Uitspraak 201303488/3/R1


Volledige tekst

201303488/3/R1.
Datum uitspraak: 10 september 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Roermond,

en

de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.H.T. Heesakkers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [belanghebbende], handelend onder de naam [bedrijf], bijgestaan door mr. A. Snijders, werkzaam bij Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 15 januari 2014, nr. 201303488/1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 21 februari 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 14 mei 2014 heeft de raad te kennen gegeven het gebrek in het besluit te hebben hersteld.

[appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellant] en anderen hebben daarvan gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in overweging 18.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 21 februari 2013 in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vastgesteld. Zij heeft daartoe overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het al dan niet realiseren van paardenstallen in de rijhal ter plaatse van de gronden aan de [locatie] te Asenray niet van invloed is op de volwaardigheid van het bedrijf.

2. Het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 21 februari 2013 is gegrond. Het besluit dient, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden" voor het perceel [locatie] te Asenray, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van overweging 18.3, nader te motiveren waarom het niet kunnen stallen van paarden in de rijhal niet van invloed is op de volwaardigheid van het bedrijf gevestigd aan de [locatie] te Asenray.

4. Bij brief van 14 mei 2014 heeft de raad te kennen gegeven het besluit van 21 februari 2013 naar aanleiding van de tussenuitspraak nader te hebben gemotiveerd. De raad wijst er in die nadere motivering op dat de volwaardigheid van het bedrijf is getoetst door de inmiddels opgeheven BOM+commissie. De BOM+regeling is vervangen door het op 12 januari 2010 door het college van gedeputeerde staten vastgestelde Limburgs Kwaliteitsmenu (hierna: LKM). Het provinciebestuur van de provincie Limburg heeft gemeenten verzocht provinciale regelingen, waaronder het LKM, om te zetten in gemeentelijk beleid. Op 16 februari 2012 is de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond (hierna: Structuurvisie) vastgesteld. Hierin is vermeld dat nieuwvestiging en uitbreiding van agrarische bedrijven alleen is toegestaan na een ruimtelijke afweging en onder de voorwaarde dat de agrarische bedrijven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de omgeving. De eis dat sprake moet zijn van een volwaardig bedrijf is niet in de Structuurvisie opgenomen. Dit betekent volgens de raad dat de volwaardigheid van het bedrijf geen toetsingscriterium meer is.

5. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de door de raad gegeven nadere motivering. Zij voeren hiertoe aan dat in paragraaf 4.0 van de Structuurvisie is vermeld dat de in de Structuurvisie opgenomen modules in hun beschrijving in de Structuurvisie zijn beperkt tot de hoofdlijnen en dat in het LKM meer toelichting wordt gegeven op de verschillende ontwikkelingen. Hieruit volgt volgens [appellant] en anderen dat de uitgebreide tekst van het LKM wordt geacht deel uit te maken van de Structuurvisie. In het LKM is bij de module "Agrarische nieuwvestiging en uitbreiding" vermeld dat de agrariër bij nieuwvestiging dient aan te tonen dat zijn bedrijf - op (korte) termijn - volwaardig is. Daarnaast staat in de plantoelichting behorende bij het onderhavige bestemmingsplan dat het plan dient te voldoen aan het LKM. In de plantoelichting behorende bij het op 21 februari 2013 vastgestelde plan is bovendien reeds ingegaan op de Structuurvisie, waarbij als uitgangspunt is genomen dat door middel van een bedrijfsontwikkelingsplan moet zijn aangetoond dat het gaat om een volwaardig bedrijf.

[appellant] en anderen wijzen er voorts op dat de raad zich in het verweerschrift naar aanleiding van het beroepschrift niet op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een beleidswijziging. Hieruit volgt volgens [appellant] en anderen dat de raad zich op dat moment nog op het standpunt stelde dat met de Structuurvisie geen beleidswijziging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de aantoonbaarheid van de volwaardigheid van het bedrijf.

6. De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 4.0 van de Structuurvisie is vermeld dat in hoofdstuk 4 van de Structuurvisie per ruimtelijke ontwikkeling is aangegeven welke kwaliteitsbijdrage moet worden geleverd. Hierbij wordt geen aandacht besteed aan de ruimtelijke afweging dan wel aanvaardbaarheid van de verschillende ontwikkelingen. Deze vindt plaats op basis van de bestaande structuurvisiedocumenten. De bijdragen zijn gebaseerd op de modules uit het LKM. De modules hebben betrekking op verschillende ontwikkelingen, waaronder agrarische nieuwvestiging en uitbreiding. De modules in de Structuurvisie zijn in hun omschrijving beperkt tot de hoofdlijnen, in casu de kwaliteitsbijdragen. In het LKM wordt meer toelichting gegeven op de verschillende ontwikkelingen, aldus paragraaf 4.0 van de Structuurvisie.

In paragraaf 6.7 van het LKM staat dat de agrariër bij nieuwvestiging dient aan te tonen dat zijn bedrijf - op (korte) termijn - volwaardig is.

7. De Afdeling overweegt als volgt. Gelet op de Structuurvisie, in samenhang bezien met het LKM, bestaat geen grond voor het oordeel dat de volwaardigheid van het bedrijf geen toetsingscriterium is bij agrarische nieuwvestiging en uitbreiding zoals hier aan de orde. In de nadere motivering van het besluit heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de volwaardigheid geen toetsingscriterium is en niet uiteengezet waarom het niet kunnen stallen van paarden in de rijhal niet van invloed is op de volwaardigheid van het bedrijf gevestigd aan de [locatie] te Asenray. Het besluit is gelet hierop in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende gemotiveerd.

8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Roermond van 21 februari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie]", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden" voor het perceel [locatie] te Asenray;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Roermond tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 51,28 (zegge: eenenvijftig euro en achtentwintig cent) met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Roermond aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00

(zegge: honderdzestig euro) vergoedt met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Melenhorst
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014

490.