Uitspraak 201400482/1/R3


Volledige tekst

201400482/1/R3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Bergen op Zoom,

en

de raad van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door J.M.E.M. Verpaalen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. [appellant], die op het aan het plangebied grenzende perceel [locatie 2] woont, betoogt dat het agrarisch bouwvlak op het perceel [locatie1] ten onrechte is vergroot ten behoeve van twee nieuwe voersilo’s. Daartoe voert hij aan dat deze silo’s noodzakelijk zijn voor de vleesstieren, die in strijd met de milieuvergunning van 16 september 2004 ter plaatse worden gehouden. De raad heeft bij de vaststelling van het plan ten onrechte rekening gehouden met deze niet-vergunde bedrijfsvoering. Bovendien heeft de raad niet onderzocht of de Verordening ruimte 2012 (hierna: de Verordening 2012) aan een uitbreiding van het bouwvlak in de weg staat. Voorts leidt het plan volgens [appellant] in zoverre tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de vorm van geur- en geluidoverlast, waarnaar de raad evenmin onderzoek heeft gedaan en vreest hij voor waardedaling van zijn woning.

2.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 20 mei 2008 op het standpunt dat de voersilo’s noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Het bedrijf valt onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), zodat hieraan dient te worden voldaan en de milieuvergunning van rechtswege is komen te vervallen.

2.2. Het perceel [locatie1] heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie en landschap" en een bouwvlak met een omvang van ongeveer 5.700 m², waaraan de aanduiding "intensieve veehouderij" is toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie en landschap" aangewezen gronden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", bestemd voor een intensieve veehouderij.

Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.4, sub b, geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" dat de bouwhoogte van silo’s en waterbassins niet meer dan 12 m mag bedragen, met dien verstande dat sleufsilo’s voor de voorgevel van een bedrijfswoning niet zijn toegestaan.

2.3. Ingevolge artikel 9.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2012 kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied voorzien in uitbreiding van bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha op een duurzame locatie, in welk geval ten minste 10% van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.

2.4. Niet in geschil is dat het plan voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij tot een omvang van ongeveer 5.700 m², waarbinnen onder meer sleufsilo’s zijn toegestaan. De Verordening 2012 stelt in artikel 9.3, eerste lid, onder d, voorwaarden aan de uitbreiding voor intensieve veehouderijen tot 1,5 ha in een verwevingsgebied. Zonder nadere motivering van [appellant] valt niet in te zien dat het plan niet aan de hiervoor in de Verordening 2012 opgenomen voorwaarden voldoet. Het betoog faalt.

2.5. Met ingang van 1 januari 2013, aldus voor de vaststelling van het plan, zijn agrarische activiteiten van de inrichting onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht (Stb. 2012, 441). Het agrarisch bedrijf van [belanghebbende], dat als een type B-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit kan worden aangemerkt, is hierdoor niet meer vergunningplichting, maar meldingsplichtig. Bogers heeft zijn inrichting gewijzigd, waarvoor hij de verplichte melding heeft gedaan die vervolgens is geaccepteerd. Aan de in 2004 verleende milieuvergunning komt derhalve geen betekenis meer toe. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de regeling van paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad dat voor de woning van [appellant] in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden, onjuist is, nu [appellant] geen gegevens heeft aangedragen die daaraan doen twijfelen. Het betoog faalt.

2.6. In het betoog van [appellant] dat hij schade zal lijden in de vorm van waardevermindering van zijn woning bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan op dit punt aan de orde zijn. Het betoog faalt.

2.7. Het beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, ambtenaar van staat.

w.g. Helder w.g. Bongertman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014

709.