Uitspraak 201311441/1/R2


Volledige tekst

201311441/1/R2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[appellant], wonend te Weurt, gemeente Beuningen,

en

de raad van de gemeente Beuningen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kloosterhof Weurt" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.M. Hendriksen, P.H.J. van Uden en mr. A.J.M. Elschot, beide laatsten werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een multifunctioneel centrum met een sporthal, dorpshuis, school en bijbehorende voorzieningen op de locatie Kloosterhof aan de Kapittelweg 2a te Weurt. Beoogd is om de bestaande sporthal te behouden en het bestaande dorpshuis te slopen en te vervangen door een nieuw gebouw waarin het dorpshuis en de school zullen worden gevestigd.

4. [appellant] stelt dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene ontwikkeling. In dit verband wijst hij op het teruglopend inwoneraantal van het dorp Weurt.

4.1. Het plan voorziet enerzijds in renovatie van de bestaande sporthal en anderzijds in nieuwbouw ten behoeve van het bestaande dorpshuis en de bestaande basisschool de "De Ruyterschool". Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat bij een teruglopend inwoneraantal, wat daar ook van zij, geen behoefte bestaat aan de al bestaande en in het plan opgenomen functies.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende alternatieve locaties voor het multifunctioneel centrum zijn betrokken.

5.1. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad heeft als locatie voor een multifunctioneel centrum gekozen voor de kop van de voorzieningenas aan de Laan 1945, zodat de levendigheid van het dorp Weurt wordt versterkt. Voorts heeft de raad bij de keuze voor de locatie betrokken dat daardoor kan worden volstaan met een renovatie van de bestaande sporthal en het bestaande dorpshuis. Alternatieve locaties die dezelfde impuls kunnen geven aan het dorp Weurt zijn volgens de raad niet voor handen. De door [appellant] aangedragen alternatieve locatie is volgens de raad ongeschikt nu de betreffende gronden niet geheel in eigendom van de gemeente zijn en bovendien zijn aangewezen voor woningbouw. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad alternatieve locaties onvoldoende bij de belangafweging heeft betrokken.

Het betoog faalt.

6. [appellant] stelt dat het plan de monumentale bomen in het plangebied onvoldoende beschermt.

6.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" de aanduiding "monumentale boom" is toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels geldt voor de situering van bouwwerken het volgende:

a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan;

c. in afwijking van het gestelde onder a en b, zijn er ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'; geen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

Ingevolge artikel 3, lid 3.6 van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'monumentale boom' wordt verwijderd. Voordat gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid moet vast komen te staan dat de boom geen monumentale waarde meer heeft.

6.2. Uit artikel 3, lid 3.2.1 van de planregels volgt dat ter plaatse van de als "monumentale boom" aangeduide bomen niet kan worden gebouwd. Uit artikel 3, lid 3.6 van de planregels volgt dat de aanduiding

"monumentale boom" alleen kan worden gewijzigd indien de monumentale waarde verloren is gegaan. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan onvoldoende bescherming biedt aan de in het plangebied aanwezige monumentale bomen.

Het betoog faalt.

7. [appellant] stelt dat het plan leidt tot extra verkeersbewegingen waarop de bestaande wegen niet zijn berekend. Het plan leidt daardoor tot onveilige verkeerssituaties.

[appellant] stelt voorts dat in en rond het plangebied onvoldoende ruimte aanwezig is om te voorzien in de parkeerbehoefte. In dit verband wijst hij op de bestaande parkeeroverlast. Met de realisatie van de school zal deze parkeeroverlast groter worden, aldus [appellant].

7.1. De raad betoogt dat uit het "Parkeer- en verkeersonderzoek" van Pouderoyen en compagnons van september 2013 (hierna: verkeersonderzoek) blijkt dat de voorgenomen wegreconstructies zullen voorkomen dat de verkeerstoename leidt tot verkeersonveilige situaties in de nabijheid van het plangebied. In dit verband wijst de raad erop dat het plangebied voor het overige verkeersluw is en al wordt ontsloten door

30-kilometer wegen.

Ten aanzien van de parkeerbehoefte voert de raad aan dat uit het verkeersonderzoek blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

7.2. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat ten gevolge van het plan er circa 160 extra verkeersbewegingen per dag worden gegenereerd. Deze verkeersbewegingen zullen in de dagperiode plaatsvinden. Gezien de ligging in de dorpskern kan worden aangenomen dat het verkeer zich evenredig over de ontsluitingswegen zal verdelen. Deze toename van het aantal verkeersbewegingen leidt volgens het verkeersonderzoek niet tot knelpunten.

Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de totale parkeerbehoefte door de komst van de voorziene school niet toeneemt. De parkeerbehoefte in de dagperiode ligt tussen de 20 en 76 parkeerplaatsen. In de avondperiode moet worden voorzien in de parkeerbehoefte van de al bestaande functies, die in het verkeersonderzoek wordt geschat op 63 tot 91 parkeerplaatsen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn 84 parkeerplaatsen voorhanden. Binnen een acceptabele loopafstand van 100 meter zijn voorts nog 55 parkeerplaatsen gelegen, die een beperkte bezetting hebben. Het verkeersonderzoek concludeert dat daarmee voldoende parkeergelegenheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig is.

Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat het verkeersonderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet hierop heeft kunnen baseren. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot verkeersonveilige situaties en dat kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.

Het betoog faalt.

8. [appellant] stelt dat het kostenverhaal onvoldoende is geregeld, zodat het plan in financiële zin niet uitvoerbaar is.

8.1. In de plantoelichting staat vermeld dat de in het plangebied gelegen gronden in eigendom zijn van de gemeente, zodat de kosten van het plan voor rekening van de gemeente blijven. In de begroting van de gemeente is 1,9 miljoen euro gereserveerd voor de realisatie van het plan. Daarnaast is aan de gemeente een subsidie verstrekt van 1 miljoen euro. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze voorzieningen ontoereikend zijn voor de realisatie van het plan.

Gelet op het vorenstaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan in financiële zin niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

9. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

10. [appellant] stelt dat het plan leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In dit verband wijst [appellant] erop dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). Bovendien is de meest gunstige inrichting van het plangebied zoals opgenomen in het "Akoestisch Onderzoek Bestemmingsplan de Kloosterhof" van De Roever Omgevingsadvies van 23 september 2013 (hierna: akoestisch onderzoek) niet in de planregels vastgelegd.

10.1. De raad betoogt dat hij van de richtafstanden uit de VNG-brochure heeft kunnen afwijken nu het plan niet leidt tot onaanvaardbare hinder ter plaatse van het perceel van [appellant]. In dit verband wijst de raad op de resultaten van het akoestisch onderzoek waaruit blijkt dat de aan het Activiteitenbesluit milieubeheer ontleende grenswaarden niet worden overschreden. Het nemen van maatregelen ter bescherming van het woon- en leefklimaat van [appellant] acht de raad stedenbouwkundig niet inpasbaar.

10.2. De Afdeling overweegt dat de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief zijn waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. De raad heeft zich onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek op het standpunt gesteld dat van de richtwaarde uit de VNG-brochure kan worden afgeweken. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden afhankelijk zijn van de inrichting van het plangebied. In zijn nader stuk brengt de raad naar voren dat hij de gevolgen van het plan aanvaardbaar acht indien daarbij de meest gunstige inrichting van het plan zoals omschreven in het akoestisch onderzoek in acht wordt genomen. Ter zitting heeft de raad erkend dat deze meest gunstige inrichting niet in het plan is vastgelegd en heeft hij verzocht om toepassing van de bestuurlijke lus om de meest gunstige inrichting alsnog in het plan vast te kunnen leggen. Hiermee heeft de raad zich op een ander standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Nu niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden die hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

In zoverre slaagt het betoog.

10.3. Volgens het akoestisch onderzoek treden ook bij de meest gunstige indeling van het buitenterrein overschrijdingen op van het door de raad aanvaardbaar geachte maximale geluidniveau van 70 dB(A) in de dagperiode. Deze overschrijdingen worden veroorzaakt door het stemgeluid van kinderen op een schoolplein en door laad- en losactiviteiten. Hoewel deze geluidbronnen ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder b, onderscheidenlijk artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder h, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij het bepalen van geluidniveaus als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer buiten beschouwing blijven, komt in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de beoordeling van de geluidhinder ter plaatse van een woning betekenis toe aan alle relevante geluidbronnen. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij de ter plaatse van maatgevende woningen optredende overschrijdingen van het door hem aanvaardbaar geachte maximale geluidniveau aanvaardbaar acht. Evenmin heeft de raad inzichtelijk gemaakt waarom geluidwerende maatregelen stedenbouwkundig niet inpasbaar zijn. Aldus heeft de raad de afwijking van de in de VNG-brochure met het oog op het aspect geluid opgenomen richtafstand niet deugdelijk gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

11. [appellant] stelt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de in het plangebied aanwezige fauna. [appellant] heeft in dit verband gewezen op de aanwezigheid van vleermuizen en heeft ter zitting toegelicht te hebben waargenomen vanuit zijn tuin dat er vleermuizen in het huidige dorpshuis zitten.

11.1. Volgens de raad is onderzoek gedaan naar de flora en fauna in het plangebied. De raad acht nader onderzoek naar de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen nodig. Dit onderzoek heeft ten dele plaatsgevonden en met de uitkomsten daarvan wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden, aldus de raad.

11.2. De vraag of voor de uitvoering van het plan een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

11.3. In het kader van de voorbereiding van het plan is een zogenoemde quick scan uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Flora- en faunaonderzoek De Kloosterhof Weurt" van Bureau Bleijerveld van 22 april 2013 (hierna: de quick scan). In de quick scan is vermeld dat in het plangebied sporthal-dorpshuis "De Kloosterhof" ligt en dat het dorpshuis zal worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Voorts is in de quick scan vermeld dat alle soorten vleermuizen strikt beschermd zijn op grond van de Ffw en dat verblijfplaatsen zich bevinden in bomen of kunstwerken, zoals gebouwen. Van het gebouwencomplex zijn de stenen gevels voorzien van open stootvoegen waarvan in ieder geval een deel breed genoeg is om kleine vleermuissoorten toegang tot de spouw te verschaffen. Daarnaast is de ingang van het complex en de voorgevel van het dorpshuis voorzien van plaatmateriaal met ventilatieopeningen. De openingen leken niet over roosters te beschikken. In de quick scan wordt geconcludeerd dat het plan een negatief effect kan hebben op de vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en tevens op broedvogels zonder vaste verblijfplaats. Wat betreft de vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek gewenst, dat bestaat uit minimaal twee bezoeken in de periode half mei - half juni en twee bezoeken in de periode half augustus - begin oktober, aldus de quick scan.

11.4. Vast staat dat ten behoeve van de uitvoering van het plan het bestaande dorpshuis zal worden gesloopt. Uit de quick scan blijkt dat niet kan worden uitgesloten dat zich in dit dorpshuis vaste verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. Voorts is gebleken dat het nader onderzoek naar de aanwezigheid hiervan nog niet heeft plaatsgevonden. Gelet hierop was ten tijde van de vaststelling van het plan onvoldoende inzichtelijk of er vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, en zo ja of een ontheffing op grond van de Ffw benodigd is en of deze kan worden verleend. De raad heeft zich dan ook niet in redelijkheid op voorhand op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt.

De door de raad ter zitting gepresenteerde voorlopige resultaten van het nader onderzoek geven de Afdeling geen aanleiding om, indien zij tot vernietiging van het plan zou overgaan, de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten, reeds omdat het nader onderzoek nog niet is afgerond.

12. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.

[appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

13. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

De raad dient daartoe met in achtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 10.2, 10.3 en 11.4 is overwogen het plan te wijzigen door de meest gunstige inrichting van het plangebied zoals omschreven in het akoestisch onderzoek in het plan op te nemen en te motiveren waarom geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant] aanvaardbaar is. Voorts dient de raad op grond van de uitkomsten van het onderzoek naar de aanwezige flora en fauna nader te motiveren waarom de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De raad behoeft bij de wijziging van het bestreden besluit geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient het te wijzigen besluit wel op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Beuningen op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van overwegingen 10.2, 10.3 en 11.4 de daar omschreven gebreken te herstellen en,

2. de Afdeling de uitkomst mede te delen en het gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

579-779.