Uitspraak 201402267/1/R2


Volledige tekst

201402267/1/R2.
Datum uitspraak: 28 januari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting Stichting Groenbehoud Almere, gevestigd te Almere,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Almere (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Almere, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend te Almere,

en

de raad van de gemeente Almere,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2014, kenmerk RV-90/2013, heeft de raad het bestemmingsplan "Sportpark Buitenhout" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2014, waar de stichting Groenbehoud Almere, vertegenwoordigd door mr. M.J. de Zwart, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. E. van Kampen, en de raad, vertegenwoordigd door W.B. de Kleuver, R. Koreman, L.M.H. Stassen, ir. A. Sjauw, A.H.V. Eggenhuizen, allen werkzaam bij de gemeente, en T. Theunissen, werkzaam bij de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet erin een sportpark te ontwikkelen voor hockey, voetbal en tennis, alsmede club- en kleedaccommodaties. Naast de beoogde sportvoorzieningen is in het plangebied tevens voorzien in recreatie en bos. Het plangebied ligt in het gebied Buitenhout, ten noorden van de Trekweg te Almere.

Procedurele aspecten

3. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Sport" betreffende de gronden aan de noordoostzijde van het plangebied, het beroep van [appellant sub 4], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Sport" betreffende de gronden aan de zuidwestzijde van het plangebied en het tegen beide plandelen met de bestemming "Sport" gerichte beroep van [appellant sub 3]. De raad stelt dat zij geen belang hebben bij de bestreden plandelen.

3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb kan een belanghebbende beroep bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2. In de verbeelding zijn twee gebieden aangewezen voor de bestemming "Sport". De twee gebieden, hierna aan te duiden als het zuidwestelijke en het noordoostelijke bestemmingsvlak, hebben tezamen een oppervlakte van ongeveer 11 hectrare.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels, zijn deze gronden bestemd voor:

a. sportvoorzieningen,

met de daarbij behorende

b. sportvelden,

c. lichtmasten ten behoeve van veldverlichting,

d. parkeervoorzieningen, wegen, toegangspaden, in- en uitritten en reclameobjecten,

e. groenvoorzieningen en water,

f. speel- en nutsvoorzieningen,

g. straatmeubilair, kunstwerken en kunstobjecten,

h. ondergeschikte horecavoorzieningen, en

i. overige functioneel met de bestemming "Sport" verbonden voorzieningen.

3.3. [appellant sub 2] woont op een afstand van ongeveer 400 meter van het noordoostelijke bestemmingsvlak. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die op dit door hem bestreden plandeel mogelijk wordt gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden plandeel betrokken belang te kunnen aannemen. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de op het noordoostelijke bestemmingsvlak en de op het zuidwestelijke bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen zodanig met elkaar verweven zijn dat hij tevens belang heeft bij het noordoostelijke bestemmingsvlak, is de Afdeling van oordeel dat van een dergelijke samenhang geen sprake is. Nu het plangebied niet via de wijk waarin [appellant sub 2] woonachtig is zal worden ontsloten, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de verkeerstoename die het met het plan mogelijk gemaakte sportpark met zich brengt ondanks de afstand van ongeveer 400 meter tot het noordoostelijke bestemmingsvlak in zoverre sprake is van een objectief en persoonlijk belang dat rechtstreeks door het besluit zal worden geraakt.

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 2] geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bij het noordoostelijke bestemmingsvlak en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2], zover gericht tegen het noordoostelijke bestemmingsvlak, is niet-ontvankelijk.

3.4. [appellant sub 4] woont op een afstand van ongeveer 460 meter van het zuidwestelijke bestemmingsvlak. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die op dit door hem bestreden plandeel mogelijk wordt gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 4] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.

De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat [appellant sub 4] geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bij het zuidwestelijke bestemmingsvlak en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 4], zover gericht tegen het zuidwestelijke bestemmingsvlak, is niet-ontvankelijk.

3.5. [appellant sub 3] woont op een afstand van ongeveer 440 meter van het noordoostelijke bestemmingsvlak en op een afstand van ongeveer 680 meter van het zuidwestelijke bestemmingsvlak. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op de betrokken percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door [appellant sub 3] bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt zijn deze afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Nu het plangebied niet via de wijk waarin [appellant sub 3] woonachtig is zal worden ontsloten, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat ondanks deze afstanden als gevolg van de verkeerstoename die het met het plan mogelijk gemaakte sportpark met zich brengt sprake is van een objectief en persoonlijk belang dat rechtstreeks door het besluit zal worden geraakt.

De conclusie is dat [appellant sub 3] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 3] is niet-ontvankelijk.

4. De raad stelt zich verder op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is voor zover hij in zijn beroepschrift gronden en argumenten heeft aangevoerd die hij in zijn zienswijze niet naar voren heeft gebracht.

4.1. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden en argumenten worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

Het beroepschrift van [appellant sub 2] is niet gericht tegen een ander plandeel dan hij is zijn zienswijze heeft bestreden, maar bevat slechts nieuwe gronden en nadere argumenten. Nu de nieuwe gronden en nadere argumenten reeds in het beroepschrift naar voren zijn gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding om deze wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten. Evenmin bestaat hierin aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te achten.

5. Het beroep van de stichting Groenbehoud Almere is gericht tegen het zuidwestelijke en het noordoostelijke bestemmingsvlak. Bij brief van 10 juli 2014 heeft de stichting Groenbehoud Almere daarnaast aangevoerd dat de ligging in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) van de gronden rondom de gronden waarop de sportvelden zijn voorzien, onvoldoende is beschermd. Hiermee heeft de stichting Groenbehoud Almere beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de haar gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden in aanvulling op de binnen die termijn bestreden plandelen met de bestemming "Sport" tevens de overige delen van het plangebied aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen alsnog met betrekking tot de overige plandelen naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.

Inhoudelijke gronden

Verkeer- en parkeerdruk

6. [appellant sub 4] vreest dat het plan tot onaanvaardbare verkeers- en parkeerhinder op de Trekweg zal leiden. Hierdoor komt naar zijn mening de veiligheid op die weg en de bereikbaarheid voor de hulpdiensten in gevaar.

6.1. Ten aanzien van de toename van het verkeer op de Trekweg als gevolg van het plan is in de plantoelichting vermeld dat de huidige breedte van de Trekweg ontoereikend is om deze toename aan te kunnen. De weg zal derhalve moeten worden verbreed tot 6 meter, aldus de plantoelichting. Nu het plan niet aan de verbreding van de Trekweg in de weg staat, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare verkeersituaties zal leiden.

Voorts volgt uit de plantoelichting dat het plan een parkeerbehoefte van 219 parkeerplaatsen heeft. [appellant sub 4] heeft deze parkeerbehoefte niet bestreden. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden tevens bestemd voor parkeervoorzieningen. Niet gebleken is dat de benodigde parkeerplaatsen niet binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden kunnen worden gerealiseerd. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een onaanvaardbare parkeerhinder zal leiden. Het betoog faalt.

Alternatieven

7. De stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] betogen dat de raad ten onrechte voor de ontwikkeling van een sportpark op deze locatie heeft gekozen terwijl alternatieve locaties beschikbaar zijn die niet in de EHS liggen en waar minder hinder voor omwonenden te verwachten is. Zij wijzen op een locatie ten zuiden van de A6 en tevens had het sportpark volgens [appellant sub 4] op een bestaand terrein aan de Evenaar kunnen worden gerealiseerd.

7.1. In de zienswijzennota is de raad ingegaan op de door de stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] aangedragen alternatieven. De door hen bedoelde locatie ten zuiden van de A6 acht de raad niet wenselijk gelet op de grote afstand tot Almere Buiten en de slechtere bereikbaarheid van de locatie per fiets. Voorts is in de zienswijzennota vermeld dat de raad de door [appellant sub 4] genoemde locatie aan de Evenaar minder geschikt acht aangezien geen kavels van voldoende omvang beschikbaar zijn en vanwege de ongunstige ligging ten opzichte van Almere Hout, voor welk stadsdeel het sportpark eveneens wordt aangelegd.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De Afdeling stelt vast dat de raad die alternatieven in de afweging heeft meegenomen en is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de alternatieven niet voldoen. Het betoog van de stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] faalt derhalve.

Geluidhinder

8. [appellant sub 2] betoogt dat de realisatie van het sportcomplex tot een onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van zijn woning zal leiden.

Voor zover de raad bij de beoordeling van de vraag of ter plaatse van zijn woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, is uitgegaan van de richtafstanden zoals opgenomen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), is de raad volgens [appellant sub 2] ten onrechte uitgegaan van de richtafstand voor een veldsportcomplex in plaats van de voor een sportstadion aanbevolen richtafstand. Verder betoogt hij dat in het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek "Bestemmingsplan Sportpark Buitenhout Almere Buiten, Akoestisch onderzoek t.b.v. sportpark" van de Gemeente Almere, cluster Milieu & Brandveiligheid van december 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek) ten onrechte is vermeld dat de richtafstand voor een veldcomplex 30 meter bedraagt. De raad had de woonwijk waarin zijn woning staat niet kunnen aanduiden als een ‘gemengd gebied’, aangezien het een ‘rustige woonwijk’ zoals bedoeld in de VNG-brochure betreft, aldus [appellant sub 2].

Voorts stelt [appellant sub 2] dat het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek een aantal onjuistheden bevat die er toe leiden dat de geluidbelasting hoger uitvalt dan hetgeen waarvan de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan. [appellant sub 2] heeft ter motivering van zijn standpunt het onderzoek "Bestemmingsplan Sportpark Buitenhout Almere Buiten, Second opinion op akoestisch onderzoek" van Peutz van 20 augustus 2014 overgelegd. Volgens hem volgt uit dit onderzoek dat de geluidemissie van het sportpark is onderschat, zodat de geluidsniveaus als gevolg van het sportpark op de omgeving hoger zijn dan vermeld in het akoestisch onderzoek. Onder verwijzing naar het onderzoek van Peutz van 20 augustus 2014 voert hij aan dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte de geluidbelasting als gevolg van toernooidagen niet is onderzocht terwijl de geluidbelasting tijdens een toernooidag hoger is dan op een wedstrijddag, zoals onderzocht in het akoestisch onderzoek. Voorts betoogt hij dat ten onrechte is uitgegaan van een veldbelasting van slechts 22 personen en dat in het akoestisch onderzoek er ten onrechte van uit is gegaan dat de tennisvelden tot 24:00 uur worden gebruikt, terwijl in het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek "Quickscan Lichthinder Sportpark Buitenhout" van de gemeente Almere van 18 december 2012 (hierna: het lichtonderzoek) is vermeld dat de verlichting om 23:00 uur wordt uitgeschakeld. Daarnaast voert hij onder verwijzing naar het onderzoek van Peutz van 20 augustus 2014 aan dat in het akoestisch onderzoek rekening gehouden had moeten worden met de geluidbelasting als gevolg van het slaan met een racket tegen een bal, aangezien dit een maatgevende geluidbron betreft. Verder betoogt hij dat in zoverre een onjuiste bronsterkte is gehanteerd en dat voor dit geluid ten onrechte geen toeslagfactor van 5 dB(A) is gehanteerd zoals voorgeschreven op grond van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Hierbij wijst [appellant sub 2] erop dat de geluidbelasting met name in de avond en in het weekend zal plaatsvinden en dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of geluidreducerende maatregelen mogelijk zijn.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de realisatie van het sportpark niet tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] zal leiden. Daarbij acht de raad van belang dat wordt voldaan aan de in de VNG-brochure tussen woningen en een veldsportcomplex met verlichting aanbevolen richtafstand. Voorts volgt volgens de raad uit het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek dat aan de normen zoals opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit milieubeheer) wordt voldaan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad in reactie op het door [appellant sub 2] overgelegde onderzoek van Peutz van 20 augustus 2014 de notitie "Beoordeling second opinion akoestisch onderzoek Sportpark Buitenhout" van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek van 30 september 2014, overgelegd.

8.2. De raad heeft voor het antwoord op de vraag of het plan ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] tot onaanvaardbare geluidhinder zal leiden, aansluiting gezocht bij de richtafstanden uit de VNG-brochure. In de VNG-brochure wordt tussen een veldsportcomplex met verlichting en woningen in een rustige woonwijk een afstand van 50 meter aanbevolen. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte niet is uitgegaan van de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand voor een sportstadion, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene sportpark niet vergelijkbaar is met een sportstadion, zodat de raad in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de voor een veldsportcomplex met verlichting aanbevolen richtafstand. De afstand tussen het zuidwestelijke bestemmingsvlak en de woning van [appellant sub 2] bedraagt ongeveer 220 meter zodat aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand wordt voldaan. Voor zover [appellant sub 2] er in dit kader nog op wijst dat in het akoestisch onderzoek in zoverre een afstand van 30 meter, zoals aanbevolen in de VNG-brochure in een gemengd gebied, is genoemd, volgt uit de plantoelichting dat de raad bij de vaststelling van het plan wel is uitgegaan van een afstand van 50 meter, zoals aanbevolen in de VNG-brochure in een rustige woonwijk, zodat dit betoog reeds daarom niet kan slagen. Gelet op het voorgaande mocht de raad er in beginsel op basis van de VNG-brochure van uitgaan dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

8.3. De raad heeft voorts aanleiding gezien om te laten onderzoeken of, naast dat aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand wordt voldaan, eveneens kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen geluidnormen. Ingevolge artikel 2.17 van dat besluit geldt overdag een norm van 50 dB(A) en ’s avonds een norm van 45 dB(A). In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] niet hoger zal zijn dan 40 dB(A) zodat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden.

8.4. In het akoestisch onderzoek is daartoe vermeld dat de geluidbelasting van de op de percelen mogelijk gemaakte sportactiviteiten is onderzocht voor de dagperiode uitgaande van een wedstrijddag en voor de avondperiode uitgaande van een trainingsdag. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat in het onderzoek ten onrechte de geluidbelasting als gevolg van toernooidagen niet is onderzocht, is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de geluidbelasting als gevolg van een toernooidag zodanig afwijkt van de berekende geluidbelasting als gevolg van een wedstrijddag dat niet langer aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen geluidnormen kan worden voldaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het onderzoek bij de berekening van het bronvermogen tevens rekening is gehouden met het gebruik van een omroep- en muziekinstallatie en dat de berekende geluidbelasting als gevolg van een wedstrijddag ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] niet hoger dan 40 dB(A) zal zijn zodat ruimschoots aan de op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer in dagperiode geldende norm van 50 dB(A) wordt voldaan. Voorts heeft de raad van belang mogen achten dat toernooidagen slechts incidenteel worden gehouden.

Verder valt niet in te zien dat niet in redelijkheid bij de berekening van de geluidbelasting ten tijde van een trainingsdag van een veldbezetting van 22 personen per hockeyveld mocht worden uitgegaan. Daarbij wordt in overweging genomen dat anders dan [appellant sub 2] stelt, met dit aantal wat betreft het geluid tevens voldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van reservespelers op het veld, aangezien niet alle spelers inclusief de reservespelers, zullen roepen op het veld.

Daarnaast is in het aan het plan ten grondslag gelegde lichtonderzoek weliswaar vermeld dat de lichten rond de tennisvelden ‘s avonds om elf uur zullen worden uitgeschakeld in plaats van om twaalf uur zoals vermeld in het akoestisch onderzoek, maar nu hiermee in het akoestisch onderzoek een langere periode is gehanteerd dan in het lichtonderzoek kan dit niet leiden tot het oordeel dat de in het akoestisch onderzoek opgenomen geluidbelasting is onderschat.

Ten aanzien van het geluid als gevolg van het slaan van een racket tegen een bal heeft de raad ter zitting toegelicht dat dit geluid onderdeel uitmaakt van de gehanteerde bronsterkte. [appellant sub 2] heeft dit niet bestreden. Voorts is in de door de raad overgelegde notitie van de Omgevingsdienst van 30 september 2014 vermeld dat in dit geval geen rekening hoeft te worden gehouden met een correctie voor impulsachting geluid bij tennis. Ter zitting heeft de raad ten aanzien hiervan toegelicht dat de door [appellant sub 2] bedoelde correctie van 5 dB(A) alleen hoeft te worden toegepast indien aannemelijk is dat het geluid een schrikreactie tot gevolg heeft. Gelet op de afstand tussen het zuidwestelijke bestemmingsvlak en de woning van [appellant sub 2], is volgens de raad een dergelijk effect uitgesloten. [appellant sub 2] heeft het voorgaande evenmin bestreden. Daarnaast heeft de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat, ook indien van de door [appellant sub 2] genoemde bronsterkte zou zijn uitgegaan, dit niet zou leiden tot een zodanige toename van geluidbelasting dat deze daarom onaanvaardbaar zou zijn.

8.5. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de raad zich bij de vaststelling van het plan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Het betoog faalt.

Behoefte

9. De stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar nut en noodzaak van het sportpark. Zij betwisten dat behoefte bestaat aan de te realiseren sportvoorzieningen. Voor zover de raad wijst op het rapport "Ontwikkeling sportpark Almere West" van Grontmij van 6 oktober 2010 (hierna: het behoefte-onderzoek), betreft dit volgens de stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 2] geen onderzoek naar de feitelijke behoefte aan sportvelden in Almere Buiten, maar slechts een globale studie op basis van landelijke gegevens. Volgens de stichting Groenbehoud Almere is in het onderzoek voorts ten onrechte uitgegaan van een relatief snelle groei van de bevolking van Almere. De stichting Groenbehoud Almere stelt verder ten aanzien van het behoefte-onderzoek dat daarin een ander deelnamepercentage is genoemd dan het percentage dat de raad blijkens de zienswijzennota heeft gehanteerd. Bovendien is de raad volgens de stichting Groenbehoud Almere er ten onrechte van uitgegaan dat in Almere evenveel behoefte is aan hockeymogelijkheden als landelijk gezien. De raad heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat in Almere in zoverre nog groeimogelijkheden bestaan, aldus de stichting Groenbehoud Almere. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat niet gebleken is dat de bestaande sportverenigingen te weinig ruimte hebben. Verder stelt hij dat diverse scholen reeds hebben aangegeven geen gebruik te zullen maken van de sportvelden gelet op de ongunstige ligging van het sportcomplex ten opzichte van de scholen. Daarnaast bestaat volgens de stichting Groenbehoud Almere thans een overschot aan hockeyvelden in Almere aangezien twee velden van de hockeyvereniging Almeerse Hockey Club worden verhuurd aan een vereniging uit Weesp. Bovendien kent de nieuw opgerichte hockeyvereniging een daling van het aantal leden in plaats van een stijging, aldus de stichting Groenbehoud Almere.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende behoefte bestaat aan de met het plan voorziene sportvoorzieningen. Volgens de raad volgt uit het behoefte-onderzoek dat behoefte bestaat aan de aan te leggen hockeyvelden en dat in de toekomst eveneens behoefte zal ontstaan aan de voorziene voetbalvelden en tennisbanen. De raad stelt verder dat het sportpark primair gericht is op de 55.000 bewoners van Almere Buiten en op de 7.800 toekomstige bewoners van de wijk Nobelhorst. Bovendien wordt volgens de raad met de beoogde sportvelden voorzien in de behoefte van middelbare scholen aan buitensportvoorzieningen.

9.2. Uit de planregels volgt dat de voor "Sport" aangewezen gronden onder meer bestemd zijn voor sportvelden. In de plantoelichting is vermeld dat op het zuidwestelijke bestemmingsvlak drie hockeyvelden en tien tennisbanen en op het noordoostelijke bestemmingsvlak vier voetbalvelden zijn voorzien. Verder staat in de plantoelichting dat met het plan beoogd is te voldoen aan het in het gemeentelijk sportbeleid zoals opgenomen in de "Sportnota 2013-2016 ‘Almere sportieve stad’", opgenomen uitgangspunt dat bewoners van Almere dichtbij hun woonomgeving op een veilige bereikbare manier moeten kunnen sporten, waarbij spreiding over de stad van belang wordt geacht. De behoefte aan de sportvoorzieningen in Almere Buiten volgt volgens de plantoelichting uit het behoefte-onderzoek. In dit onderzoek staat dat het aanbod van sportvelden in Almere Buiten niet is meegegroeid met de groei van het aantal bewoners. Met name bestaat behoefte aan hockeyvelden aan deze zijde van de stad en op termijn is ook het aanbod van voetbal- en tennisvoorzieningen ontoereikend, aldus de plantoelichting.

9.3. De enkele stelling van de stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 2] dat het behoefte-onderzoek slechts een globale studie betreft, biedt naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet op het behoefte-onderzoek heeft mogen baseren. Bovendien is in het onderzoek, anders dan de stichting Groenbehoud Almere betoogt, ten aanzien van de bevolkingsgroei van Almere Buiten uitgegaan van een daling van de bevolkingsomvang alsmede van ontgroening en vergrijzing. In het onderzoek is ten aanzien van het aantal hockeyvelden in Almere vermeld dat er in 2015 voldoende capaciteit aanwezig is mits er nieuwe velden worden gerealiseerd in Buiten-Hout. Deze conclusie is onder meer gebaseerd op de stelling dat het deelnamepercentage hockey in Almere onder het landelijk deelnamepercentage ligt. Weliswaar is in het behoefte-onderzoek, zoals de stichting Groenbehoud Almere terecht stelt, een deelnamepercentage in Almere van 0,9% vermeld in plaats van 0,8% zoals vermeld in de zienswijzennota, maar dat maakt niet dat de raad er niet van heeft mogen uitgaan dat nog een zekere mate van groei mogelijk is in Almere op het gebied van hockey gelet op het landelijk deelnamepercentage van 1,2%. Voorts heeft de stichting Groenbehoud Almere haar stelling dat thans in het algemeen in Almere een overschot aan hockeyvelden bestaat niet met gegevens onderbouwd. Bovendien volgt daaruit niet dat specifiek in Almere Buiten geen behoefte bestaat aan nieuwe hockeyvelden, nu de raad daarbij tevens de ligging van de bestaande velden van belang heeft geacht. In hetgeen [appellant sub 2] en stichting Groenbehoud Almere verder ten aanzien van het ledenaantal van de toekomstige hockeyvereniging, de situatie bij bestaande sportverenigingen en behoefte aan nieuwe sportvelden bij middelbare scholen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de drie voorziene hockeyvelden.

9.4. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen de planperiode behoefte zal ontstaan aan de realisatie van de vier op het noordoostelijke bestemmingsvlak voorziene voetbalvelden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het behoefte-onderzoek in zoverre is vermeld dat de vraag naar nieuwe voetbalvelden vooralsnog gering is en feitelijk kan worden opgevangen door de voorzieningen in andere stadsdelen, maar dat de vier in Buiten-Hout te realiseren velden nodig zijn om op lange termijn ook te kunnen voorzien in de te verwachten behoefte. Uit de plantoelichting volgt vervolgens dat de realisatie van de voetbalvelden is voorzien voor 2020. De stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] hebben het voorgaande niet bestreden.

9.5. Ten aanzien van de behoefte aan de voorziene tennisbanen staat in het behoefte-onderzoek dat het probleem met het aantal tennisbanen in de stad met name is gelegen in de spreiding van de tennisbanen in de stad en dat gelet daarop de vraag in Almere Hout en Pampus in 2030 in totaal 30 banen zal bedragen. In de plantoelichting is met het oog hierop de realisatie van de tennisbanen voorzien in 2025.

Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wro wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt. Weliswaar volgt uit het behoefte-onderzoek dat op termijn behoefte zal ontstaan aan de voorziene tennisbanen, maar uit het onderzoek volgt verder dat deze behoefte zich niet binnen de planperiode van tien jaar zal voordoen, zodat het plan in zoverre niet binnen de planperiode zal worden uitgevoerd. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Sport" betreffende het zuidwestelijke bestemmingsvlak, voor zover daarop de aanleg van de tennisbanen is voorzien, in strijd met artikel 3.1 van de Wro is vastgesteld. Het betoog slaagt.

Natuurwaarden

10. De stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat het plan tot een significante aantasting van de EHS zal leiden.

De stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] betogen dat in het ontwerpplan ten onrechte was vermeld dat het plangebied niet in de EHS gelegen is, waardoor de raad onjuist is geïnformeerd en het plan onzorgvuldig is vastgesteld.

De stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] betogen dat als gevolg van het plan wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zullen worden aangetast. Zij voeren aan dat als gevolg van de aanleg van het sportpark foerageermogelijkheden van broedvogels verloren gaan, dat het plan tot licht- en geluidoverlast voor broedvogels zal leiden en dat het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De stichting Groenbehoud Almere wijst er verder op dat de raad er ten onrechte vanuit gaat dat het gebied dat is aangewezen als EHS doorsneden wordt door een aantal wegen.

De stichting Groenbehoud Almere stelt verder dat naast de op grond van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (hierna: VFL 2012) beschermde waarden, tevens andere waarden aanwezig zijn in het gebied. Volgens hen had de raad het plan dan ook niet mogen vaststellen zonder te toetsen aan die waarden. Hierbij wijzen zij met name op de relatieve rust die het gebied aantrekkelijk maakt voor omwonenden en de veelheid aan vogelsoorten in het gebied.

Daarnaast wijzen de stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] er op dat als gevolg van het plan 11 hectare van de EHS verloren gaat, zodat het plan tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS leidt. Aansluitend hieraan betoogt de stichting Groenbehoud Almere dat de raad ten onrechte stelt dat de akkers waarop het sportpark is voorzien geen ecologische waarden hebben. De waarde van de akkers volgt naar haar mening uit de samenhang met de andere onderdelen van het gebied.

Voorts is volgens de stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] niet gebleken van een bijzonder openbaar belang op grond waarvan de significante aantasting van de EHS kan worden toegestaan en daarnaast is onvoldoende onderzocht of sprake is van reële alternatieven. De stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] betogen in zoverre dat elders in de wijk al voldoende sportvoorzieningen aanwezig zijn.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ligging van het plangebied in de EHS niet aan de realisatie van het sportpark in de weg staat. Hierbij wijst de raad op de voorgestelde kwalitatieve- en kwantitatieve maatregelen waarmee het verlies aan EHS zal worden gecompenseerd.

10.2. Ingevolge artikel 10.2 van de VFL 2012 zijn als EHS als zodanig aangewezen de begrensde gebieden zoals geometrisch vastgelegd in het GML-bestand en weergegeven in bijlage IV op kaart 10.2.

Ingevolge artikel 10.3 wijzen gedeputeerde staten zo spoedig mogelijk na het inwerkingtreden van deze titel de wezenlijke kenmerken en waarden aan van de EHS. Deze worden vastgelegd in de digitale dataset en opgenomen in bijlage V.

Ingevolge artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, maakt een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen EHS geen activiteiten mogelijk ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

Ingevolge artikel 10.5, tweede lid, aanhef en onder b, kunnen gedeputeerde staten de begrenzing van de EHS of de wezenlijke kenmerken en waarden wijzigen ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:

1°. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de EHS beperkt is,

2°. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en een vergroting van de oppervlakte van de EHS.

10.3. Uit artikel 10.3 van de VFL 2012 gelezen in samenhang met bijlage V bij de verordening volgt dat de wezenlijke kenmerken en waarden van in de gemeente Almere aangewezen EHS-gebieden zijn vastgelegd in het rapport "Wezenlijke kenmerken & waarden EHS gemeente Almere" van 14 augustus 2009 van Arcadis. Wat betreft de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied Buitenhout, waarin het sportpark mogelijk is gemaakt, is daarin vermeld dat het gebied is aangewezen als ‘overige EHS’. Het Buitenhout bestaat uit een tamelijk versnipperd gebied waarvan 172 hectare zich binnen de EHS bevindt. De beheertypen die zich in het gebied bevinden betreffen vochtig bos met productie en kruiden- en faunarijk grasland. De doelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen betreffen onder meer de ransuil, de bever en een aantal vleermuissoorten. Het Buitenhout is centraal gelegen ten opzichte van Almeerderhout, Kotterbos, Oostvaardersbos en Wilgenbos & -eiland en kan om die reden als ‘stepping stone’ fungeren voor bosgebonden soorten, aldus het rapport.

10.4. Vaststaat dat het plangebied gelegen is in het gebied Buitenhout dat op grond van artikel 10.2 van de VFL 2012 is aangewezen als EHS. Voor zover de stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] stellen dat in de plantoelichting van het ontwerpplan ten onrechte was vermeld dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het als EHS aangewezen gebied, heeft de raad erkend dat dit per abuis onjuist in de plantoelichting van het ontwerpplan was vermeld. Dit maakt echter niet dat de raad zijn besluit onzorgvuldig heeft vastgesteld. Uit het ter vaststelling aan de raad voorgelegde plan blijkt immers dat het plangebied wel in de EHS ligt, zodat de raad hiervan op de hoogte was en deze omstandigheid bij de vaststelling van het plan heeft kunnen betrekken. Het betoog faalt.

10.5. Ingevolge artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012 mag een ruimtelijk plan geen activiteiten toestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Zoals overwogen in 10.3 is het gebied onder meer aangewezen als EHS voor de ransuil. In de in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerde inventarisatie, die als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, staat dat het bosgebied rondom de gronden waarop de sportvelden zijn voorzien, door verschillende vogels als broedgebied wordt gebruikt. Onder meer zijn nesten van ransuilen aangetroffen. In de zienswijzenota is verder vermeld dat wordt verwacht dat de huidige broedvogelbevolking, waaronder de ransuil, geen nadelige invloed zal ondervinden van het gebruik van het sportpark. Dit is gebaseerd op onderzoek en feitelijke omstandigheden rond andere sportterreinen in Almere, aldus de zienswijzennota. Ter zitting is door een adviseur van de raad eveneens te kennen gegeven dat vogels geen significante licht- en geluidhinder zullen ondervinden gelet op soortgelijke situaties elders in Almere. Voorts is in de zienswijzennota vermeld dat enkele vogelsoorten de akkers als foerageergebied gebruiken. In de broedtijd is dit gebruik volgens de zienswijzennota echter beperkt vanwege het bestaande agrarische gebruik. Ten aanzien van de lichtemissie van het sportpark volgt uit de zienswijzennota dat vogels geen hinderlijke gevolgen daarvan zullen ondervinden. In hetgeen [appellant sub 4] en stichting Groenbehoud Almere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in zoverre in de zienswijzennota is vermeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door de raad genoemde situaties elders in Almere dusdanig afwijken van de situatie in het plangebied dat de raad zijn standpunt dat het plan geen significante aantasting voor de ransuil met zich brengt, daar niet op heeft kunnen baseren. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen significante effecten voor de ransuil tot gevolg zal hebben.

10.6. Ten aanzien van de effecten van het sportpark op de vleermuissoorten waarvoor het gebied als EHS is aangewezen, is in de notitie "Quickscan Lichthinder Sportpark Buitenhout" van de gemeente Almere van 18 december 2012 (hierna: het lichtonderzoek) vermeld dat indien de bij de sportvelden te plaatsen lichtmasten op een wijze worden afgestemd waardoor er ter plaatse van het foerageergebied van de vleermuizen geen sprake is van licht, dit niet tot problemen leidt. [appellant sub 4] en de stichting Groenbehoud Almere hebben deze conclusie niet bestreden, noch hebben zij aannemelijk gemaakt dat de in het lichtonderzoek voorgestelde maatregel niet kan worden uitgevoerd. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat als gevolg van de realisatie van nieuwe houtsingels het leefgebied van vleermuizen zal toenemen en dat de sportvelden geschikter worden als foerageergebied voor vleermuizen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een significante aantasting voor deze doelsoorten zal leiden.

Wat betreft het aspect luchtkwaliteit is in de plantoelichting in het algemeen vermeld dat op basis van de huidige inzichten en prognose voor de komende tien jaar, dit aspect geen belemmering vormt voor het plan. In de enkele stelling van de stichting Groenbehoud Almere dat het plan tot een verslechtering van de luchtkwaliteit zal leiden door een toename van verkeer, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan deze stelling te twijfelen.

Evenmin kan het betoog van de stichting Groenbehoud Almere dat de raad er ten onrechte vanuit gaat dat het gebied dat is aangewezen als EHS doorsneden wordt door een aantal wegen, tot het oordeel leiden dat het plan in strijd met artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012 is vastgesteld.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen activiteiten toestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied.

10.7. Wat betreft het betoog van de stichting Groenbehoud Almere dat het plan tot onaanvaardbare effecten voor vogelsoorten, anders dan de soorten waarvoor het gebied als EHS is aangewezen, zal leiden, volgt uit de plantoelichting dat op grond van een inventarisatie van de in het gebied aanwezige flora en fauna is geconcludeerd dat het plan niet tot een aantasting van de door de stichting Groenbehoud Almere bedoelde vogelsoorten zal leiden. In hetgeen zij heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre aanleiding had moeten zien om het plan niet vast te stellen. Voorts biedt de enkele stelling van de stichting Groenbehoud Almere dat het plan tot een onaanvaardbare aantasting van de rust in het gebied zal leiden, niet tot het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht aan de belangen gediend met de vaststelling van het plan dan aan het door de stichting Groenbehoud Almere genoemde belang heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.

10.8. Naast de vraag of het plan per saldo leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, dient de raad voorts op grond van artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012 te beoordelen of het plan tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS zal leiden. Niet in geschil is dat als gevolg van het plan de oppervlakte van de EHS met 11 hectare wordt verminderd. In de plantoelichting is hierover vermeld dat dit zal worden opgevangen door het treffen van een aantal maatregelen waarmee de kwaliteit van de EHS op de om de sportvelden gelegen gronden zal worden verbeterd. Daarnaast wordt de EHS vergroot door een bosgebied in het Almeerderhout/Kathedralenbos tussen het Nachtegaalpad en het Leeuwerikpad ter grootte van 14 hectare als EHS aan te wijzen, aldus de plantoelichting. In de zienswijzennota is voorts vermeld dat het aanpassen van de begrenzing van de EHS noodzakelijk is aangezien het sportpark leidt tot oppervlakte- en kwaliteitsverlies van de EHS.

Uit het voorgaande leidt de Afdeling af dat de raad als uitgangspunt heeft gehanteerd dat de vaststelling van het plan slechts aanvaardbaar is indien de gronden waarop het sportpark is voorzien uit de EHS worden gehaald en het bosgebied in het Almeerderhout/Kathedralenbos aan de EHS wordt toegevoegd. Ter zitting heeft de raad dit desgevraagd bevestigd. Het college van burgemeester en wethouders heeft in dat kader bij brief van 19 november 2013 het college van gedeputeerde staten van Flevoland verzocht om de begrenzing van de EHS ten behoeve van de ontwikkeling van het sportpark in het gebied Buitenhout te wijzigen. Het college van gedeputeerde staten heeft hiermee bij besluit van 25 februari 2014 ingestemd. Nu hiermee de begrenzing van de EHS echter pas na de vaststelling van het plan bij besluit 16 januari 2014, is gewijzigd, kon de raad daarmee bij de vaststelling van het plan geen rekening houden zodat hij diende uit te gaan van de ten tijde van de vaststelling van het plan in de VFL 2012 opgenomen begrenzing van de EHS. De raad heeft dit miskend. Voor zover de raad ter zitting naar voren heeft gebracht dat het vaststellingsbesluit en het herbegrenzingsbesluit gelijktijdig bekend zijn gemaakt, waardoor het plan niet in werking is getreden voordat de begrenzing van het als EHS aangewezen gebied was aangepast, maakt dat het voorgaande niet anders nu dit een omstandigheid van na de vaststelling van het plan betreft. Nu de raad bij de vaststelling van het plan diende uit te gaan van de begrenzing van de EHS zoals deze gold voor de wijziging door het college van gedeputeerde staten, heeft de raad het plan vastgesteld in strijd met zijn uitgangspunt dat de realisatie van het sportpark enkel aanvaardbaar is als de EHS begrenzing is aangepast. De raad heeft niet gemotiveerd op welke wijze de vaststelling van het plan zonder de aanpassing van de begrenzing aanvaardbaar geacht kan worden, zodat het plan, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Sport" in strijd met artikel 3:1 van de Wro is vastgesteld.

Relativiteit

11. De raad stelt zich op het standpunt dat de bezwaren van de stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] met betrekking tot de EHS ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van de bestreden plandelen kunnen leiden. Volgens de raad wordt door het verlies aan EHS de kwaliteit van de directe leefomgeving niet aangetast aangezien de betreffende akkers waarop het sportpark is voorzien geen wezenlijke waarden bevatten.

11.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

11.2. Artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012 is gericht op het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS. Dit artikel heeft met name ten doel het algemene belang van instandhouding van natuur en landschap te dienen. Nu [appellant sub 2] en [appellant sub 4] in de directe nabijheid van het plangebied wonen, zijn hun belangen bij behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving in dit geval dermate verweven met de algemene belangen die artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012 beoogt te beschermen dat niet kan worden geoordeeld dat de door hen ingeroepen norm kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen. De statutaire belangen van de stichting Groenbehoud Almere hebben betrekking op het groen houden van groenvoorzieningen in Almere en in het bijzonder de groenvoorzieningen in Almere-Buiten, zoals Meridiaan en Buitenhout. Deze belangen vallen in dit geval samen met de algemene belangen die artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012 beoogt te beschermen, zodat evenmin kan worden geoordeeld dat de betrokken norm van de VFL 2012 kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van de stichting Groenbehoud Almere. Artikel 8:69a van de Awb staat derhalve aan de vernietiging op dit punt van het bestreden besluit niet in de weg.

Conclusie

12. In hetgeen de stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op hetgeen overwogen onder 9.5, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Sport" betreffende het zuidwestelijke bestemmingsvlak, voor zover daarop blijkens pagina 17 van de plantoelichting de aanleg van de tennisbanen is voorzien, is genomen in strijd met 3.1 van de Wro.

Voorts ziet de Afdeling in hetgeen Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Sport" betreffende het noordoostelijke bestemmingsvlak en het zuidwestelijke bestemmingsvlak, gelet op hetgeen overwogen onder 10.8, is genomen in strijd met artikel 3.1 van de Wro. De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

In stand laten rechtsgevolgen

13. De Afdeling ziet aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Sport", betreffende het noordoostelijke bestemmingsvlak en het zuidwestelijke bestemmingsvlak, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten en overweegt hiertoe het volgende.

14. Zoals overwogen onder 10.8 heeft het college van gedeputeerde staten op verzoek van het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 25 februari 2014 de begrenzing van het gebied dat is aangewezen als EHS gewijzigd. Met dit besluit zijn de gronden waarop met het plan het sportpark mogelijk is gemaakt buiten de begrenzing van het als EHS aangewezen gebied gebracht. Daarnaast is een gebied van 14 hectare aan de EHS toegevoegd.

15. De stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat met het herbegrenzingsbesluit van het college van gedeputeerde staten nog steeds niet voldaan wordt aan de voor de EHS geldende provinciale regels.

Volgens de stichting Groenbehoud Almere is het herbegrenzingsbesluit in strijd met artikel 10.5, tweede lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012 vastgesteld aangezien de met het plan toegestane ontwikkeling niet als een kleinschalige ontwikkeling kan worden gezien. [appellant sub 4] en [appellant sub 2] stellen eveneens dat de ontwikkeling als een grootschalige ontwikkeling moet worden aangemerkt. Volgens de stichting Groenbehoud Almere dienen bij de beoordeling van de vraag of de ontwikkeling als een kleinschalige ontwikkeling kan worden aangemerkt, tevens de effecten van de ontwikkeling op de omliggende gronden betrokken worden.

Voorts betogen de stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] dat het plan tot een verlies aan wezenlijke waarden en kenmerken in het gebied leidt, aangezien de landbouwgronden niet langer als EHS zijn aangewezen. Voorts voert stichting Groenbehoud Almere aan dat als gevolg van de wijziging van de begrenzing de functie van het gebied als ‘stepping stone’ ernstig wordt aangetast.

Daarnaast betwisten stichting Groenbehoud Almere en [appellant sub 4] dat de ontwikkeling per saldo leidt tot een vergroting van de oppervlakte van de EHS. Daartoe voeren zij aan dat de compensatie ten onrechte niet aansluitend of nabij het aangetaste EHS-gebied plaatsvindt, maar in een ander deel van Almere. De stichting Groenbehoud Almere voert verder aan dat ten onrechte een bestaand bos wordt gebruikt voor de compensatie. [appellant sub 4] wijst er daarbij op dat compensatie niet mag worden gebruikt om vastgestelde beleidsdoelen te realiseren.

15.1. De EHS is aangeduid op een kaart die als bijlage IV deel uitmaakt van de VFL 2012. De wijziging van de begrenzing van de EHS is dus een wijziging van de bijlage en daarmee van de VFL 2012. Dit betekent dat het besluit tot wijziging van de EHS in dit geval een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift is. Ingevolge artikel 8:3, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit betekent echter niet dat het besluit tot aanpassing van de EHS in het geheel niet kan worden getoetst. Artikel 8:3, aanhef en onder a, staat niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.

Aan een algemeen verbindend voorschrift, als neergelegd in de VFL 2012, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag - in dit geval het college van gedeputeerde staten - om alle verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201012686/1/R3).

15.2. Zoals hiervoor overwogen heeft het college van burgemeester en wethouders bij brief van 19 november 2013 het college van gedeputeerde staten verzocht om de begrenzing van de EHS ten behoeve van de ontwikkeling van het sportpark in het gebied Buitenhout te wijzigen. In het verzoek is vermeld dat de gronden waarop de sportvelden zullen worden gerealiseerd in gebruik zijn als akkers en dat uit een inventarisatie uit 2011 is gebleken dat de akkers van geringe ecologische waarde zijn. Voorts is vermeld dat de aanwezige bosopstanden, hagen en lanen behouden zullen blijven. Volgens het college van burgemeester en wethouders is het verlies aan EHS dan ook gering. Verder is in het verzoek aangegeven dat op de rondom de akkers gelegen gronden waterpartijen met natuurvriendelijke oevers zullen worden aangelegd en dat houtsingels en laanachtige structuren zullen worden gerealiseerd rond de sportvelden, zodat de ecologische kwaliteit van het gebied zal toenemen. Daarnaast betreft het toe te voegen gebied een bosgebied in het Almeerderhout/Kathedralenbos, waarin in het recente verleden een burcht van een bever aanwezig was en waar, blijkens een inventarisatie uit 2006, verschillende vogels en zoogdieren aanwezig zijn, aldus het verzoek. Per saldo leidt de aanpassing van de begrenzing van de EHS volgens het college van burgemeester en wethouders dan ook tot een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en tot een vergroting van de oppervlakte van de EHS.

De herbegrenzing van de EHS is blijkens het besluit van 25 februari 2014 van het college van gedeputeerde staten overeenkomstig het verzoek van het college van burgemeester en wethouders vastgesteld, waarbij het college van gedeputeerde staten heeft overwogen dat voldaan wordt aan de regels die daarover zijn gesteld in de VFL 2012. Gelet op de toelichting van het college van burgemeester en wethouders, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de wijziging van de begrenzing van de EHS in strijd is met een hogere wettelijk voorschrift of in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 10.5, tweede lid, onder b, van de Verordening niet het vereiste is opgenomen dat de vergroting van de oppervlakte van de EHS aansluitend aan het aangetaste gebied dient plaats te vinden of dat voor de vergroting geen bestaand bos mag worden gebruikt. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat dit artikel niet als eis stelt dat sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken.

15.3. Nu de gronden waaraan in het plan de bestemming "Sport" is toegekend, niet langer onderdeel uitmaken van de EHS, heeft de raad thans voldoende onderbouwd dat het plan niet tot een significante vermindering van de EHS leidt, zodat het plan niet in strijd is met artikel 10.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de VFL 2012.

15.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vaststellingsbesluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Sport" betreffende het noordoostelijke bestemmingsvlak en het zuidwestelijke bestemmingsvlak, met uitzondering van de gronden waarop de tennisbanen zijn voorzien, in stand blijven.

Ten aanzien van het vaststellingsbesluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Sport" betreffende het zuidwestelijke bestemmingsvlak, voor zover daarop de aanleg van de tennisbanen is voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.

Proceskosten

16. De raad dient ten aanzien van de stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 3] bestaat voor een proceskosten-veroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Sport" betreffende het noordoostelijke bestemmingsvlak en het beroep van [appellant sub 4], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Sport" betreffende het zuidwestelijke bestemmingsvlak, niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van de stichting Stichting Groenbehoud Almere, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 4], voor zover ontvankelijk, gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Almere van 16 januari 2014, kenmerk RV-90/2013, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Sport" betreffende het noordoostelijke bestemmingsvlak en het zuidwestelijke bestemmingsvlak;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Sport" betreffende het noordoostelijke bestemmingsvlak en het zuidwestelijke bestemmingsvlak, met uitzondering van de gronden waarop blijkens pagina 17 van de plantoelichting de aanleg van de tennisbanen is voorzien;

V. draagt de raad van de gemeente Almere op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III, met uitzondering van de onder IV genoemde plandelen, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Almere tot vergoeding van bij de stichting Stichting Groenbehoud Almere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 35,16 (zegge: vijfendertig euro en zestien cent);

veroordeelt de raad van de gemeente Almere tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

veroordeelt de raad van de gemeente Almere tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Almere aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de stichting Stichting Groenbehoud Almere, € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 4], vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Donner-Haan
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015

674.