Uitspraak 201400983/1/A4


Volledige tekst

201400983/1/A4.
Datum uitspraak: 26 november 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het dagelijks bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 januari 2014 in zaak nr. 13/19 in het geding tussen:

[appellant sub 2],

en

het dagelijks bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur aan [appellant sub 2] een watervergunning als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Keur waterschap Noorderzijlvest 2009 (hierna: Keur) verleend voor het verhogen van het waterpeil in de gracht nabij het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 4 december 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2012 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het dagelijks bestuur en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur en [appellant sub 2] hebben een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 31 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 15 mei 2012 opnieuw ongegrond verklaard.

Het dagelijks bestuur en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2014, waar [appellant sub 2] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C. Meinders, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.

Overwegingen

1. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het de voorschriften A.1 en A.2 niet in redelijkheid aan de vergunning had kunnen verbinden. De voorschriften strekken tot het voorkomen of beperken van wateroverlast, hetgeen een van de doelstellingen van de Waterwet is. Verder kunnen aan een watervergunning voorschriften of beperkingen worden verbonden ter bescherming van belangen van derden. Zonder die voorschriften kan de gevraagde vergunning, gelet op de wateroverlast, niet worden verleend, aldus het dagelijks bestuur.

[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van de voorschriften A.1 en A.2 een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en het besluit van 4 december 2012 niet in zijn geheel had mogen vernietigen. De rechtbank had moeten volstaan met het vernietigen van de voorschriften dan wel zelf voorziend minder bezwarende voorschriften aan de vergunning moeten verbinden, aldus [appellant sub 2].

1.1. Artikel 3.1.2 van de Keur heeft als opschrift: "Watervergunning voor oppervlaktewaterlichamen".

Ingevolge artikel 3.1.2, eerste lid, van de Keur is het verboden om zonder vergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam door anders dan in overeenstemming met de functie de onder a tot met g omschreven handelingen uit te voeren

Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder d, wordt onder watervergunning verstaan: een vergunning als bedoeld in de Waterwet.

Ingevolge artikel 6.13 van de Waterwet is paragraaf 2 van hoofdstuk 6 van die wet met als opschrift "Nadere bepalingen omtrent de watervergunning" mede van toepassing op de krachtens verordening van een waterschap vereiste vergunningen, voor zover deze betrekking hebben op handelingen in een watersysteem of beschermingszone.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast, waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Ingevolge artikel 6.21 wordt een vergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.

Ingevolge artikel 6.20, eerste lid, kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden.

1.2. Vergunningvoorschriften A.1 en A.2 luiden:

"A. Bijzondere voorschriften en beperkingen

1. Voordat wordt begonnen met het aanbrengen van een pendam om de peilverhoging te kunnen realiseren dient het aanbrengen van drainage als compenserende maatregel te zijn uitgevoerd. De drainage dient te worden aangebracht op het perceel kadastraal bekend gemeente Warffum sectie nummer […] en zoals met a-a- is aangegeven op tekening met kenmerk […]. Deze drainage dient op minimaal 8 meter uit de noordelijke en oostelijke boveninsteek van de gracht te worden gelegd.

2. Indien door of vanwege de vergunninghouder niet wordt voldaan aan Bijzonder Voorschrift 1 van deze Watervergunning is het hem in verband met het voorkomen van wateroverlast op het in dat Voorschrift bedoelde perceel niet toegestaan de verdere werkzaamheden, zoals beschreven in deze vergunning, uit te voeren en/of het peil in de gracht te verhogen."

1.3. [appellant sub 2] heeft vergunning gevraagd voor het verhogen van het peil van een watergang bij zijn perceel om (verdere) verzakking van zijn huis te voorkomen. Deze watergang grenst aan het lagergelegen perceel van [belanghebbende]. Niet in geschil is dat verhoging van het waterpeil voor wateroverlast op dit perceel kan zorgen.

Het dagelijks bestuur heeft zich, gelet op artikel 6.21 van de Waterwet, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vergunningverlening slechts mogelijk is indien die wateroverlast wordt voorkomen of in voldoende mate wordt beperkt. Niet in geschil is dat dit redelijkerwijs alleen kan worden bewerkstelligd als compenserende maatregelen zijn getroffen, in de vorm van het aanleggen van een drainage op het perceel van de maatschap, voordat van de vergunning gebruik wordt gemaakt. De voorschriften A.1 en A.2 strekken daartoe en dienen dan ook ter bescherming van een van de belangen waarvoor het vergunningvereiste is gesteld. Verder verzet de Waterwet als zodanig zich niet tegen het stellen van vergunningvoorschriften ter naleving waarvan de medewerking van derden is vereist.

Gelet op het vorenstaande heeft het dagelijks bestuur - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - de voorschriften A.1 en A.2 in redelijkheid aan de vergunning kunnen verbinden.

Het betoog van het dagelijks bestuur slaagt.

2. Het hoger beroep van het dagelijks bestuur is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

Uit hetgeen onder 1.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van [appellant sub 2], dat strekt tot het zonder de bestreden voorschriften, dan wel met minder bezwarende voorschriften, in stand laten van de vergunning, ongegrond is.

Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 4 december 2012 alsnog ongegrond verklaren.

3. Aan het besluit van 31 maart 2014, dat ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank is genomen, is de grondslag komen te ontvallen, zodat dit besluit eveneens moet worden vernietigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van het dagelijks bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 januari 2014 in zaak nr. 13/19;

III. verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Noordzijlervest van 31 maart 2014, kenmerk 14-14050/14-15584.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014

190-811.