Uitspraak 201400053/1/A2


Volledige tekst

201400053/1/A2.
Datum uitspraak: 26 november 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Franeker, gemeente Franekeradeel,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2013 in zaak nr. 13/1832 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2013 heeft het college een aanvraag van [appellant sub 1] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 23 mei 2013 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft een reactie ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2014, waar [appellant sub 1A], in persoon en bijgestaan door mr. L.C. Geense, advocaat te Zeist, en het college, vertegenwoordigd door J. Mulder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, gehoord.

Overwegingen

1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.

2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, betrekken burgemeester en wethouders met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak bij hun beslissing op de aanvraag.

3. Op 7 oktober 2007 heeft [appellant sub 1] het grachtenpand aan de [locatie 1] te Franeker (hierna: het grachtenpand) gekocht. Bij brief van 4 mei 2012 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij heeft geleden als gevolg van een besluit van 3 juli 2008. Bij dat besluit heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan verleend ten behoeve van de bouw van een woning op een dichtbij het grachtenpand gelegen terrein achter de woning aan de [locatie 2] te Franeker (hierna: het terrein). [appellant sub 2], initiatiefnemer van dat bouwproject, heeft met de gemeente een overeenkomst gesloten, waarbij hij zich heeft verbonden eventuele door het college toe te kennen vergoedingen van planschade voor zijn rekening te nemen.

4. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). In een advies van 30 november 2012 heeft de SAOZ een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime. Uit deze vergelijking heeft de SAOZ de conclusie getrokken dat de waarde van het grachtenpand door de planologische verandering is gedaald, maar de schade, voor zover deze niet binnen het normale maatschappelijke risico valt, voor rekening van [appellant sub 1] dient te worden gelaten, omdat de planologische verandering ten tijde van de aankoop van het grachtenpand voorzienbaar was. Daartoe is in het advies vermeld dat in een publicatie in de Franeker Courant van 7 maart 2007 is vermeld dat op 22 februari 2007 een aanvraag om verlening van bouwvergunning voor de bouw van een woning op het terrein is ingekomen. Voorts is in het advies vermeld dat in een publicatie in de Franeker Courant van 27 juni 2007 de agenda van de openbare raadsvergadering van 5 juli 2007 is bekendgemaakt, daarin als agendapunt 7 een voorstel tot het afwijzen van een verzoek tot het starten van een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO voor het bouwen van een woning op het terrein is vermeld en dit voorstel niet in de raadsvergadering aan de orde is geweest, omdat het voorstel van het college van de agenda is afgevoerd. Volgens de SAOZ diende [appellant sub 1] vanaf dat moment alert te zijn op de mogelijkheid dat het planologische regime in nadelige zin zou kunnen wijzigen. Voorts is in het advies uiteengezet dat het college op 18 september 2007 een schriftelijk voorstel aan de gemeenteraad heeft gedaan om in de openbare raadsvergadering van 4 oktober 2007 medewerking aan een vrijstellingsprocedure voor het realiseren van een woning op het terrein te verlenen, de agenda van de raadsvergadering op 26 september 2007 in de Franeker Courant is gepubliceerd en de gemeenteraad tijdens de raadsvergadering heeft besloten het voorstel van het college over te nemen, zodat [appellant sub 1] in ieder geval sinds 4 oktober 2007 rekening diende te houden met de kans dat de planologische situatie voor de omwonenden van het terrein in ongunstige zin zou veranderen.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 8 januari 2013 ten grondslag gelegd en dat besluit in bezwaar gehandhaafd.

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu hij in de publicatie in de Franeker Courant van 7 maart 2007 aanleiding had behoren te zien zich op de hoogte te blijven houden van de ontwikkelingen rond het bouwplan en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dat op adequate wijze en met voldoende regelmaat heeft gedaan, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planologische verandering ten tijde van de aankoop van het grachtenpand voorzienbaar was en de schade voor zijn rekening dient te worden gelaten. Daartoe voert hij aan dat ten tijde van de aankoop van het grachtenpand niet was voldaan aan het in de rechtspraak van de Afdeling voor toepassing van artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro gestelde vereiste van een ter openbare kennis gebracht beleidsdocument, waaruit blijkt van een concreet voornemen van een daartoe bevoegd orgaan om de planologische situatie in het betrokken gebied te veranderen.

5.1. Niet in geschil is dat de publicatie in de Franeker Courant van 7 maart 2007 van een aanvraag om verlening van bouwvergunning voor de bouw van een woning op het terrein, op zichzelf niet tot het oordeel kan leiden dat de planologische ontwikkeling voorzienbaar was. Dat geldt evenzeer voor de publicatie in de Franeker Courant van 27 juni 2007 van een voorstel tot afwijzing van een verzoek tot het starten van een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO voor de bouw van een woning op het terrein.

5.2. Anders dan in het oordeel van de rechtbank besloten ligt, is voor voorzienbaarheid van de planologische ontwikkeling niet beslissend of [appellant sub 1] in zijn onderzoeksplicht is tekortgeschoten, maar of hij de kans heeft aanvaard dat de planologische situatie ter plaatse in een voor hem ongunstige zin zou veranderen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 in zaak nr. 201206204/1/A2. Dat laatste is, gelet op het volgende, niet het geval.

5.3. Op 26 september 2007 is de agenda van de openbare raadsvergadering van 4 oktober 2007 gepubliceerd in de Franeker Courant. Hierbij is als agendapunt 4 een verzoek vermeld tot het starten van een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO voor het bouwen van een woning op het perceel achter [locatie 2] te Franeker. Deze publicatie behelst geen bekendmaking van een concreet beleidsvoornemen van een bestuursorgaan, maar de bekendmaking van een verzoek tot het starten van een vrijstellingsprocedure. Dit is, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201107793/1/A2), niet voldoende om voorzienbaarheid te kunnen aannemen. In deze publicatie is immers geen melding gedaan van een schriftelijk voorstel van het college aan de gemeenteraad om medewerking te verlenen aan de vrijstellingsprocedure.

Dat de gemeenteraad in de openbare raadsvergadering van 4 oktober 2007 heeft besloten medewerking aan een vrijstellingsprocedure voor het realiseren van een woning op het terrein te verlenen en de beslissingsbevoegdheid voor het afhandelen van deze procedure aan het college te delegeren, betekent evenmin dat voorzienbaarheid kan worden aangenomen. Met een openbare behandeling is nog niet gewaarborgd dat een ieder kennis kan nemen van de inhoud van dat besluit. Vergelijk de tussenuitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak nr. 201203399/1/T1/A2.

Terinzagelegging van dat besluit heeft op 10 oktober 2007, na de aankoop van het grachtenpand door [appellant sub 1] op 7 oktober 2007, plaatsgevonden.

Het betoog slaagt.

Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]

6. [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond is. Omdat het hoger beroep van [appellant sub 1], gelet op het vorenstaande, gegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde vervuld.

7. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank, bij haar oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planologische ontwikkeling ten tijde van de aankoop van het grachtenpand voorzienbaar was, ten onrechte niet de publicatie in de Franeker Courant van 26 september 2007 heeft betrokken.

7.1. In dit betoog is, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, geen grond te vinden voor het oordeel dat de planologische ontwikkeling op 7 oktober 2007 voor [appellant sub 1] voorzienbaar was.

Het betoog faalt.

Conclusie

8. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 mei 2013 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigen. Het college dient met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen opnieuw op het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 8 januari 2013 gemaakte bezwaar te beslissen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;

II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2013 in zaak nr. 13/1832;

IV. verklaart het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel van 23 mei 2013;

VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Hazen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014

452.