Uitspraak 201402707/1/A2


Volledige tekst

201402707/1/A2.
Datum uitspraak: 19 november 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Algemene Vereniging van Bewoners/eigenaren Uitgeest, gevestigd te Uitgeest ,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 maart 2014 in zaken nrs. 13/1078 en 13/2695 in het geding tussen:

de vereniging

en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2011 heeft de besliscommissie de namens de 600 individuele leden van de vereniging ingediende verzoeken om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 17 januari 2013 heeft de besliscommissie het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 maart 2014 heeft de rechtbank het beroep van de vereniging ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2014, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [secretaris] van de vereniging, en de besliscommissie, vertegenwoordigd door [voorzitter], en mr. G.M. van den Broek, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 29 juni en 28 november 1995 hebben onderscheidenlijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (hierna: PKB Schiphol), waarin het beleid ten aanzien van het luchtvaartterrein Schiphol is neergelegd.

Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).

Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 Wet Luchtvaart in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingsbesluit (hierna: LIB) en het Luchthavenverkeerbesluit (hierna: LVB). Daarbij zijn de PKB Schiphol en het aanwijzingsbesluit vervallen.

Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de minister, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol vastgesteld.

Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke Regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.

Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.

2. De leden van de vereniging, eigenaren van woningen te Uitgeest, hebben verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van door het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving" (hierna: het bestemmingsplan) mogelijk gemaakte aanleg en gebruik van de vijfde baan op het luchtvaartterrein van Schiphol. Zij stellen dat de woningen in waarde zijn verminderd door de verschuiving van de begrenzing van de 35 Ke-geluidzone en de daarmee mogelijk geworden toename van geluidoverlast. De woningen liggen ook na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog buiten de 35 Ke-zone.

3. Niet in geschil is dat de leden van de vereniging ten gevolge van het bestemmingsplan in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren. De besliscommissie heeft de verzoeken, conform de ter zake door de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol uitgebrachte advies van 26 mei 2011, evenwel afgewezen, omdat het bestemmingsplan niet heeft geleid tot op geld waardeerbare schade in de vorm van waardevermindering van de woningen in Uitgeest. Daartoe heeft de adviescommissie gewezen op het marktonderzoek van taxateurs Plomp en Dekker naar de ontwikkeling van de verkoopprijzen van woningen in Uitgeest en een aantal referentiegemeenten in de periode 1990 tot en met 2009. Weliswaar heeft zich op de woningmarkt in 2004 een kortdurend negatief effect voorgedaan, maar de gemiddelde woningprijzen in Uitgeest zijn kort nadien weer hersteld overeenkomstig de prijsontwikkeling in de referentiegemeenten en heel Nederland.

4. De rechtbank heeft overwogen dat de besliscommissie haar besluitvorming heeft mogen baseren op het advies van 26 mei 2011 en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Dat de vereniging kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij het onderzoek, leidt volgens de rechtbank niet tot de conclusie dat het onderzoek niet inhoudelijk concludent, onjuist of onvolledig is.

5. Het betoog van de vereniging dat de adviescommissie niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt, treft geen doel. De enkele stelling dat de adviescommissie niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt, omdat de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol de adviescommissie instelt en haar leden, onafhankelijke deskundigen, benoemt, is daartoe onvoldoende.

6. Voor zover de vereniging betoogt dat in het advies van een verkeerde peildatum is uitgegaan, treft dit geen doel. In het advies is terecht 29 april 1999 als peildatum gehanteerd, omdat op die dag het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving" van de gemeente Haarlemmermeer dat de uitbreiding van de luchthaven Schiphol met de vijfde baan planologisch mogelijk heeft gemaakt, in werking is getreden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013 in zaak nr. 201202905/1/A2.

7. Voor zover de vereniging betoogt dat in het advies voor het bepalen van de eventuele waardevermindering van woningen in Uitgeest als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ten onrechte rekening is gehouden met betaalde verkoopprijzen in de periode 1990 tot en met 2009, omdat in die periode de gevolgen van de komst van de vijfde baan niet tot uitdrukking komt, treft dit evenmin doel. Uit het advies blijkt dat de prijsontwikkeling van de woningen in Uitgeest in 1999 en in de direct daaropvolgende jaren niet afwijkt van de prijsontwikkeling in de referentiegemeenten en de rest van Nederland. Uit de resultaten is evenmin gebleken dat de prijsontwikkeling van de woningen in Uitgeest na 2003, na ingebruikname van de vijfde baan, in negatieve zin is afgeweken. In het advies is terecht rekening gehouden met na de peildatum betaalde verkoopprijzen nu deze onder de gegeven omstandigheden een indicatie geven van wat een goed geïnformeerde, redelijk denkend en handelend koper op de peildatum bereid zou zijn geweest te betalen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2007 in zaak nr. 200702558/1.

8. De vereniging betoogt verder dat in het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek onvoldoende onderscheid is gemaakt naar woningtypen en de ongelijke spreiding daarvan over verschillende dorpsdelen. In het bijzonder heeft de adviescommissie miskend dat het grote aanbod van nieuw gebouwde woningen in de periode 1990-1999 in Uitgeest de prijzen van de reeds bestaande woningen heeft gedrukt. Om die reden wijken die prijzen niet af van de prijzen van de referentiegemeenten en het landelijke gemiddelde. Na 1999 was het aanbod van nieuwbouwwoningen geringer. Zonder de komst van de vijfde baan zou de waarde van bestaande woningen zijn gestegen, aldus de vereniging.

Nu de vereniging dit betoog niet heeft onderbouwd, hoefde de besliscommissie hierin geen aanleiding te zien om af te wijken van het in opdracht van de adviescommissie uitgevoerde marktonderzoek.

9. Ook het betoog van de vereniging dat de adviescommissie de referentiegemeenten op onjuiste gronden heeft gekozen, en niet had mogen gebruiken in het marktonderzoek, faalt. De adviescommissie heeft in het advies van 26 mei 2011 toegelicht waarom de betreffende gemeenten, met inachtneming van de verschillen, geschikt zijn om als referentie te dienen voor de prijsontwikkeling van de woningen in Uitgeest. Het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de keuze voor de referentiegemeenten is onvoldoende voor het oordeel dat de besliscommissie hierin aanknopingspunten had moeten zien voor twijfel aan de juistheid van het advies op het punt van de vergelijkbaarheid van de referentiegemeenten. Dat de adviescommissie niet expliciet is ingegaan op eventuele verschillen in bevolkingsgroei en bevolkingsaantal tussen Uitgeest en de referentiegemeenten, met uitzondering van Assendelft, is eveneens onvoldoende voor een ander oordeel.

10. Tot slot treft ook het betoog van de vereniging geen doel dat in het advies is miskend dat de waarden van woningen in Uitgeest door de gevolgen van het bestemmingsplan zijn gezakt tot het niveau van de liquidatiewaarde ervan. Uit het onderzoek van de adviescommissie blijkt dat de woningen in Uitgeest niet in waarde zijn gedaald als gevolg van het bestemmingsplan. Uit het op 11 augustus 2009 uitgebracht rapport van de gezamenlijke adviescommissies van het Schadeschap Schiphol blijkt dat geluidhinder geen zelfstandig effect heeft op de waarde van woningen tot aan een grenswaarde van 35 Ke in de omgeving van de luchthaven Schiphol. Het onderzoek naar de ontwikkeling van de waarden van woningen in Uitgeest, biedt geen aanknopingspunt voor de conclusie dat in Uitgeest, in afwijking van andere gebieden die zijn geconfronteerd met een verschuiving van de 35 Ke-zone, een waardevermindering van woningen kan worden aangenomen ook in gevallen waarin de geluidbelasting de 35 Ke niet overstijgt. Dat de woningen in Uitgeest als gevolg van het bestemmingsplan of de daadwerkelijke ingebruikname van de vijfde baan onverkoopbaar zouden zijn geworden, zoals de vereniging betoogt, valt niet af te leiden uit het marktonderzoek van taxateurs Plomp en Dekker en is niet aannemelijk gemaakt door de vereniging.

11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Drupsteen w.g. Plankenen
Voorzitter Griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014

299.