Uitspraak 201401138/1/R6


Volledige tekst

201401138/1/R6.
Datum uitspraak: 23 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2], beiden wonend te Den Ham, gemeente Zuidhorn,

en

de raad van de gemeente Zuidhorn,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Aduard-Nieuwklap, Vervanging brug Aduard en aanleg rondweg Aduard-Nieuwklap" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Zuidhorn heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door B.B. Schuil, werkzaam bij de gemeente, A.J. Katerborg, werkzaam bij de provincie Groningen, en mr. J. Poelstra zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door C. Michielsen, bijgestaan door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen, gehoord.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in het verplaatsen van een brug in Aduard en de aanleg van een rondweg van Aduard naar Nieuwklap, waardoor de provinciale weg N983 wordt omgeleid.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan voor zover aan een gedeelte van zijn gronden aan de [locatie] te Den Ham de bestemming "Verkeer" is toegekend om een fietspad te realiseren. Hij voert daartoe aan dat het plan naast fietspaden ook wegen, op- en afritten, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor openbaar vervoer ter plaatse mogelijk maakt, waardoor zijn belangen onevenredig worden aangetast. [appellant sub 1] betoogt dat de voorheen ter plaatse geldende agrarische bestemming reeds de mogelijkheid bood om een fietspad op zijn gronden te realiseren zodat geen bestemmingswijziging nodig is. Bovendien kan volgens [appellant sub 1] het fietspad worden aangelegd op gronden waar het voorheen geldende bestemmingsplan een verkeersbestemming aan toekende en is de met de aanleg van de weg gepaard gaande aanleg van een sloot in overeenstemming met de ter plaatse voorheen geldende agrarische bestemming. In dit verband wijst hij op andere percelen aan de Evert Harm Woltersweg waar de strook, waar het plan de bestemming "Verkeer" aan toekent, veel minder breed is dan ter plaatse van zijn gronden.

4. In de plantoelichting staat dat wordt voorzien in een doorlopend fietspad langs de nieuw aan te leggen rondweg. De raad heeft naar voren gebracht dat in verband met de verkeersveiligheid een vrijliggend fietspad naast de rijbaan voor auto’s noodzakelijk is, hetgeen [appellant sub 1] niet heeft betwist. Het beoogde fietspad is, anders dan [appellant sub 1] betoogt, niet in overeenstemming met de bestemming "Agrarisch" die het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zuidhorn" aan zijn gronden toekende. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder g, van de planregels van dat plan zijn op gronden waaraan deze bestemming is toegekend fietspaden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik toegestaan. Het aan te leggen fietspad kan, gelet op de samenhang met de te realiseren rondweg, niet als zodanig worden aangemerkt. Om de aanleg van het fietspad ter plaatse mogelijk te maken is derhalve een wijziging van de bestemming vereist.

De raad heeft ter zitting aan de hand van kaarten toegelicht dat, in vergelijking tot omliggende percelen, het plan ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] in een bredere strook met de bestemming "Verkeer" voorziet, in verband met de door de aanleg van de rondweg noodzakelijke verplaatsing van een sloot, die in eigendom is van de wegbeheerder. Omdat in verband met de verkeersveiligheid een vrijliggend fietspad naast de rijbaan voor auto’s noodzakelijk is, kan het fietspad niet worden gerealiseerd op gronden waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Verkeer-4" was toegekend, maar dient het te worden aangelegd op naastgelegen gronden van [appellant sub 1]. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat het verplaatsen van de sloot in overeenstemming is met de voorheen ter plaatse geldende bestemming "Agrarisch", heeft de raad toegelicht dat de verplaatsing van de sloot, evenals de aanleg van het vrijliggende fietspad, samenhangt met de aanleg van de rondweg. Daarom heeft de raad ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] voorzien in een wijziging van het plan en een verkeersbestemming toegekend aan alle bij de aanleg van de rondweg betrokken gronden.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande in het betoog van [appellant sub 1] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de betrokken gronden van [appellant sub 1] niet in redelijkheid in het plan heeft kunnen opnemen.

Voorts is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang dat is gediend met de aanleg van de rondweg en de daarmee samenhangende voorzieningen niet in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellant sub 1] bij het behoud van zijn bij het plan betrokken gronden voor agrarisch gebruik. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de bij het plan betrokken gronden van [appellant sub 1] een strook langs de bestaande weg betreft van relatief geringe omvang, en dat [appellant sub 1] de bij het plan betrokken gronden gebruikt voor het hobbymatig houden van paarden. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het toekennen van de bestemming "Verkeer" aan deze gronden desondanks zodanige gevolgen voor hem heeft dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Het betoog van [appellant sub 1] slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 2]

5. Het betoog van [appellant sub 2] is gericht tegen de aanleg van de nieuwe brug en de verplaatsing van een loskade.

6. [appellant sub 2] heeft zich voor zover het betreft de gronden over de gevolgen voor het landschap, de bereikbaarheid van de basisschool en het sportpark in Aduard en de gevolgen voor het weidevogelgebied beperkt tot een herhaling van zijn zienswijze. In het bestreden besluit is de raad ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft ook niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om ter zitting alsnog redenen aan te voeren waarom de weerlegging van zijn zienswijze in zoverre onjuist zou zijn. Het betoog slaagt in zoverre niet.

7. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] over de gevolgen van de nieuwe brug en het verplaatsen van een loskade voor de bewoners van het Aduarder Voorwerk, overweegt de Afdeling het volgende.

7.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

7.2. Het Aduarder Voorwerk is een buurtschap aan de Evert Harm Woltersweg, nabij de nieuw aan te leggen brug en de loswal. [appellant sub 2] woont niet in het buurtschap of in de directe omgeving ervan. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] gronden voor agrarisch gebruik in eigendom heeft in en in de omgeving van het plangebied. Om die reden moet [appellant sub 2] als belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het plan worden aangemerkt. Het beroep van [appellant sub 2] ziet echter niet op diens agrarische gronden. [appellant sub 2] beroept zich met zijn betoog op van een goede ruimtelijke ordening, als bepaald in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, deel uitmakende normen die zien op de bescherming van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het buurtschap. Deze door [appellant sub 2] ingeroepen normen strekken kennelijk niet tot bescherming van zijn belangen, nu zijn betoog geen betrekking heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn in de omgeving gesitueerde gronden en van zijn eigen woning, die zich op een afstand van ongeveer 1.300 m van het door hem in dit verband bestreden plandeel bevindt, maar tot bescherming van belangen van anderen. Aangezien artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan laat de Afdeling een inhoudelijke beoordeling van het betoog van [appellant sub 2] achterwege.

Conclusie

8. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.

Proceskosten

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014

218.