Uitspraak 201406618/1/R2, 201406622/1/R2 en 201406624/1/R2


Volledige tekst

201406618/1/R2, 201406622/1/R2 en 201406624/1/R2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Vereniging Leefmilieu (hierna: MOB en de vereniging), beide gevestigd te Nijmegen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 26 juni 2014 met kenmerken 810082C9, 81008753 en 810086D2 heeft het college de verzoeken van MOB en de vereniging om handhavend op te treden jegens de melkrundveehouderijen van [belanghebbende A] aan [locatie 1] te Benschop, van [belanghebbende B] en [belanghebbende C] aan [locatie 2] te Kockengen en van [belanghebbende D] aan [locatie 3] te Kockengen wegens het zonder vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verrichten van bedrijfshandelingen afgewezen.

Tegen deze besluiten hebben MOB en de vereniging bezwaar gemaakt.
MOB en de vereniging hebben de voorzitter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting gevoegd behandeld op 22 september 2014, waar MOB en de vereniging, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door mr. U.A.E. Arnhold en ing. R.J. van Dijk, zijn verschenen. Voort is ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door C. Blokland, gehoord.

Overwegingen

1. MOB en de vereniging hebben hun verzoeken toegespitst op het zonder vergunning beweiden van vee en uitrijden van mest. In het bijzonder veroorzaakt het uitrijden van mest volgens de MOB en de vereniging veel stikstofemissie en bijgevolg stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden waardoor de kwaliteit van beschermde habitats kan verslechteren. Daarvoor is ingevolge artikel 19d van de Nbw 1998 een vergunning vereist, aldus MOB en de vereniging.

2. Het college brengt naar voren dat de bezwaarschriften van MOB en de vereniging tegen de bestreden besluiten zullen worden behandeld op de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften van 14 oktober 2014. De besluiten op bezwaar worden zo spoedig mogelijk nadien genomen, aldus het college.

3. [belanghebbende A] brengt naar voren dat, afhankelijk van het weer, het beweidingsseizoen eindigt tussen 15 oktober en 1 november 2014 en dat beweiden daarna eerst in de lente weer aanvangt. De periode waarin het uitrijden van mest wettelijk is toegestaan is reeds op 15 september 2014 geëindigd en vangt weer aan op 15 februari 2015, aldus [belanghebbende A]. Deze data zijn door MOB en de vereniging niet weersproken.

4. In aanmerking genomen dat de periode waarin het uitrijden van mest is toegestaan reeds is geëindigd en dat de besluiten op bezwaar naar verwachting ruim voor aanvang van het nieuwe bemestingsseizoen op 15 februari 2015 zullen zijn genomen, ontbreekt naar het oordeel van de voorzitter in zoverre een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

5. De vraag of voor beweiden een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 is vereist, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure.

In aanmerking genomen dat volgens MOB en de vereniging vooral het uitrijden van mest stikstofemissie en stikstofdepositie tot gevolg heeft, dat dit in veel mindere mate geldt voor beweiden en dat het beweidingsseizoen hooguit nog enkele weken voortduurt en eerst in de lente weer aanvangt, is de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen van oordeel dat het belang bij de gevraagde voorlopige voorziening niet dusdanig spoedeisend is, dat daartoe thans dient te worden besloten.

6. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Koeman w.g. Van Baaren
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2014

579.