Uitspraak 201309913/1/A4


Volledige tekst

201309913/1/A4.
Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 19 september 2013 in zaak nr. 13/184 in het geding tussen:

Omwonenden [locaties]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2012 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van elf appartementen op het perceel [locaties] te Alkmaar (hierna: het perceel).

Bij besluit van 3 december 2012 heeft het college het door [1 omwonende] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 september 2013 heeft de rechtbank het door [1 omwonende] en anderen (door de rechtbank aangeduid als Omwonenden [locaties]) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 december 2012 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[1 omwonende] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G. Wassink, werkzaam bij de gemeente, en [1 omwonende] en anderen, vertegenwoordigd door mr. B.H. Franke, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door D.F.T. Holtkamp, als partij gehoord.

De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen kopieën van de bij het besluit van 5 juni 2012 verleende omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen te overleggen.

Bij brief van 10 juni 2014 heeft het college deze stukken overgelegd. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. Vervolgens is krachtens artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, voorziet in de oprichting van een gebouw met elf appartementen op het perceel.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad Zuid en Oost" rust op het noordoostelijke - aan de Spanjaardstraat grenzende - deel van het perceel, de bestemming "Wonen" met aanduiding "bebouwingscategorie 2" en rust op het zuidwestelijke deel de bestemming "Tuin-3".

Ingevolge artikel 18.1, aanhef en onder a, van de Regels van het bestemmingsplan Binnenstad Zuid en Oost (hierna: de planregels) zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor woningen, met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten.

Ingevolge artikel 18.2.3, onder b, mag op gronden met deze bestemming en bebouwingscategorie 2 bebouwing worden opgericht met inachtneming van de volgende bepalingen:

1. de maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter;

2. de minimum goothoogte bedraagt 5 meter;

3. de maximum goothoogte bedraagt 9 meter;

4. de minimum pandbreedte bedraagt 5 meter;

5. de maximum pandbreedte bedraagt 8 meter;

6. de pandbreedte mag niet groter zijn dan de goothoogte.

Ingevolge onderdeel f geldt ten aanzien van de bepalingen onder a tot en met e dat andere goothoogten en/of bouwhoogten en/of pandbreedtes zijn toegestaan indien deze bebouwing ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig anders was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend.

Ingevolge artikel 13.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Tuin-3" aangewezen gronden bestemd voor hoofdgebouwen, behorend en aansluitend bij de aangrenzende bestemming.

Ingevolge artikel 13.2.2 mag uitsluitend op de onder lid 13.1 genoemde gronden worden gebouwd ten behoeve van hoofdgebouwen, op voorwaarde dat:

a. deze ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd, of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;

b. deze worden gebruikt conform het toegestane gebruik van de aangrenzende hoofdbebouwing;

c. de goot- en bouwhoogte en oppervlakte, die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, niet worden overschreden.

Ingevolge artikel 1.9 wordt onder bebouwing verstaan: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder h, wordt de pandbreedte gemeten ter plaatse van de voorgevel van het pand, zijnde de gevel die grenst aan de bestemming "Verkeer" of "Verkeer - verblijf".

3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

Daartoe voert het aan dat het bouwwerk waarvoor vergunning is verleend, een pandbreedte van 12,5 m heeft en dat een dergelijke pandbreedte is toegestaan op grond van artikel 18.2.3, onder f, van de planregels, nu in 2002 bouwvergunning is verleend voor een gebouw met dezelfde pandbreedte en deze bouwvergunning onherroepelijk is. De vraag of het bouwwerk, waarin het bouwplan voorziet, ook wat betreft de bouw- en goothoogte gelijk is aan het in 2002 vergunde bouwwerk, is voor de toepasselijkheid van dit artikelonderdeel niet relevant, aldus het college.

Voorts betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan ook voor zover het is voorzien op gronden met de bestemming "Tuin-3", in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, worden volgens het college met de bouw- en goothoogten alsmede de pandbreedte de ingevolge artikel 13.2.2 van de planregels toegestane maten niet overschreden.

3.1. Het in het bouwplan opgenomen bouwwerk is wat betreft de eerste 10 m vanaf de Spanjaardstraat voorzien op gronden met de bestemming "Wonen" en de aanduiding bebouwingscategorie 2, en voor het overige op gronden met de bestemming "Tuin-3". Het voorziene bouwwerk heeft een bouwhoogte van 11,95 m en heeft een goothoogte van 6,44 m. Volgens het college heeft het een pandbreedte van 12,5 m.

3.2. Vast staat dat de pandbreedte van het voorziene bouwwerk wat betreft de gronden met een woonbestemming niet in overeenstemming is met artikel 18.2.3, onder b, sub 5, omdat de daarin opgenomen maximale pandbreedte van 8 m wordt overschreden. Voorts is het bouwwerk niet in overeenstemming met artikel 18.2.3, onder b, sub 6, omdat de pandbreedte groter is dan de goothoogte.

3.3. Ingevolge artikel 18.2.3, onder f, zijn andere goot- en bouwhoogten en pandbreedtes dan bepaald onder de onderdelen a tot en met e, toegestaan, indien deze bebouwing, kort weergegeven, reeds rechtmatig was gerealiseerd of is vergund. In het artikelonderdeel is niet vermeld welke andere bouw- en goothoogten en pandbreedten in dat geval zijn toegestaan. Gelet op het gebruik van de term "deze bebouwing", waarmee het eerder rechtmatig gerealiseerde dan wel vergunde bouwwerk wordt bedoeld, kan dit artikelonderdeel redelijkerwijze niet anders worden begrepen dan dat op grond daarvan uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan met dezelfde goot- en bouwhoogten en pandbreedte als de reeds op het perceel rechtmatig gerealiseerde of vergunde bebouwing. Daarbij is van belang dat ten aanzien van dergelijke bouwwerken de stedenbouwkundige inpasbaarheid reeds eerder is getoetst.

3.4. In 2002 heeft het college bouwvergunning verleend voor de oprichting op het perceel van een gebouw met een pandbreedte van 12,5 m, een bouwhoogte van 9 m en, voor zover dit was voorzien op het perceelsgedeelte met de bestemming "Tuin-3" een goothoogte van 6 m. Deze bouwvergunning, ter zake waarvan de rechtbank, anders dan [1 omwonende] en anderen stellen, terecht heeft overwogen dat deze ingevolge artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, is in rechte onaantastbaar en derhalve onherroepelijk.

Blijkens de bouwtekening is de pandbreedte van het voorziene gebouw, gemeten overeenkomstig artikel 2, aanhef en onder h, van de planregels, niet 12,5 m waarvan het college is uitgegaan, maar 12,6 m, zodat de pandbreedte meer bedraagt dan de pandbreedte van 12,5 m van het gebouw waarvoor reeds een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend. Ook de bouwhoogte van het voorziene gebouw is met 11,95 m hoger dan de bouwhoogte van 9 m van het in 2002 vergunde gebouw.

Uit de bouwtekening blijkt voorts dat het thans aan de orde zijn gebouw, voor zover voorzien op het gedeelte van het perceel met de bestemming "Tuin-3", een goothoogte van 6,44 m heeft. Derhalve bedraagt ook de goothoogte meer dan die van het gebouw waarvoor reeds een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend.

De rechtbank heeft gelet hierop dan ook terecht overwogen dat het in het bouwplan opgenomen gebouw in strijd is met de artikelen 18.2.3, onderdeel f, en 13.2.2, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar tot vergoeding van bij [1 omwonende] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

163-727.