Uitspraak 201310068/1/A3


Volledige tekst

201310068/1/A3.
Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rozenburg, gemeente Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2013 in zaak nr. 12/5280 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Rozenburg (thans: het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2012 heeft het dagelijks bestuur zijn beslissing om, met toepassing van spoedeisende bestuursdwang, op 4 april 2012 een hennepkwekerij in de woning op het perceel [locatie] te Rozenburg (hierna: de woning) te ontmantelen op schrift gesteld.

Bij besluit van 6 november 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet draagt een ieder die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.

Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt. Ingevolge artikel 2.62, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is een bestaand bouwwerk zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, heeft een bouwwerk een zodanige verlichtingsinstallatie dat het bouwwerk veilig kan worden gebruikt en verlaten.

2. Het dagelijks bestuur heeft aan het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang de bevindingen ten grondslag gelegd die zijn opgenomen in het verslag van de gemeentelijke toezichthouder van 10 april 2012 en de bevindingen uit de rapportage van een fraudespecialist in dienst van Stedin Netbeheer B.V. van 5 april 2012. Uit de rapportage van de fraudespecialist volgt dat de elektrische installatie van de hennepkwekerij zeer onprofessioneel was aangelegd, waardoor er gevaar voor brand, elektrocutie en kortsluiting was, hetgeen ernstige gevaren meebracht voor omgeving en omwonenden. Voorts heeft het dagelijks bestuur aan het besluit ten grondslag gelegd dat de hennepkwekerij geluid- en stankoverlast kon veroorzaken en dat risico bestond op waterschade en legionellabesmetting. Bovendien leverde het gebruik van diverse chemicaliën extra risico’s op. [appellant] handelde hiermee in strijd met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Aangezien [appellant] de eigenaar is van de woning, op dit adres volgens de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven en daarnaast een overeenkomst tot levering van energie heeft gesloten met betrekking tot deze woning, dient hij als overtreder te worden aangemerkt, aldus het dagelijks bestuur.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur bevoegd was spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Volgens [appellant] bevatten de artikelen 2.62, eerste lid en 6.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 specifieke voorschriften op grond waarvan het dagelijks bestuur kon optreden ter voorkoming of beëindiging van het geconstateerde gevaar.

3.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2011 in zaak nr. 201104169/1/H1 volgt dat artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet aldus moet worden verstaan dat handhavend optreden op die grondslag eerst aan de orde komt indien in het desbetreffende geval geen bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschrift van meer specifieke aard valt aan te wijzen op grond waarvan in afdoende mate kan worden opgetreden ter voorkoming of beëindiging van het geconstateerde gevaar.

3.2. Zoals hiervoor onder 2 is uiteengezet, was er bij deze hennepkwekerij niet alleen gevaar voor brand, elektrocutie en kortsluiting, maar bestond tevens een risico op geluid- en stankoverlast, waterschade en legionellabesmetting. Bovendien leverde het gebruik van diverse chemicaliën extra risico’s op. Reeds gelet op dit samenstel van gevaren en risico’s, terwijl artikel 2.62, eerste lid, en artikel 6.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 uitsluitend op brandgevaar onderscheidenlijk verlichtingsinstallaties betrekking hebben, mocht het dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat met die bepalingen niet in afdoende mate kon worden opgetreden tegen de hennepkwekerij, daargelaten of die bepalingen in het algemeen op zichzelf grondslag kunnen bieden voor handhavend optreden. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur bevoegd was bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet.

3.3. Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de situatie niet dermate spoedeisend was, dat het dagelijks bestuur onmiddellijk bestuursdwang heeft mogen toepassen. Hij voert daartoe aan dat het dagelijks bestuur had kunnen wachten op zijn thuiskomst en hem de gelegenheid had kunnen geven om zelf de hennepkwekerij te ontmantelen.

4.1. Uit de bevindingen van de gemeentelijke toezichthouder en de fraudespecialist volgt dat de warmte die de aangetroffen lampen en voorschakelapparaten konden produceren hoog was. De lampen en voorschakelapparaten waren op een ondergrond van brandbaar materiaal gemonteerd. Tevens waren de aansluitleidingen van de lampen niet hittevast uitgevoerd. Hieruit volgt dat er brandgevaar was. Voorts was op de vloer van de hennepkwekerij gebruik gemaakt van materiaal dat water vasthoudt waardoor een groter vochtgehalte kon ontstaan, hetgeen de kans op elektrocutie fors vergrootte, aldus de bevindingen. [appellant] heeft de bevindingen niet gemotiveerd betwist. Gelet op het aanwezige elektrocutie- en brandgevaar, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich op het standpunt mocht stellen dat de situatie zodanig spoedeisend was dat onmiddellijk bestuursdwang moest worden toegepast.

4.2. Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur niet met een minder vergaande maatregel had dienen te volstaan. Daartoe voert hij aan dat de overtreding beëindigd had kunnen worden door sluiting van de woning en afsluiting van de elektriciteitsvoorziening.

5.1. Sluiting van de woning zou niet slechts het onveilige gebruik van de woning hebben beëindigd, doch alle vormen van gebruik van de woning onmogelijk hebben gemaakt. Derhalve zou sluiting van de woning een verdergaande maatregel zijn geweest dan noodzakelijk was om de overtreding te beëindigen. Afsluiting van de elektriciteitsvoorziening zou de strijdige situatie, die werd veroorzaakt door de aanwezigheid van de hennepkwekerij als geheel, niet hebben weggenomen. Alsdan zou de kans hebben bestaan dat met een nieuw aan te leggen aansluiting op het elektriciteitsnet de hennepkwekerij zou zijn voortgezet. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het dagelijks bestuur niet met een minder vergaande maatregel had moeten volstaan.

5.2. Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit tot toepassing van bestuursdwang niet zo spoedig mogelijk op schrift is gesteld en bekendgemaakt, als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.

6.1. Het college heeft ter zitting uiteengezet dat na toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb zorgvuldig onderzoek dient te worden verricht naar de vraag wie de overtreder is. Een dergelijk onderzoek vergt doorgaans zes tot acht weken, waarna het besluit vervolgens op schrift wordt gesteld. Dat is in dit geval ook gebeurd, zodat het besluit tot toepassing van bestuursdwang wel degelijk zo spoedig mogelijk op schrift is gesteld, aldus het college.

6.2. Het vereiste dat de beslissing tot toepassing van bestuursdwang ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, alsnog zo spoedig mogelijk op schrift wordt gesteld en aan de betrokkene kenbaar wordt gemaakt, biedt betrokkene de mogelijkheid om in bezwaar en beroep de rechtmatigheid van de beslissing aan te vechten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 september 2013 in zaak nr. 201207417/1/A1), vormt de enkele omstandigheid dat het op schrift stellen en bekendmaken van een beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet zo spoedig mogelijk heeft plaatsgevonden wel een schending van genoemde bepaling, maar betekent dit nog niet dat daardoor de beslissing tot de toepassing van de bestuursdwang alsnog onrechtmatig wordt. Derhalve heeft de rechtbank, daargelaten of artikel 5:31, tweede lid, van de Awb is geschonden, nu [appellant] de rechtmatigheid van de beslissing in bezwaar en beroep heeft kunnen aanvechten, in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden om aan het verstrijken van een periode van ongeveer twee maanden de door [appellant] gewenste gevolgen te verbinden.

6.3. Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

582-818.