe locatie mogelijk te maken. De enkele stelling van de raad dat sprake is van twee mogelijke locaties waarvan de eigenaren bereidheid hebben getoond mee te werken aan een eventuele vestiging van een volkstuincomplex, is daartoe onvoldoende. Nu uit de stukken en de toelichting ter zitting niet blijkt dat de belangen van De Wildbaan anderszins tegen de belangen gediend bij realisatie van het plan zijn afgewogen, is het besluit voor zover daarin aan de gronden behorende tot het volkstuincomplex aan de Rijksstraatweg de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend, niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

8. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.1 en 7.1 ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van De Wildbaan, Grepu en de Vereniging voor Dorp en Natuur zijn gegrond, zodat het plan dient te worden vernietigd.

9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

10. Ten aanzien van de Vereniging voor Dorp en Natuur dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van De Wildbaan en Grepu is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van de vereniging "Tuinvereniging "De Wildbaan"", de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Grepu Vastgoed B.V. en de vereniging "Vereniging voor Dorp en Natuur Amerongen - Leersum" en de vereniging "Federatie Groene Heuvelrug" gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 31 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Leersum";

III. draagt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van bij de vereniging "Vereniging voor Dorp en Natuur Amerongen - Leersum" en de vereniging "Federatie Groene Heuvelrug" in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vergoedt aan "Tuinvereniging "De Wildbaan"", de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Grepu Vastgoed B.V. en de vereniging "Vereniging voor Dorp en Natuur Amerongen - Leersum" en de vereniging "Federatie Groene Heuvelrug" het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) ieder, met dien verstande dat ten aanzien van de vereniging "Vereniging voor Dorp en Natuur Amerongen - Leersum" en de vereniging "Federatie Groene Heuvelrug" betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015

458-803.