Uitspraak 201311465/1/A2


Volledige tekst

201311465/1/A2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Teteringen, gemeente Breda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2013 in zaak nr. 13/3445 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 16 mei 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B. Smit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.P. Remijn en mr. N.E. Snel, beiden werkzaam bij de gemeente Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.

Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, betrekken burgemeester en wethouders met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.

2. Op 30 augustus 1994 heeft [appellant] de koopovereenkomst gesloten voor het woonhuis met garage en bijbehorend perceel aan de [locatie] te Teteringen (hierna: de woning). Hij heeft het college op 21 november 2011 verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan ‘Bouverijen-Woonakker’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Aan die aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat het nieuwe bestemmingsplan, dat op 9 oktober 2008 in werking is getreden, het mogelijk maakt dat ten westen van zijn woning een woonwijk wordt aangelegd en dat dit de waarde van zijn woning heeft verminderd.

3. Het college heeft aan de afwijzing van de aanvraag een advies van Ten Have Advies (onteigening, planschade, nadeelcompensatie, erfpacht en taxaties o.g.) van 17 december 2012 ten grondslag gelegd. Volgens dat advies is [appellant] door het nieuwe bestemmingsplan weliswaar in een nadeliger positie komen te verkeren, maar bestaat geen aanleiding voor een tegemoetkoming in de gestelde schade, omdat de planologische verandering ten tijde van de aankoop van de woning voor [appellant] voorzienbaar moet worden geacht. Daartoe acht Ten Have van belang dat provinciale staten van Noord-Brabant op 17 oktober 1992 het Streekplan Provincie Noord-Brabant (hierna: het streekplan) hebben bekendgemaakt en daaruit voldoende duidelijk blijkt dat het gebied rondom Teteringen, waarbinnen de woning is gelegen, is aangewezen als mogelijke woonlocatie.

4. [appellant] betoogt dat het streekplan niet is aan te merken als een concreet beleidsvoornemen, zoals vereist volgens rechtspraak van de Afdeling, aangezien daarin geen enkel inzicht wordt geboden in de vraag welke ontwikkeling waar zal plaatsvinden en hoe groot die zal zijn.

4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, indien ten tijde van de aankoop van een woning voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in voor hem ongunstige zin zou veranderen, de planschade voorzienbaar is en voor rekening van de koper blijft, omdat hij in dat geval geacht wordt de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling actief te hebben aanvaard. Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is vereist dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt, niet dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

4.2. In het streekplan is een gebied rondom onder meer Teteringen als "Centraal stedelijk gebied" aangeduid. Het begrip centraal stedelijk gebied is in het streekplan gedefinieerd als "gebied binnen de stadsregio waarbinnen de uitbreiding van het stedelijk gebied moet plaatsvinden". Verder vermeldt het streekplan: "Binnen de stadsregio is een centraal stedelijk gebied onderscheiden, dat ruimte biedt aan de stedelijke expansie. De begrenzing omvat in ieder geval de grote stad met één of meer nevenkernen en is zodanig ruim gekozen, dat daarbinnen nog diverse verstedelijkingsmodellen zijn. Het gedeelte van de stadsregio dat buiten het centraal stedelijk gebied valt vervult geen taak bij de aanleg van nieuwe grote woonwijken en bedrijventerreinen."

In het streekplan is tevens neergelegd dat voor de stadsregio Breda voor de periode 1990-2005 ruimte gereserveerd moet worden voor ongeveer 21.000 woningen, waarbij de additionele benodigde ruimtebehoefte, rekening houdende met een restcapaciteit van 10.500 woningen, is te vertalen naar ongeveer 420 ha.

4.3. Niet in geschil is dat de woning van [appellant] en de omliggende percelen zijn gelegen binnen het centraal stedelijk gebied in de stadsregio Breda. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit voormelde omschrijving in het streekplan van het begrip centraal stedelijk gebied voldoende duidelijk blijkt dat het gebied waarbinnen de woning is gelegen, is aangewezen als mogelijke woonlocatie. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2011 in zaak nr. 201100434/1/H2 doet de omstandigheid dat de uiteindelijke ruimtelijke beslissing over de precieze plaats en invulling van de toekomstige woonlocaties nog in overleg met gemeenten in een uitwerkingsplan dient plaats te vinden, daaraan niet af. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat de oppervlakte die het centraal stedelijk gebied behelst weliswaar groot is, maar mede gelet op het aantal hectare dat volgens het streekplan zal worden aangewend voor woningbouw, niet zo ruim, dat de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou wijzigen zodanig gering is dat [appellant] daarmee geen rekening behoefde te houden bij de koop van de woning.

4.4. Gezien het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college zich in navolging van het advies van Ten Have terecht op het standpunt heeft gesteld dat het streekplan een concreet beleidsvoornemen is op grond waarvan een redelijk denkend en handelend koper rekening had behoren te houden met de kans dat de planologische situatie ten westen van de woning in ongunstige zin zou veranderen, nu dat gebied is gelegen in een gebied aangewezen voor de aanleg van nieuwe woonwijken.

Het betoog faalt derhalve.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014

611.